1 Petrus.

Khabouris codex.

1 Petrus.

De eerste brief van Petros, de apostel Shemun Kipha.

I. 1:1-1:25

1.1 Petros, een apostel van Jeshu Meshiha, aan de uitverkorenen en vreemdelingen die verspreid zijn in Pontos en in Galatia,  en in Kapadukia, en in Asia, en in Bithunia; 1.2 hen die uitverkoren zijn door de voorkennis van Aloha de Vader, door de heiligmaking van de Geest, dat zij tot gehoorzaamheid mogen zijn, en tot de besprenkeling van het bloed van Jeshu Meshiha: genade en vrede zij met u vermenigvuldigd. 1.3 Gezegend is Aloha, de vader van onze heer Jeshu Meshiha, die door zijn overvloedige genade ons opnieuw heeft verwekt door de opstanding van onze heer Jeshu Meshiha tot de hoop van redding, 1.4 en tot de erfenis die niet verderfelijk is, en niet bezoedeld, en niet vervaagt, welke bereid is voor u in de hemel, 1.5 terwijl gij bewaard wordt door de kracht van Aloha en door geloof, tot de behoudenis die voorbereid is om te worden onthuld in de laatste tijden; 1.6 waarin u zich voor altijd zult verheugen, hoewel gij in deze kleine tijd gekweld zijt door velerlei verleidingen die over u komen; 1.7 opdat de beproeving van uw geloof gezien zou worden, welks meer kostbaarder is dan verfijnd goud die beproefd is in vuur, tot lof, en tot eer, en tot heerlijkheid, op de openbaring van Jeshu Meshiha; 1.8 die gij niet gezien hebt en nochtans liefhebt, en in wiens geloof gij jubelt met glorieuze vreugde die niet uitgesproken kan worden; 1.9 opdat gij de beloning ontvangen zou van uw geloof, de zaligheid van uw zielen. 1.10 Deze zaligheid die de profeten zochten toen zij profeteerden betreffende de genade die aan u zou worden gegeven, 1.11 en zochten, in welke tijd de Geest van de Meshiha die in hun woonde, hen toonde en getuigde van het toekomstige lijden van de Meshiha, en zijn heerlijkheid welke daarna zou zijn. 1.12 En alles dat ze zochten werd geopenbaard aan hen; want zij zochten niet voor zichzelf, maar voor ons en voor ons profeteerden ze deze zegeningen die nu aan u zijn geopenbaard door hen die tot u hebben gepredikt door de Geest van heiligheid welke gezonden is uit de hemel; en ook de engelen verlangen om zichzelf over deze dingen te buigen. 1.13 Daarom omgordt de lendenen van uw diepe gedachten, en zijt ten volle waakzaam, en hoop op de vreugde die tot u komt op de openbaring van onze heer Jeshu Meshiha; 1.14 als gehoorzame kinderen, en neem niet opnieuw deel aan de voormalige verlangens welke gij verlangde toen ge onwetend waart. 1.15 Maar zijt heilig in al uw gedragingen, zoals hij heilig is die u roept; 1.16 omdat het is geschreven, zijt heilig, zoals ik ook heilig ben. 1.17 En indien gij hem vader noemt, voor wie geen aanzien des persoon is, en die ieder mens naar zijn werken oordeelt, gedraagt u dan met vrees in deze tijd van uw vreemdelingschap; 1.18 terwijl gij weet dat ge niet met zilver die verderfelijk is, noch met goud, verlost zijt van uw ijdele werken, welke gij hebt ontvangen van uw vaderen, 1.19 maar met het kostbare bloed van het lam, vlekkeloos en onschuldig, die de Meshiha is; 1.20 die van tevoren afgezonderd was voor dit, van voor de fundamenten van de wereld, en geopenbaard is geweest in deze laatste tijden voor u, 1.21 die door hem geloven in Aloha, die hem uit de doden opwekte, en hem heerlijkheid gaf, opdat uw geloof en uw hoop in Aloha moge zijn. 1.22 Laat uw zielen geheiligd worden in gehoorzaamheid aan de waarheid, en gevuld worden met broederlijke liefde die oprecht is, opdat gij met een puur en perfect hart elkaar moogt liefhebben, 1.23 als mensen die terug zijn verwekt, niet door een bederfelijk zaad, maar door datgene die onvergankelijk is, door het levende woord van Aloha die voor altijd blijft. 1.24 Omdat alle vlees grasland is, en al haar schoonheid als bloesem van het grasland. En het gras verdord en de bloesem droogt

op, 1.25 maar het woord van onze God blijft voor altijd; en dit is het woord dat tot u gepredikt is.

II. 2:1-2:10

2.1 Maak daarom een einde aan al uw boosheid, en alle bedrog, en geveinsdheid, en afgunst, en laster; 2.2 en wordt als nieuwgeboren zuigelingen, en verlang naar het woord zoals naar geestelijke en pure melk, opdat gij daardoor moogt opgroeien tot het leven. 2.3 Als dat zo is hebt gij geproefd en gezien hoe goed de heer is, 2.4 tot wie gij zijt gekomen, en die de levende steen is welke mensen hebben verworpen, maar gekozen en geëerd is bij Aloha. 2.5 En gij zijt ook als levende stenen opgebouwd, en tot een geestelijke tempel geworden, en heilige priesters om offers aan te bieden, welke aanvaardbaar zijn voor Aloha door Jeshu Meshiha. 2.6 Want er is gezegd in de schrift, Zie! in Zion leg ik een kostbare keuze steen, in de hoek sluitsteen: iegelijk die in hem gelooft zal niet worden beschaamd. 2.7 Aan u is daarom deze eer gegeven, aan hen die geloven: maar voor hen die ongehoorzaam zijn is hij een rots der ergernis, of een steen des aanstoots, 2.8 en ze zijn een belediging tot hem in het niet gehoorzamen van het woord, omdat ze daartoe gezet zijn. 2.9 Maar gij zijt een uitverkoren geslacht, die bedient als priesters aan het koninkrijk, een heilig volk, een samenkomst verlost om de lof te verkondigen van hem die u heeft geroepen vanuit de duisternis tot zijn superieure licht. 2.10 degenen die eerder niet bekend waren als een volk, maar nu als het volk van Aloha; op wie ook geen barmhartigheden waren; maar nu, zijn barmhartigheden over u uitgegoten.

III. 2:11-3:6

2.11 Mijn geliefden, ik smeek u als vreemdelingen en als bijwoners, om te scheiden van al de lusten van het lichaam welke oorlogen voeren tegen de ziel. 2.12 En laat uw gedrag goed zijn voor alle mensen; en zij die tegen u schadelijke woorden spreken zullen uw goede daden zien, en zullen Aloha verheerlijken op de dag van de bezoeking. 2.13 En zijt onderworpen aan alle mensen ter wille van Aloha, aan koningen, vanwege hun gezag; 2.14 en aan rechters, omdat ze van hem worden gezonden voor de bestraffing van overtreders, en voor de prijzenswaardig-heid van goede werken. 2.15 Want zo is de wil van Aloha, dat gij door uw goede werken de mond sluit van dwazen die Aloha niet kennen. 2.16 Als de zonen van vrijheid, en niet als mensen die hun vrijheid tot een sluier maken voor hun goddeloosheid, maar als dienaars van Aloha. 2.17 Eert allen; heb uw broeders lief, en eerbiedig Aloha; en eert koningen. 2.18 En deze dienaars die onder u zijn, wees onderworpen aan uw meesters met eerbied; niet alleen aan de goede en zachte maar ook aan de harde en de ernstige. 2.19 Want deze zijn aangenaam voor Aloha, die, ter wille van een goed geweten, de ellende doorstaan die ten onrechte op hen komt. 2.20 Want zij die wegens hun overtredingen beproevingen lijden, wat lof hebben zij? Maar wanneer gij goed doet en ze kwellen u, en gij doorstaat, dan wordt uw lof groot bij Aloha. 2.21 Want tot dit zijt gij geroepen geworden; omdat de Meshiha ook voor ons is gestorven, en ons dit voorbeeld naliet, opdat wij zouden kunnen wandelen in zijn stappen. 2.22 Die geen zonde deed, noch werd er bedrog gevonden in zijn mond; 2.23 die beschimpt werd en niet terug beschimpte en leed en niet bedreigde maar zijn zaak overgaf aan de rechter der gerechtigheid; 2.24 en hij nam al onze zonden en droeg hen in zijn lichaam aan het kruis; opdat wij tot de zonde dood zijnde, in de gerechtigheid van hem zouden leven; want door zijn striemen zijt gij genezen, 2.25 die hebt gezworven als schapen, en nu teruggekeerd zijt tot den herder en bewaker van uw zielen. 3.1 Dus ook gij, vrouwen, weest onderworpen aan uw eigen mannen, opdat gij hen die het woord niet hebben gehoorzaamd, door uw goed gedrag zonder gezwoeg moge winnen, 3.2 terwijl ze zien dat gij uzelf met eerbied en met kuisheid gedraagt. 3.3 Noch versierd zijt met uiterlijke versieringen van vervlechting van uw haar, of kettingen van goud, of van excellente gewaden, 3.4 maar versier uzelf in de verborgen mens van hart, met de geest van zachtmoedigheid en stilheid die niet ophoud, het sieraad van uitmuntendheid voor Aloha. 3.5 Want zo versierden eertijds ook de heilige vrouwen zichzelf welke vertrouwden in Aloha, en waren onderworpen aan hun echtgenoten, 3.6 zoals Sara onderworpen was aan Abraham, en ze noemde hem mijn heer: van haar zijt gij de dochters in goede werken, niet verschrikt zijnde door enige vrees.

IV. 3:7-3.15

3.7 En gij, mannen, woon ook zo met uw vrouwen met kennis, en houd hen in ere als zwakkere vaten; want zij beërven ook met u de genadegave van het leven van de eeuwigheid; opdat gij niet belemmerd wordt in uw gebeden. 3.8 En tot slot, zijt allen gelijkgestemd, en lijd met degenen die lijden, en heb elkaar lief, en zijt barmhartig en vriendelijk: 3.9 En laat niemand kwaad met kwaad terugbetalen, noch scheldwoorden met scheldwoorden, maar, doe het tegenovergestelde, zegent hen: want hiertoe zijt gij geroepen, opdat gij de zegen zou kunnen beërven. 3.10 Wie dan vervolgens het leven wil liefhebben, en goede dagen zien! Laat hem zijn tong bewaken van kwaden, en zijn lippen opdat zij geen bedrog spreken. 3.11 Laat hem afwijken van het kwaad en goed doen, en streven naar vrede en het achterna rennen. 3.12 Want de ogen van de heer zijn op de rechtvaardigen, en zijn oren staan open voor hun gebeden; en het aangezicht van de heer is tegen de goddelozen. 3.13 En wie is degene die u kwaad zal doen indien gij na-ijveraars zijt van het goede ? 3.14 En indien gij toch lijd omwille van de gerechtigheid, zijt gij gelukkig. En gij zult hen niet vrezen die u zouden bang maken, noch onrustig zijn. Maar heiligt de heer Meshiha in uw harten.

V. 3:16-4:6

3.15 En zijt bereid om verdediging te maken, tot eenieder die van u een weerwoord zoekt betreffende de hoop van het geloof, met zachtmoedigheid en met ernst, 3.16 terwijl gij een goed geweten hebt; opdat als ze tegen u spreken als tegen kwade mensen, zij beschaamd zullen gemaakt worden die uw goed gedrag in de Meshiha hebben gelasterd. 3.17 Want het helpt, dat tijdens het doen van goede werken, gij kwellingen lijd ter ondersteuning, Indien dat zo is, is het de wil van Aloha is, en niet tijdens het werken van kwaden. 3.18 Omdat de Meshiha ook ééns stierf omwille de zonden, de rechtvaardige omwille de zondaars, opdat hij ons tot Aloha zou brengen. En dood zijnde in het lichaam maar levende in de geest, 3.19 predikte hij tot die zielen die in sheul werden vastgehouden, 3.20 zij die eertijds ongehoorzaam waren in de dagen van Nuch, terwijl de lankmoedigheid van Aloha gebood dat hij de ark moest maken, in de hoop van hun bekering, en enkel acht zielen gingen erin, en werden gered van de wateren. 3.21 Naar welk soortgelijk beeld gij ook gered zijt in de onderdompeling, niet terwijl gij het lichaam van vuiligheid reinigt, maar terwijl gij bekentenis maakt tot Aloha met een puur geweten, en van de opstanding van Jeshu Meshiha; 3.22 die verheven is tot de hemel, en aan de rechterhand is van Aloha, engelen en autoriteiten en machten zijn onderworpen aan hem. 4.1 Indien dan de Meshiha voor u geleden heeft in het vlees, zo zijt gij ook bewapend daarin met dezelfde gedachte; want elkeen die sterft in zijn lichaam stopt met al zijn zonden, 4.2 opdat hij voortaan niet meer naar de lusten van mensen zou leven, de tijd dat hij nog in het lichaam is, maar naar de wil van Aloha. 4.3 Want de tijd die is voorbijgegaan volstaat nu, de wil der heidenen gediend hebbende in verwennerij, in dronkenschap, en gemeenheid, in gulzigheid, en in dienst van demonen. 4.4 En zie! nu vragen ze zich af waarom gij niet samen wandelt met hen in die voormalige verwennerijen en belasteren u ; 4.5 zij die verantwoording zullen afleggen aan Aloha, die de doden en de levenden zal beoordelen. 4.6 Want daartoe zijn de doden ook het goede nieuws verkondigd; opdat zij zouden beoordeeld worden als mensen in het vlees, maar leven met Aloha in de geest.

VI. 4:7-4:19

4.7 Maar het einde van alles komt; daarom, wees gezond van geest, en waakzaam in gebed. 4.8 En heb vooral vurige liefde onder elkaar; want liefde bedekt een veelheid van zonden. 4.9 En zijt liefhebbers van gasten zonder morren. 4.10 En eenieder van u, de barmhartige gave die hij heeft ontvangen van Aloha, laat hem daarvan bedienen tot zijn naaste als goede rentmeesters van de veelkleurige genade van Aloha. 4.11 Wie zal spreken, laat hem  spreken als het woord van Aloha en wie bedient, laat hem bedienen als uit de kracht die Aloha aan hem geeft, opdat in alles wat gij doet Aloha zou verheerlijkt worden door Jeshu Meshiha, tot wie de eer en heerlijkheid is voor eeuwig en altijd. Amen. 4.12 Mijn geliefden, zijt niet verbaasd over het brandende lijden die gij hebt, alsof er u iets vreemds zou overkomen, want het is u tot een beproeving; 4.13 maar verheugt u dat gij deelgenoten zijt van het lijden van de Meshiha, en ook in de openbaring van zijn heerlijkheid moogt gij u verheugen en jubelen. 4.14 En indien gij beschimpt word omwille van de naam van de Meshiha, zijt gij uiterst gelukkig; want de geest van de heerlijkheid van Aloha rust op u, met betrekking tot hen word deze zo gelasterd, maar met betrekking tot u word deze verheerlijkt. 4.15 Alleen, laat niemand van u lijden als een moordenaar, of als een dief, of als een doener van kwaad, of als een pottenkijker in andermans zaken. 4.16 Maar die lijd als een volger van de Meshiha, laat hem niet beschaamd zijn maar laat hem Aloha verheerlijken, door de wijze waarop hij zijn naam draagt. 4.17 Want het is de tijd, dat het oordeel zal beginnen bij het huis van Aloha. En indien het bij ons begint, waar zal het einde zijn van hen die het evangelie van Aloha niet gehoorzamen? 4.18 En indien de rechtvaardige nauwelijks gered wordt, waar zal de goddeloze en de zondaar gevonden worden? 4.19 Welnu, laat hen die volgens de wil van Aloha lijden hun zielen tot hem bevelen in goede werken, als tot de trouwe schepper.

VII. 5:1-5:14

5.1 En ik smeek van de ouderlingen die onder u zijn, ik, een ouderling, uw metgezel, en een getuige van het lijden van de Meshiha, en een deelgenoot van zijn heerlijkheid die is om geopenbaard te worden; 5.2 voed de kudde van Aloha die u gegeven is, en zorg er geestelijk voor, niet uit verplichting, maar met de wil; niet om vuil gewin, maar met geheel uw hart; 5.3 niet als de heren over de kudde, maar dat gij tot hen een goed voorbeeld moogt zijn; 5.4 opdat gij, wanneer het hoofd der herders zal geopenbaard worden, van hem een kroon van heerlijkheid moogt ontvangen welke niet verdwijnt. 5.5 En gij jongere, zijt onderworpen aan uw ouderlingen, en zijt zorgvuldig bekleed met nederigheid van geest jegens elkander; omdat Aloha weerstand bied tegen degenen die zichzelf verheerlijken, maar aan de nederige geeft hij genade. 5.6 Word vernederd, daarom, onder de machtige hand van Aloha, opdat hij u op het juiste moment verheffen kan. 5.7 En gooi al uw angsten op Aloha, omdat hij voor u zorg draagt. 5.8 Kijk uit, en zijt aandachtig, omdat uw tegenstander satana, zoals een leeuw, brult en rondwandelt en zoekt wie hij kan verslinden. 5.9 Weersta hem dan, bevestigd geworden in het geloof; en weet dat over uw broeders die ook in de wereld zijn, dezelfde ontberingen komen. 5.10 Maar de God van genade, die ons heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid door Jeshu Meshiha, zal aan ons geven, terwijl we deze ontberingen

doorstaan, om te worden versterkt, en bevestigd, en in hem te worden gefundeerd voor altijd. 5.11 Aan hem is de heerlijkheid en heerschappij en eer voor altijd en eeuwig. Amen. 5.12 Tot slot, door weinig, heb ik geschreven aan u door de handen van Silvanos, een getrouwe broeder; en ik overtuig en getuig, dat dit de ware genade is van Aloha, deze waarin gij staat. 5.13 De uitverkoren samenkomst die in Babel is, bid voor uw vrede, en Markos mijn zoon. 5.14 Groet elkaar met de heilige kus. Vrede zij met u allen die in de Meshiha zijn. Amen.

Beëindigd is de brief van Petros de apostel.

Copyright en vertaling: 2008 Goethals Jean-Paul.