Isaiah

Aramaic Tanakh*

Ketava d’Eshaya Nebya

Boek Isaiah.

1:1 Het visioen van Yesha’yahu

de zoon van Amotz

betreffende Y’hudah en Yerushalayim,

die hij zag gedurende de regering van Uziyahu,

Yotam,

Achaz en Y’chizkiyahu,

koningen van Y’hudah.

1:2 Luistert,

O hemelen,

en hoort,

O aarde;

Want Maryah spreekt,

“Zonen heb Ik grootgebracht en opgevoed,

Maar zij hebben tegen Mij gerebelleerd.

1:3 “Een os kent zijn eigenaar,

En een ezel zijn meester’s kribbe,

Maar Isra’el kent niet,

Mijn volk verstaat niet.”

1:4 O wee,

zondig volk,

Volk verzwaard met ongerechtigheid,

Zaad van boosdoeners,

Zonen die verderfelijk handelen!

Zij hebben Maryah verlaten,

Zij hebben de Heilige Ene van Isra’el veracht,

  Zij hebben zich van Hem afgewend.

1:5 Waar wilt gij opnieuw worden getroffen,

Indien gij doorgaat in uw rebellie?

Het gehele hoofd is ziek,

En het gehele hart is zwak.

1:6 Vanaf de zool van de voet

zelf tot aan het hoofd

Er is niets gezonds daaraan,

Slechts kneuzingen,

striemen en rauwe wonden,

Niets uitgedrukt of verbonden,

Noch met olie verzacht.

1:7 Uw land is verlaten,

Uw steden zijn met vuur verbrand,

Uw velden

-vreemden verteren ze in uw bijzijn;

Het is verwoesting,

als door vreemden omvergeworpen.

1:8 De dochter van Tziyon is achtergelaten

als een schuilplaats in een wijngaard,

als een wachter’s hut in een komkommer veld,

als een belegerde stad.

1:9 Indien niet Maryah van de heerscharen

Ons een weinig overlevenden had achtergelaten,

We zouden als S’dom geworden zijn,

We zouden op ‘Amora hebben geleken.

פ

1:10 Hoort het woord van Aloha,

Gij heersers van S’dom!

Geeft gehoor aan het onderricht van onze Aloha,

Gij volk van ‘Amora!

1:11 “Waarom zijn uw vele offers aan Mij?”

Zegt Maryah.

“Ik heb genoeg van brandoffers van rammen

En het vet van vetgemest vee;

En Ik heb geen welbehagen in het bloed van stieren,

lammeren of geiten.

1:12 “Wanneer gij komt

  om voor Mij te verschijnen,

  Wie vereist van u dit vertrappen van Mijn voorhoven?

1:13 “Breng uw waardeloze graanoffers niet langer,

Wierook is een gruwel voor Mij.

Nieuwe maan en sabbath,

het bijeenroepen van vergaderingen

-Ik kan de ongerechtigheid

en de plechtige vergadering niet verdragen.

1:14 “Ik haat uw nieuwe maan festivals

en uw benoemde feesten,

Zij zijn een last voor Mij geworden;

Ik ben het beu om ze te verdragen.

1:15 “Dus wanneer gij uw handen uitspreidt in gebed,

zal Ik Mijn ogen voor u verbergen;

Ja – ook al vermenigvuldigd gij uw gebeden,

Ik zal niet luisteren.

Want uw handen zijn met bloed bedekt.

1:16 “Wast uzelf,

maakt uzelf schoon;

Verwijder het kwaad van uw daden (van) voor Mijn aangezicht.

  Houd op om kwaad te doen,

1:17 Leer om goed te doen;

Zoekt naar gerechtigheid,

  Berispt de meedogenloze,

  Verdedigt de wees,

  Pleit voor de weduwe.

ס

1:18 “Kom nu,

en laat ons samen redeneren,”

Zegt Maryah,

“Hoewel uw zonden als scharlaken zijn,

Zij zullen zo wit als sneeuw worden;

  Hoewel zij rood als karmozijn zijn,

Zij zullen als wol worden.

1:19 “Indien gij instemt en gehoorzaamt,

Gij zult het beste van het land eten;

1:20 “Maar indien gij weigert en rebelleert,

Gij zult worden verslonden door het zwaard.”

Waarlijk,

de mond van Maryah heeft gesproken.

פ

1:21 Hoe de getrouwe stad een hoer is geworden,

Zij die eens vol van gerechtigheid was!

  Gerechtigheid verbleef in haar,

Maar nu moordenaars.

1:22 Uw zilver is schuim geworden,

Uw drank verdund met water.

1:23 Uw heersers zijn rebbelen

En kompanen van dieven;

Allen houden zij van een steekpenning

En zij jagen geschenken na.

Zij verdedigen de wees niet,

Evenmin komt de weduwe’s pleidooi voor hen.

ס

1:24 Daarom,

Maryah Aloha van de heerscharen,

De Machtige Ene van Isra’el,

maakt bekend,

“Ah, Ik zal Mij zelf bevrijden van Mijn tegenstanders

En Mijzelf wreken op Mijn vijanden.

1:25 “Ik zal ook Mijn hand tegen u keren,

En Ik zal uw onzuiverheden wegsmelten met loog

  En al uw legeringen zal Ik verwijderen.

1:26 “Daarna zal Ik uw richters herstellen zoals in het eerste,

En uw raadgevers zoals in het begin;

Daarna zult gij de stad van gerechtigheid worden genoemd,

  Een getrouwe stad.”

1:27 Tziyon zal worden verlost door gerechtigheid

En degenen in haar die tot inkeer komen door rechtschapenheid.

1:28 Maar overtreders en zondaars

zullen samen worden verpletterd,

En degenen die Maryah verlaten

zullen tot hun einde naderen.

1:29 Gij zult zeker beschaamd worden

  voor de heilige eiken die gij verlangde,

En gij zult in verlegenheid worden gebracht

voor de tuinen die gij hebt gekozen.

1:30 Want gij zult als een eik zijn

wiens blad verwelkt,

Of als een tuin

die geen water heeft.

1:31 De sterke man zal als kreupelhout worden,

En zijn werk als een vonk.

Zo zullen zij beide tezamen opbranden

En er zal niet één zijn om hen uit te doven.

פ

2:1 Het woord

dat Yesha’yahu de zoon van Amotz zag

betreffende Y’hudah en Yerushalayim.

2:2 Nu zal het gebeuren dat in de laatste dagen-

De berg van het huis van Maryah-

Zal worden gevestigd als het hoofd der bergen,

En hij zal worden verheven boven de heuvels;

En al de naties zullen ernaar toe stromen.

2:3 En vele volkeren zullen komen en zeggen,

“Kom,

laten we naar de berg van Maryah opgaan,

Naar het huis van Aloha van Ya’akov;

Dat Hij ons kan onderwijzen over Zijn wegen

En dat wij mogen wandelen in Zijn paden.”

  Want de wet zal van Tziyon uitgaan

En het woord van Maryah vanuit Yerushalayim.

2:4 En Hij zal richten tussen de naties,

En zal besluiten nemen voor vele volken;

En zij zullen hun zwaarden tot ploegscharen hameren-

  en hun speren tot snoeihaken.

Natie zal geen zwaard tegen natie opheffen,

  En nooit weer zullen zij krijg leren.

פ

2:5 Kom,

huis van Ya’akov,

en laat ons wandelen in het licht van Maryah.

2:6 Want Gij hebt Uw volk verlaten,

  het huis van Ya’akov,

Omdat zij vervuld zijn met invloeden uit het oosten,

En zij zijn waarzeggers gelijk de P’lishtim,

En zij onderhandelen met de kinderen van vreemdelingen.

2:7 Hun land is ook gevuld met zilver en goud

En er komt geen einde aan hun schatten;

Hun land is ook gevuld met paarden

En er komt geen einde aan hun strijdwagens.

2:8 Hun land is ook gevuld met afgoden;

Zij aanbidden het werk van hun eigen handen,

Dat wat hun vingers hebben gemaakt.

2:9 Zo is de gewone man vernederd geweest

En de man van betekenis is verlaagd geweest,

Maar vergeef hen niet.

2:10 Ga de rots in

en schuil in het stof

Vanwege de schrik van Maryah-

en de grootsheid van Zijn Majesteit.

2:11 De trotse blik van de mens zal worden verlaagd

En de hooghartigheid van de mens zal worden vernederd,

  En Maryah alleen zal worden verheven op die dag.

פ

2:12 Want Maryah van de heirscharen

zal een dag van afrekening hebben

Tegen een ieder die trots en hooghartig is

En tegen een ieder die verheven is,

Opdat hij moge vernederd worden.

2:13 En het zal tegen al de ceders van de L’vanon zijn

die hoog en verheven zijn,

Tegen al de eiken van Bashan.

2:14 Tegen al de hoge bergen,

Tegen al de heuvels die verheven zijn,

2:15 Tegen elke hoge toren,

Tegen elke versterkte muur,

2:16 Tegen al de schepen van Tarshish-

En tegen al het weelderig handwerk.

2:17 De hoogmoed van de mens zal worden vernederd

En de hooghartigheid van de mens zal worden vernederd;

En Maryah alleen zal worden verheven op die dag,

2:18 Maar de afgoden zullen helemaal verdwijnen.

2:19 Mensen zullen in de grotten van de rotsen gaan

En in de groeven van de grond

Voor de verschrikking van Maryah

En de grootsheid van Zijn Majesteit,

Wanneer Hij opstaat om de aarde te laten beven.

2:20 Op die dag zullen mensen wegwerpen-

voor de mollen en de vleermuizen

  Hun afgoden van zilver en hun afgoden van goud,

Die zij voor zichzelf maakten om te aanbidden,

2:21 Om in de grotten van de rotsen-

en de kloven van de kliffen te gaan

Voor de verschrikking van Maryah

en de grootsheid van Zijn Majesteit,

Wanneer Hij opstaat om de aarde te laten beven.

2:22 Houd op – betreffende – de mens,

wiens adem des leven in zijn neusgaten is;

Want waarom zou hij worden geacht?

פ

3:1 Want zie,

Maryah van de heirscharen

  gaat uit Yerushalayim en Y’hudah verwijderen

Beide voorziening en ondersteuning,

de gehele voorraad van brood

En de gehele voorraad van water;

3:2 De machtige man en de krijger,

De richter en de profeet,

De ziener en de ouderling,

3:3 De kapitein over Vijftig en de aanzienlijke man,

  De raadsman en de bedreven ambachtsman,

En de bekwame tovenaar.

3:4 En Ik zal jonge knapen tot hun prinsen maken,

En wispelturige kinderen zullen over hen heersen,

3:5 En het volk zal onderdrukt worden

  Eenieder door een ander,

en eenieder door zijn naaste;

De jeugdige zal tegen de ouderling tieren-

En de inferieure tegen de eerbare.

3:6 Wanneer een man zijn broeder

in zijn vader’s huis vastgrijpt,

zeggende,

“Gij hebt een mantel,

gij moet onze heerser zijn,

En deze ondergang zal onder uw verantwoordelijkheid vallen.”

3:7 Zal hij op die dag protesteren,

zeggende,

“Ik zal uw genezer niet zijn,

Want in mijn huis is er geen brood noch mantel;

  Gij moet mij niet tot heerser over het volk benoemen.”

3:8 Want Yerushalayim is gestruikeld

en Y’hudah is gevallen,

  Omdat hun rede en hun daden tegen Maryah zijn,

Om tegen Zijn glorieuze aanwezigheid te rebelleren.

3:9 De uitdrukking van hun aangezichten

draagt getuigenis tegen hen,

En zij tonen hun zonde als S’dom;

Zij verbergen het niet eens.

Wee voor hen!

Want zij hebben het kwaad over zichzelf gebracht.

3:10 Zeg tegen de rechtvaardigen-

dat het met hen wel zal gaan,

Want de vrucht van hun daden-

zullen zij eten.

3:11 Wee voor de goddeloze!

Het zal slecht met hem gaan,

Want wat hij verdient

zal hem worden aangedaan.

3:12 Oh Mijn volk!

Hun onderdrukkers zijn kinderen,

En vrouwen heersen over hen.

Oh Mijn volk!

Zij die u leiden brengen u op een dwaalspoor

En verwarren de richting van uw paden.

פ

3:13 Maryah staat op om te betwisten,

En staat om het volk te oordelen.

3:14 Maryah treedt in het gericht

tegen de ouderlingen en vorsten van Zijn volk,

“Gij zijt het die de wijngaard hebt verslonden;

De roof van de armen is in uw huizen.

3:15 “Wat zijt gij van plan door Mijn volk te verpletteren

En het aangezicht van de armen te verminken?”

Maakt Maryah Aloha van de heirscharen bekend.

ס

3:16 Bovendien,

Maryah zei,

“Omdat de dochters van Tziyon hovaardig zijn-

En met opgeheven hoofden en verleidelijke ogen stappen,

En met sierlijke stappen meegaan-

En met de enkelringen op hun voeten rinkelen,

3:17 Daarom

Maryah zal de hoofdhuid van de dochters van Tziyon

met schurft teisteren ,

En Maryah zal hun voorhoofden bloot maken.”

ס

3:18 Op die dag

Maryah zal de schoonheid van hun enkelbanden wegnemen,

hoofdbanden,

halve maan ornamenten,

3:19 hangende oorringen,

armbanden,

sluiers,

3:20 hoofdtooien,

enkelkettingen,

sjerpen,

parfumdozen,

amuletten,

3:21 vingerringen,

neusringen,

3:22 feestelijke gewaden,

buitenste tunieken,

mantels,

geldbuidels,

3:23 handspiegels,

onderkleding,

tulbanden en sluiers.

3:24 Nu zal het gebeuren

dat er in plaats van zoete parfum verrotting zal zijn;

in plaats van een riem,

een touw;

in plaats van goed zittend haar,

een uitgeplukte hoofdhuid;

  in plaats van fijne kleren,

een aantrekken van rouwgewaad;

En brandmerken in plaats van schoonheid.

יֹפִי

3:25 Uw mannen zullen vallen door het zwaard

En uw machtigen in de strijd.

3:26 En haar poorten zullen weeklagen en rouwen,

En uitgestorven zal zij op de grond zitten.

4:1 Want zeven vrouwen zullen op die dag één man vastgrijpen,

zeggende,

“Wij zullen ons eigen brood eten

en onze eigen kleren dragen,

laat ons slechts bij uw naam worden genoemd;

neem onze schande weg!”

ס

4:2 Op die dag zal de Tak van Maryah mooi en glorieus zijn,

en de vrucht van de aarde zal de trots-

en de versiering van de overlevenden van Isra’el zijn.

4:3 Het zal gebeuren dat

hij die in Tziyon is achtergebleven

en in Yerushalayim blijft

heilig zal worden genoemd

-ieder die opgeschreven is voor het leven in Yerushalayim.

4:4 Wanneer Maryah de smerigheid

van de dochters van Tziyon heeft weggewassen

en het bloedvergieten van Yerushalayim

vanuit haar midden heeft gereinigd,

door de geest van oordeel en de geest van verbranding,

4:5 dan zal Maryah over het hele gebied van de Berg Tziyon

en over haar samenkomsten bij daglicht een wolk creëren,

zelfs mist,

en de schittering van een vlammend vuur s’nachts;

want over al de heerlijkheid zal een bedekking zijn.

4:6 Daar zal een schuilplaats zijn

om schaduw te geven tegen de hitte overdag,

en toevlucht en bescherming tegen de storm en de regen.

פ

5:1 Laat mij nu zingen voor mijn welbeminde

Een lied van mijn geliefde over Zijn wijngaard.

Mijn welbeminde had een wijngaard op een vruchtbare heuvel.

5:2 Hij groef die helemaal om,

verwijderde zijn stenen,

  En beplantte die met de beste wijnstokken.

  En hij bouwde een wachttoren in het midden daarvan

En ook heeft hij daarin een wijnpers uitgehouwen;

Toen verwachtte Hij dat het goede druiven zou produceren,

Maar het produceerde slechts waardeloze (druiven).

5:3 “En nu,

  O inwoners van Yerushalayim

en mannen van Y’hudah,

Oordeelt tussen Mij en Mijn wijngaard.

5:4 “Wat was er nog meer te doen voor Mijn wijngaard

  dat Ik daarin niet heb gedaan?

Waarom,

toen Ik verwachtte dat het goede druiven zou produceren-

produceerde het dan waardeloze (druiven)?

5:5 “Dus laat Mij u nu vertellen wat Ik met Mijn wijngaard ga doen:

Ik zal zijn haag verwijderen en het zal worden verteerd;

Ik zal zijn ommuring afbreken en het zal vertrapte grond worden.

5:6 “Ik zal het in puin leggen;

Het zal niet gesnoeid of geschoffeld worden,

Maar wilde rozen en doornen zullen opkomen.

Ik zal ook de wolken bevelen

om geen regen daarop te regenen.”

5:7 Want de wijngaard van Maryah van de heirscharen

is het huis van Isra’el

En de mannen van Y’hudah

(is) Zijn verrukkelijke plant.

Zo zocht Hij naar gerechtigheid,

maar ziet,

het is) bloedvergieten;

Naar rechtschapenheid,

maar ziet,

(het is) een kreet van nood.

פ

5:8 Wee diegenen die huis aan huis toevoegen

  en akker aan akker samenvoegen,

  Totdat er geen ruimte meer is,

Zodat gij alleen moet leven

in het midden van het land!

5:9 In mijn oren heeft Maryah van de heirscharen gezworen,

“Zeker,

vele huizen zullen worden verwoest,

Zelfs grote en mooie,

zonder bewoners.

5:10 Want tien hectare wijngaard

zal slechts één bath van wijn opbrengen,

En één homer van zaad

zal slechts één ephah van graan opbrengen.”

ס

5:11 Wee aan diegenen die vroeg in de ochtend opstaan

zodat zij sterke drank kunnen najagen,

Die tot laat in de avond opblijven

totdat de wijn hen kan verhitten!

5:12 Hun banketten worden begeleid door lier en harp,

door tamboerijn en fluit,

en door wijn;

Maar aan de daden van Maryah besteden zij geen aandacht,

  Evenmin overwegen zij het werk van Zijn handen.

5:13 Daarom gaat Mijn volk in ballingschap

vanwege hun gebrek aan kennis,

En hun eervolle mannen zijn uitgehongerd,

En hun menigte is uitgedroogd van de dorst.

5:14 Daarom heeft sh’ol zijn keelgat vergroot

en zijn mond zonder mate geopend;

En de pracht van Yerushalayim,

haar menigte,

haar gedruis van feestvreugde

en die in haar jubelt,

daalt daarin neer.

5:15 Dus zal de gewone man verlaagd worden

en de man van aanzien vernederd,

De blikken van de hoogmoedigen zullen ook vernederd worden.

5:16 Maar Maryah van de heirscharen

zal verhoogd worden in gericht,

En de heilige Aloha zal Zich heilig tonen

in gerechtigheid .

5:17 Dan zullen de lammeren grazen gelijk in hun weide,

En vreemden zullen eten in de woeste plaatsen van de rijken.

ס

5:18 Wee aan diegenen

die ongerechtigheid slepen

met de koorden van valsheid,

  En zonde alsof met wagen-zelen;

5:19 Die zeggen,

“Laat Hem spoed maken,

  laat Hem zijn werk bespoedigen,

opdat wij het mogen zien;

En laat het doel van de Heilige Ene van Isra’el naderen-

En komen te geschieden,

opdat wij het mogen weten!”

פ

5:20 Wee aan diegenen die het kwade goed noemen,

en het goede kwaad;

Die duisternis vervangen door licht

en licht door duisternis;

Die bitter vervangen door zoet

en zoet door bitter!

ס

5:21 Wee aan diegenen die wijs in hun eigen ogen zijn

En slim voor hun eigen aanblik!

ס

5:22 Wee aan diegenen die helden zijn in wijn drinken

En dappere mannen in sterke drank mengen,

5:23 Die de goddelozen om een steekpenning rechtvaardigen,

  En de rechten van diegenen die in hun recht zijn wegnemen!

פ

5:24 Daarom,

zoals een tong van vuur stoppels verteerd

En droog gras in de vlammen in-een-zakt,

Zo zal hun wortel als rot worden

en hun bloesem als stof wegwaaien;

Want zij hebben de wet van Maryah van de heirscharen verworpen

  En verachtten het woord van de Heilige Ene van Isra’el.

5:25 Om deze reden is de toorn van Maryah tegen Zijn volk ontbrandt,

  En Hij heeft Zijn hand tegen hen uitgestrekt en hen neergeslagen.

En de bergen beefden,

en hun lijken lagen als afval in het midden van de straten.

Vanwege dit alles is Zijn toorn niet uitgeput,

Maar Zijn hand is nog steeds uitgestrekt.

5:26 Hij zal ook een vaandel voor de verre natie opheffen,

En zal ernaar fluiten van de uiteinden van de aarde;

  En zie,

zij zal spoedig komen met snelheid.

5:27 Niet één daarin is vermoeid of struikelt,

Geen één sluimert of slaapt;

Evenmin is de riem aan hun taille losgemaakt,

noch hun sandaal band gebroken.

5:28 Hun pijlen zijn scherp

en al hun bogen zijn gespannen;

De hoeven van hun paarden lijken op vuursteen

en hun strijdwagenwielen (zijn) als een wervelwind.

5:29 Haar gebrul is als van een leeuwin,

en zij brult als jonge leeuwen;

zij gromt wanneer ze de prooi grijpt

En voert het weg met niet één om het te verlossen.

5:30 En zij zal er op die dag over grommen

zoals het brullen van de zee.

  Indien men naar het land ziet,

zie,

is er duisternis en benauwdheid;

  Zelfs het licht wordt door haar wolken verduisterd.

פ

6:1 In het jaar van Koning Uziyahu’s dood

zag ik Maryah zittend op de troon,

hoog en verheven,

met de sleep van Zijn mantel

de tempel vullende.

6:2 S’rafim stonden over Hem,

elk met zes vleugels:

twee om zijn aangezicht te bedekken,

twee om zijn voeten te bedekken,

en twee om te vliegen.

6:3 En de één riep het naar de andere uit en zei,

“Heiliger dan de heiligste heiligheid,

is Maryah van de heirscharen,

De hele aarde is vol van Zijn glorie.”

6:4 En de grondvesten van de drempels

beefden voor de stem van hem die het uitriep,

terwijl de tempel werd vervuld met rook.

6:5 Toen zei ik,

“Wee is mij,

want ik ben ten gronde gericht!

Omdat ik een man van onreine lippen ben,

En ik leef onder een volk van onreine lippen;

Want mijn ogen hebben de Koning gezien,

Maryah van de heirscharen.”

6:6 Toen vloog één van de S’rafim naar mij toe

met een vurige kool in zijn hand,

die hij met een tang van het altaar had genomen.

6:7 Hij raakte er mijn mond mee aan en zei,

“Zie,

deze heeft uw lippen aangeraakt;

en uw ongerechtigheid is weggenomen

en uw zonde is vergeven.”

6:8 Toen hoorde ik de stem van Maryah,

zeggende,

“Wie moet Ik zenden?

Wie zal voor Ons gaan?”

Toen antwoordde ik,

“Hier ben ik,

Zend mij!”

6:9 Hij zei,

“Ga,

en vertel dit volk:

‘Blijven luisteren,

maar niet begrijpen;

blijven zoeken,

maar niet opmerken.’

6:10 “Maakt de harten van dit volk ongevoelig,

Hun oren traag,

En hun ogen verduisterd,

Anders zouden zij met hun ogen kunnen zien,

Horen met hun oren,

Begrijpen met hun harten,

En terugkeren en genezen worden.”

6:11 Toen zei ik,

“Maryah,

hoe lang?”

En Hij antwoordde,

“Totdat de steden verwoest en zonder inwoner zijn,

Huizen zonder mensen zijn

En het land geheel en al verlaten is.

6:12 “Maryah mensen verre weg heeft verwijderd,

En de verlaten plaatsen velen zijn in het midden van het land.

6:13 “Toch zal een tiende deel daarin zijn,

En het zal opnieuw onderwerp zijn tot verbranding,

Als een pistacheboom of een eik

Wiens stronk overblijft wanneer hij wordt geveld.

Het heilige zaad is zijn stronk.”

פ

7:1 Nu gebeurde het in de dagen van Achaz,

de zoon van Yotam,

de zoon van Uziyahu,

koning van Y’hudah,

dat Retzin de koning van Aram

en Pekach de zoon van Remalyah,

koning van Isra’el,

naar Yerushalayim opgingen om er oorlog tegen te voeren,

maar haar niet konden veroveren.

7:2 Toen dat aan het huis van David werd gemeld,

zeggende,

“De Aram hebben hun kamp opgeslagen bij Efrayim,”

  schudde Achaz zijn hart

en de harten van zijn volk

gelijk de bomen van het bos

door de wind worden geschud.

ס

7:3 Vervolgens,

Maryah zei tegen Yesha’yahu,

“Ga nu uit om Achaz te ontmoeten,

gij en uw zoon sh’ar Yashuv,

naar het einde van het aquaduct van de bovenste bassin,

aan de hoge weg naar het Fuller’s veld,

7:4 en zeg tegen hem,

‘Wees voorzichtig en en wees kalm,

heb geen schrik,

en wees niet weekhartig

vanwege deze twee stompjes van smeulende vuurbranden,

vanwege de felle toorn van Retzin

en Aram

en de zoon van Remalyah.

7:5 ‘Omdat Aram,

met Efrayim

en de zoon van Remalyah

kwaad tegen u heeft gepland,

zeggende,

7:6 “Laat ons tegen Y’hudah optrekken en het terroriseren,

en voor onszelf een bres in de muren maken

en de zoon van Tav’el als koning oprichten

in het midden ervan,”

פ

7:7 aldus zegt Maryah Aloha:

“Het zal niet bestaan

evenmin zal het gebeuren.

7:8 “Want het hoofd van Aram is Dammesek

en het hoofd van Dammesek is Retzin

(over vijf-en-zestig jaren nu zal Efrayim worden verbrijzeld,

zodat het niet langer een volk is),

7:9 en het hoofd van Efrayim is Shomron

en het hoofd van Shomron is de zoon van Remalyah.

Indien gij niet krachtig zult geloven,

zult gij ook niet krachtig standhouden.”‘”

פ

7:10 Vervolgens,

Maryah sprak opnieuw tegen Achaz,

zeggende,

7:11 “Vraagt voor uzelf een teken van Maryah uw Aloha;

maak het diep als Sh’ol

of hoog als de hemel.”

7:12 Maar Achaz zei,

“Ik zal niet vragen,

ik zal Maryah niet beproeven!”

7:13 Daarna zei hij,

“Luistert nu,

O huis van David!

Is het een te gering ding voor u

om het geduld van mensen uit te proberen.

  dat gij ook het geduld van mijn Aloha wilt uitproberen?

7:14 “Daarom zal Maryah zelf u een teken geven;

  Ziet,

een maagd zal samen met kind zijn

en een zoon baren,

en zij zal Zijn naam noemen

‘Immanu El.

7:15 “Hij zal gestremde melk en wilde honing moeten eten,

op het moment dat Hij genoeg weet-

om het kwaad te weigeren-

en het goede te verkiezen.

7:16 “Want voordat de knaap genoeg zal weten

om het kwaad te weigeren

en het goede te verkiezen,

zal het land wiens twee koningen gij vreest verlaten zijn.

7:17 “Maryah zal over u

en over uw volk

en over uw vader’s huis de koning van Ashur brengen,

dergelijke dagen zoals nimmer zijn gekomen

sinds de dag dat Efrayim zich afscheidde van Y’hudah.”

פ

7:18 Op die dag zal Maryah fluiten om de vlieg

die in het meest afgelegen deel van de rivieren van Egypte is

en om de bij die in het land van Ashur is.

7:19 Zij zullen allen komen

en neerstrijken op de steile ravijnen,

op de richels van de kliffen,

op al de doornstruiken

en op al de waterplaatsen.

7:20 Op die dag zal Maryah-

met een scheermes,

gehuurd van gebieden voorbij de (Eufraat) Rivier,

(dat wil zeggen,

bij de koning van Ashur),

het hoofd en het haar tussen de benen scheren;

  en het zal ook de baard weghalen.

פ

7:21 Op die dag nu,

mag een man een jonge koe-

en een tweetal schapen in leven houden;

7:22 zullen zij in overvloedigheid (melk) produceren?

Nee,

hij zal gestremde melk (moeten) eten.

Inderdaad,

ieder die in het land is achtergelaten-

moet gestremde melk-

en (wilde) honing eten.

ס

7:23 En het zal op die dag gebeuren,

dat elke plaats

waar vroeger één duizend wijnstokken waren,

geschat op één duizend shekels van zilver,

wilde rozen en doornen zal worden.

7:24 Men zal daar komen met bogen en pijlen

omdat het hele land wilde rozen en doornen zal zijn.

7:25 Wat betreft al de heuvels

die vroeger met de schoffel werden bewerkt,

gij zult daar niet heengaan uit vrees voor wilde rozen en doornen;

maar zij zullen een plaats worden voor grazende ossen

en voor schapen om te vertrappelen.

פ

8:1 Vervolgens,

Maryah zei tegen mij,

“Neem voor uzelf een grote tablet

en schrijf daarop in gewone letteren;

Haastig is de roof,

spoedig is de buit.

8:2 “En Ik zal getrouwe getuigen tot Mijzelf nemen

voor getuigenis,

  Uriyah de priester

en Z’kharyahu de zoon van Y’verekhyahu .”

8:3 Dus benaderde ik de profetes,

en zij werd zwanger en baarde een zoon.

ס

Vervolgens,

Maryah zei tegen mij,

“Noem hem Maher-Shalal-Hash-Baz;

8:4 want alvorens de knaap weet hoe te schreeuwen

‘Abba’ en ‘Eema!’,

de rijkdom van Dammesek en de buit van Shomron

zal worden weggedragen voor de koning van Ashur.”

ס

8:5 Maryah sprak nog een keer tegen mij,

zeggende,

8:6 “Voor zo verre deze mensen

de zacht stromende wateren van Shilo’ach hebben verworpen

En zich verheugen in Retzin en de zoon van Remalyah;

8:7 “Daarom nu,

Ziet,

Maryah staat op het punt

om die sterke en overvloedige wateren van de (Eufraat) Rivier

over hen te brengen,

  -Dat wil zeggen,

de koning van Ashur en al zijn heerlijkheid-;

En het zal al zijn kanalen overstijgen

en over al zijn oevers gaan.

8:8 “Dan zal het door Y’hudah trekken,

het zal alles overstromen en doorgaan,

het zal zelfs tot de nek reiken;

En de omvang van zijn vleugels

zal de breedte van uw land vullen,

want Aloha is met ons. (Immanu El)

ס

8:9 “Wordt gebroken,

O volkeren,

en wordt verbrijzeld;

En geef gehoor,

alle verafgelegen plaatsen der aarde.

Omgordt uzelf,

maar wordt verbrijzeld;

Omgordt uzelf,

maar wordt verbrijzeld.

8:10 “Bedenk een plan,

maar het zal worden gedwarsboomd;

Doe een voorstel,

maar het zal niet van kracht zijn,

Want Aloha is met ons.” (Immanu El)

ס

8:11 Want alzo sprak Maryah tegen mij met machtige kracht

en droeg mij op om niet op de weg van dit volk te wandelen,

zeggende,

8:12 “Gij moet niet zeggen,

‘Het is een complot!’

Met betrekking tot alles wat dit volk een complot noemt,

En gij moet niet vrezen wat zij vrezen

of in angst daar over zijn.

8:13 Het is Maryah van de heirscharen die gij als heilig moet beschouwen.

En Hij zal uw vreze zijn,

En Hij zal uw ontzag zijn.

8:14 “Dan zal Hij een heiligdom worden;

Maar voor alle twee de huizen van Isra’el,

een steen om (zich) te stoten en een rots om over te struikelen,

En een strik en een val voor de inwoners van Yerushalayim.

8:15 “Velen zullen over hen struikelen,

Dan zullen zij vallen en gebroken worden;

Zij zullen zelfs gestrikt en gevangen worden.”

פ

8:16 Bind de getuigenis op,

verzegel de wet onder mijn leerlingen.

8:17 En ik zal wachten op Maryah

die Zijn aangezicht verbergt

voor het huis van Ya’akov;

  ik zal zelfs gretig naar Hem uitzien.

8:18 Ondertussen,

zullen ik en de kinderen die Maryah mij gegeven heeft-

voor Isra’el tekenen en wonderen worden-

van Maryah van de heirscharen,

die woont op de Berg Tziyon.

ס

8:19 Wanneer zij tegen u zeggen,

” Raadpleeg de tussenpersonen en de spiritisten

die influisteren en mompelen,”

(dan moet gij antwoorden)

moet een volk zijn Aloha niet raadplegen?

Moeten zij de doden raadplegen namens de levenden?

8:20 Voor de wet en voor de getuigenis!

Indien zij niet spreken volgens dit woord,

is het omdat zij geen dageraad hebben.

8:21 Zij zullen door het land gaan

hard bedrukt en uitgehongerd,

en het zal blijken dat wanneer zij hongerig zijn,

zij vertoornd zullen zijn

en hun koning

en hun Aloha vervloeken

als zij naar boven kijken.

8:22 Dan zullen zij naar de aarde kijken,

en zie,

ellende en duisternis,

de somberheid van angst;

  en zij zullen in duisternis worden weggedreven.

9:1 Maar er zal niet langer somberheid zijn voor haar die in angst was;

in vroegere tijden behandelde Hij het land van Z’vulun

en het land van Naftali met minachting,

maar later zal Hij het glorieus maken,

bij de weg van de zee,

aan de andere kant van de Yarden,

Galil-van-de-Heidenen.

9:2 Het volk dat in duisternis wandelt

  Zal een groot licht zien;

Degenen die in een donker land leven,

Het licht zal over hen schijnen.

9:3 Gij zult de natie vermenigvuldigen,

Gij zult hun blijdschap vergroten;

Zij zullen verblijd zijn in Uw tegenwoordigheid

Zoals met de blijdschap van de oogsttijd,

Zoals men zich verheugt wanneer men de buit verdeelt.

9:4 Want Gij zult het juk van hun last

en de staf op hun schouders breken,

De roede van hun onderdrukker,

zoals bij de slag van Midyan.

9:5 Want elke laars van de gelaarsde strijder in het strijd tumult,

En elke mantel in bloed gewenteld,

zal voor verbranding zijn,

brandstof voor het vuur.

9:6 Want een kind zal aan ons geboren worden,

een zoon zal aan ons gegeven worden;

En de regering zal op Zijn schouders rusten;

En Zijn naam zal worden genoemd

Wonder van een Raadgever,

Almachtige Aloha,

Vader van Eeuwigheid

Prins van Vrede.

9:7 Er zal geen einde komen

aan de toename van Zijn regering of van vrede,

  Op de troon van David en betreffende zijn koninkrijk,

Om het te vestigen en te handhaven met gerechtigheid en rechtvaardigheid

Van dan af en voor altijd

  De ijver van Maryah van de heirscharen zal dit volbrengen.

פ

9:8 Maryah zendt een bericht tegenover Ya’akov,

En het valt op Isra’el.

9:9 En al het volk weet het,

Dat wil zeggen,

Efrayim en de inwoners van Shomron,

Bewerende in hoogmoed en in arrogantie van hart:

9:10 “De bakstenen zijn neergevallen,

Maar wij zullen herbouwen met gehouwen stenen;

De platanen zijn neergehakt,

Maar wij zullen ze vervangen door ceders.”

9:11 Daarom,

werpt Maryah tegenstanders tegen hen op uit Retzin

En spoort hun vijanden aan,

9:12 De Aram vanuit het oosten

en de P’lishtim vanuit het westen;

En zij verslinden Isra’el met gapende kaken.

Ondanks dit alles,

Zijn toorn keert zich niet af

En Zijn hand is nog steeds uitgestrekt.

9:13 Toch keert het volk niet terug naar Hem die hen sloeg,

Evenmin zoeken zij Maryah van de heirscharen.

ס

9:14 Dus,

snijdt Maryah kop en staart af van Isra’el,

Zowel palmtak en lisdodde

in één enkele dag.

9:15 De kop is de oude en aanzienlijke man,

En de profeet die leugens leert is de staart.

9:16 Want zij die dit volk leiden

brengen hen op een dwaalspoor;

En zij die door hen worden geleid

worden tot verwarring gebracht.

9:17 Daarom neemt Maryah geen genoegen in hun jongen mannen,

Evenmin heeft Hij medelijden met hun wezen en hun weduwen;

Want eenieder van hun is goddeloos en een boosdoener,

En elke mond spreekt dwaasheid.

Ondanks dit alles,

Zijn woede keert niet af

En Zijn hand is nog steeds uitgestrekt.

9:18 Want goddeloosheid brandt als een vuur;

  het verteerd wilde rozen en doornen;

het zet zelfs het struikgewas van het bos in vuur en vlam

En ze wentelen opwaarts in een kolom van rook.

9:19 Door de gramschap van Maryah van de heirscharen

wordt het land opgebrand,

En ook het volk is als brandstof voor het vuur;

  Geen man spaart zijn broeder.

9:20 Men snijdt af wat aan de rechterhand is

maar men is nog steeds hongerig,

En men eet wat aan de linkerhand is

maar men is niet voldaan;

Elk van hen eet het vlees van zijn eigen arm.

9:21 M’nasheh verslindt Efrayim,

en Efrayim M’nasheh,

En samen zijn zij tegen Y’hudah.

Ondanks dit alles,

Zijn gramschap keert zich niet af

En Zijn hand is nog steeds uitgestrekt.

ס

10:1 Wee aan diegenen die kwalijke wetten bekrachtigen

En aan diegenen die aldoor onrechtvaardige besluiten optekenen,

10:2 Alleen maar om de behoeftigen te beroven van gerechtigheid

En de armen van Mijn volk van hun rechten te bestelen,

Zo dat de weduwen hun buit mogen zijn

En dat zij de wezen mogen plunderen.

10:3 Wat zult gij nu doen op de dag van bestraffing,

  En in de verwoesting die vanuit de verte komen zal?

Naar wie wilt gij vluchten om hulp?

En waar wilt gij uw rijkdom achterlaten?

10:4 Er blijft niets over-

behalve om te hurken tussen de gevangenen

of te vallen tussen de gedoden.

Ondanks dit alles,

Zijn gramschap keert zich niet af

En Zijn hand is nog steeds uitgestrekt.

פ

10:5 Wee aan Ashur,

de roede van mijn gramschap –

En de staf-

in wiens handen Mijn verontwaardiging is,

10:6 Ik zendt het tegen de goddeloze natie

En beveel het tegen het volk van Mijn razernij

Om buit te vangen en plunder te grijpen,

En om hen als modder in de straten te vertrappen .

10:7 Toch zijn zij niet zo van plan,

Evenmin plannen zij zo in hun hart,

  Maar eerder is het hun doel om te vernietigen

En om vele volken af te snijden.

10:8 Want (hun koning) zegt,

“Zijn mijn prinsen niet allen koningen?

10:9 “Is Kalno niet zoals Kark’mish

of Hamat zoals Arpad,

of Shomron zoals Dammesek?

10:10 “Zoals mijn hand zich heeft uitgestrekt

naar de koninkrijken van de afgoden,

Wiens gesneden beelden groter waren

dan die van Yerushalayim en Shomron,

10:11 Zal Ik niet aan Yerushalayim en haar beelden doen

Net zoals Ik aan Shomron en haar afgoden heb gedaan?”

פ

10:12 Zo zal het zijn

dat wanneer Maryah al Zijn werk heeft voltooid

op Berg Tziyon en in Yerushalayim,

Hij zeggen zal;

“Ik zal de vrucht van het arrogante hart van de koning van Ashur

en de praal van zijn hooghartigheid bestraffen.”

10:13 Want hij heeft gezegd,

“Door de sterkte van mijn hand en door mijn wijsheid deed ik dit,

Want ik heb verstand;

En ik verwijderde de grenzen van de volken

En plunderde hun schatten,

En als een machtige man haalde ik hun inwoners neer,

10:14 En mijn hand strekte zich uit

naar de rijkdommen van de volken zoals naar een nest,

  En zoals één verlaten eieren verzamelt,

verzamelde ik geheel de aarde;

En er was niet één die (met) zijn vleugel fladderde

of zijn snavel opende of een tsjilp slaakte.”

10:15 Is de bijl om zichzelf te beroemen boven degene die ermee hakt?

Is de zaag om zichzelf te verheffen boven degene die haar hanteert?

  Dat zou zijn

zoals een knots die degenen zwaait die hem optillen,

Of zoals een stok die hem opheft die geen hout is.

פ

10:16 Daarom zal Maryah,

Aloha van de heirscharen,

een verwoestende ziekte onder zijn vetste krijgers zenden;

En in plaats van zijn heerlijkheid

zal een vuur worden ontstoken

gelijk een brandende vlam.

10:17 En het licht van Isra’el zal een vuur worden

en zijn Heilige Ene een vlam,

En het zal zijn doornen en wilde rozen-

op één enkele dag verbranden en verslinden.

10:18 En Hij zal de heerlijkheid van zijn woud

en van zijn vruchtbare tuin vernietigen,

beide ziel en lichaam,

En het zal zijn zoals wanneer een zieke mens wegkwijnt.

10:19 En het overblijfsel van de bomen van zijn woud

zal zo gering in aantal zijn

Dat een kind ze kan neerschrijven.

ס

10:20 Op die dag nu-

het overblijfsel van Isra’el,

die van het huis van Ya’akov welke ontkomen zijn,

zullen nooit meer vertrouwen op degene die hun neersloeg,

maar zullen waarlijk vertrouwen op Maryah,

de Heilige Ene van Isra’el.

10:21 Een overblijfsel zal terugkeren,

het overblijfsel van Ya’akov,

naar de machtige Aloha.

10:22 Want hoewel uw volk,

O Isra’el,

zoals het zand van de zee moge zijn,

Slechts een overblijfsel binnen hen zal terugkeren;

Een verdelging is bepaald,

overvloeiende met gerechtigheid.

10:23 Want een complete verdelging,

een die bepaald is,

zal Maryah Aloha van de heirscharen uitvoeren

in het midden van het gehele land.

פ

10:24 Daarom dus zegt Maryah Aloha van de heirscharen,

“O Mijn volk dat in Tziyon leeft,

vreest Ashur niet die u slaat met de roede

en zijn staf tegen u optilt,

(naar) de wijze (zoals) Egypte (het) deed.

10:25 “Want in een zeer korte tijd,

zal Mijn verontwaardiging tegen u uitgeput zijn

en Mijn gramschap zal worden gericht op hun verdelging.”

10:26 Maryah van de heirscharen

zal een gesel tegen hem opwekken

  gelijk de slachting van Midyan

bij de Rots van ‘Orev;

  en Zijn staf zal over de zee zijn

en Hij zal die optillen

zoals Hij deed in Egypte.

10:27 Dus zal het op die dag zijn,

dat zijn last zal worden verwijderd van uw schouders

en zijn juk vanaf uw nek,

en het juk zal worden verbroken vanwege uw vetheid.

10:28 Hij is tegenover ‘Ayat gekomen,

Hij is doorheen Migron gegaan;

Te Mikhmas heeft hij zijn uitrusting neergelegd.

10:29 Ze zijn doorheen de pas gegaan,

zeggende,

“Geva zal onze verblijfplaats zijn.”

Ramah is verschrikt,

en Giv’at-Sha’ul is weggevlucht.

10:30 Schreeuw maar overluid met uw stem,

  O dochter van Gallim!

  Geef aandacht Layish!

O ellendige Anatot!

10:31 Madmenah is op de vlucht.

Het volk van Gevim zoekt bedekking.

10:32 Vandaag nog zal hij halt houden bij Nov;

Hij schudt zijn vuist op de berg van de dochter van Tziyon,

op de heuvel van Yerushalayim.

פ

10:33 Zie,

Maryah,

Aloha van de heirscharen,

zal de takken met een vreselijk gekraak afbreken ;

Ook deze die lang van stuk zijn zullen worden afgehakt

En deze die verheven zijn zullen worden vernederd.

10:34 Hij zal het struikgewas van het woud omhakken

met een ijzeren bijl,

En de L’vanon zal door de Machtige Ene vallen.

ס

11:1 Vervolgens,

zal een scheut uit de stam van Yishai opkomen,

En een zijtak uit zijn wortels zal vrucht dragen.

11:2 De Geest van Maryah zal op hem rusten,

De Geest van wijsheid en verstand,

De Geest van raad en sterkte,

De Geest van kennis

en de vreze van Maryah.

11:3 En hij zal lust hebben in de vreze van Maryah,

En hij zal niet oordelen naar wat Zijn ogen zien,

Noch een beslissing nemen naar wat zijn oren horen;

11:4 Maar met rechtvaardigheid zal hij de armen oordelen,

En met eerlijkheid beslissen voor de getroffenen van de aarde;

En hij zal de aarde slaan met de roede van zijn mond,

En met de adem van zijn lippen zal hij de goddelozen doden.

11:5 Ook zal gerechtigheid de gordel rondom zijn middel zijn

En getrouwheid de sjerp rondom zijn heupen.

11:6 En de wolf zal bij het lam wonen,

En het luipaard zal bij de jonge geit neerliggen,

En het kalf en de jonge leeuw en het vetgemest lam bij elkaar;

En een kleine jongen zal hen leiden.

11:7 Evenzo zal de koe en de berin tezamen grazen

Hun jongen zullen tezamen neder liggen

En de leeuw zal stro eten zoals de os.

11:8 Een zuigeling zal bij een cobra’s hol spelen,

En een dreumes zal zijn hand in een adder’s nest steken.

11:9 Ze zullen niet verwonden

of vernietigen

op heel Mijn heilige berg,

Want de aarde zal helemaal vol zijn van de kennis van Maryah

gelijk de wateren de zee bedekken.

ס

11:10 Vervolgens

op die dag

De naties zullen naar de wortel van Yishai toe-vluchten,

Die zal staan als een signaal voor de volken;

En zijn rustplaats zal glorieus zijn.

פ

11:11 Dan zal het op die dag gebeuren

dat Maryah

de tweede maal weer met Zijn hand zal herstellen

  Het overblijfsel van Zijn volk,

die zal overblijven,

Van Ashur,

Egypte,

Patros,

Ethiopia,

‘Eilam,

Shin’ar,

Hamat,

En van de eilanden van de zee.

11:12 En Hij zal een vaandel opheffen voor de naties

  En de bannelingen van Isra’el bijeenbrengen,

  En Hij zal de verstrooiden van Y’hudah vergaderen

  Vanuit de vier hoeken van de aarde.

11:13 Dan zal de jaloersheid van Efrayim vertrekken,

En zij die Y’hudah lastig vallen zullen worden afgesneden;

Efrayim zal niet jaloers zijn op Y’hudah,

En Y’hudah zal Efrayim niet lastig vallen.

11:14 Zij zullen neerstrijken op de hellingen van de P’lishtim op het westen;

Samen zullen zij de zonen van het oosten plunderen;

Zij zullen Edom en Mo’av bezitten,

En de zonen van Amon zullen aan hun onderworpen zijn.

11:15 En Maryah zal De tong van de Zee van Egypte opdrogen;

En Hij zal Zijn hand over de rivier (Eufraat) zwaaien

Met Zijn verzengende wind;

En Hij zal het in zeven stromen slaan

En mannen droogvoets doen over stappen.

11:16 En er zal een hoge weg zijn van Ashur

Voor het overblijfsel van Zijn volk dat zal overblijven,

Precies zoals er voor Isra’el was

Op de dag dat zij vanuit het land van Egypte opkwamen.

12:1 Dan zult gij op die dag zeggen,

“Ik zal dankzegging aan U geven,

O Maryah;

Want hoewel Gij boos op mij waart,

Uw boosheid is afgewend,

En Gij troost mij.

12:2 “Ziet,

Aloha is mijn zaligheid,

Ik ben zelfverzekerd en onbevreesd;

Want Maryah Aloha is mijn sterkte en lied,

En Hij is mijn zaligheid geworden.”

12:3 Daarom zult gij water putten

met grote blijdschap en vreugde

Vanuit de bronnen van de zaligheid.

12:4 En op die dag zult gij zeggen,

“Geef dankzegging aan Maryah,

roept Zijn naam aan.

Maakt zijn daden bekend onder de volken;

Laat ze niet vergeten hoe verheven Zijn naam is.”

12:5 Looft Maryah in gezang,

want Hij heeft voortreffelijk dingen gedaan;

Laat dit bekend zijn over de gehele aarde.

12:6 Roept luid en juicht van vreugde

O inwoner van Tziyon,

Want groot in uw midden is de Heilige Ene van Isra’el.

ס

13:1 Het orakel betreffende Bavel

dat Yesha’yahu de zoon van Amotz zag.

13:2 Hijs een vaandel op de kale heuvel ,

Verheft uw stem tot (de indringers),

Wuift de hand-

dat zij de Poort van de Edelen mogen ingaan.

13:3 Ik heb Mijn geheiligden bevolen,

  Ik heb zelfs Mijn machtige strijders geroepen,

  Mijn trotse

jubelende,

Om Mijn toorn uit te voeren.

13:4 Een geluid van opschudding op de bergen,

Zoals dat van vele volken!

  Een geluid van de herrie van koninkrijken,

  Van naties bijeen vergaderd!

  Maryah van de heirscharen verzamelt zich het leger voor de strijd.

13:5 Zij komen uit een ver land,

Van de verste horizonten,

  Maryah en Zijn werktuigen van verontwaardiging,

Om het gehele land te verdelgen.

ס

13:6 Jammert,

want de dag van Maryah is nabij!

verwoesting komende van de Almachtige.

13:7 Dit is waarom elke arm slap zal hangen,

En elk mensenhart wegsmelt.

13:8 Ze zullen doodsbang zijn,

weeën en smart zullen bezit van hen nemen;

Zij zullen kronkelen als een vrouw in barensweeën,

Zij zullen elkaar vol verbazing aankijken,

Hun aangezichten in lichter laai.

13:9 Ziet,

de dag van Maryah is komende,

Wreed,

met razernij en brandende toorn,

Om het land tot een verwoesting te maken;

En Hij zal haar zondaars daarin ervan uitroeien.

13:10 Want de sterren van de hemel

en hun gesternten

Zullen hun licht niet weer-glanzen;

De zon zal zwart zijn wanneer zij opstijgt

En de maan zal haar licht niet werpen

13:11 Zo zal Ik de wereld voor haar kwaad bestraffen

En de goddelozen voor hun ongerechtigheid;

Ik zal ook een einde maken aan de arrogantie van de hoogmoedigen

En de hooghartigheid van de meedogenloze vernederen.

13:12 Ik zal sterfelijke mensen zeldzamer maken dan puur goud

En de mensheid dan Ofir’s goud.

13:13 Daarom zal Ik de hemelen doen beven,

En de aarde zal van haar plaats worden geschud

Door de razernij van Maryah van de heirscharen

Op de dag van Zijn brandende toorn.

13:14 En het zal zijn dat als een opgejaagde gazelle,

Of als schapen met niet één om hen te verzamelen,

Zij zich ieder tot hun eigen volk zullen wenden,

En iedereen (zal) naar zijn eigen land vluchten.

13:15 Eenieder die gevonden wordt zal doorboord worden,

En eenieder die gevangen wordt zal door het zwaard vallen.

13:16 Hun kleintjes zullen ook verpletterd worden

Voor hun ogen;

Hun huizen zullen geplunderd

En hun vrouwen verkracht worden.

13:17 Ziet,

Ik ga de Medes tegen hen opstoken,

Die geen zilver zullen waarderen

of genoegen nemen in goud.

13:18 En hun bogen zullen de jonge mannen neer-maaien,

  Zij zullen zelfs geen medelijden hebben over de vrucht van de schoot,

  Evenmin zal hun oog de kinderen beklagen.

13:19 En Bavel,

dat juweel der koninkrijken,

de trots en heerlijkheid van de Kasdim,

Zal zijn gelijk toen Aloha S’dom en Amora ten val bracht.

13:20 Het zal nooit meer worden bewoond-

of nimmer meer in geleefd worden-

van generatie op generatie;

Evenmin zal de Arab zijn tent daar opzetten,

  Evenmin zullen herders hun kudden daar doen neerliggen.

13:21 Maar woestijn wezens zullen daar neerliggen,

En hun huizen zullen vol van uilen zijn;

Ook struisvogels zullen daar wonen,

En ruigharige geiten zullen daar huppelen.

13:22 Hyena’s zullen huilen in hun versterkte torens

En jakhalzen in hun luxueuze paleizen.

  Haar fatale tijd zal spoedig komen

En haar dagen zullen niet worden verlengd.

14:1 Wanneer Maryah mededogen zal hebben over Ya’akov

en opnieuw voor Isra’el zal kiezen,

en hen in hun eigen land vestigen,

dan zullen vreemdelingen zich bij hen voegen

en zich aan het huis van Ya’akov hechten.

14:2 De volken zullen hen meenemen

en hen naar hun plaats brengen,

en het huis van Isra’el zal hun bezitten

als een erfenis in het land van Maryah

als mannelijke dienaars

en vrouwelijke dienaars;

en zij zullen hun vangers gevangen nemen

en zullen heersen over hun verdrukkers.

ס

14:3 En het zal zijn op die dag

wanneer Maryah u rust geeft

van uw smart en beroering

en de harde dienst

in welke gij geknecht zijt geweest,

14:4 dat gij dit spotlied zult opnemen

tegen de koning van Bavel,

en zeggen,

“Hoe is de verdrukker opgehouden,

En hoe is razernij opgehouden!

14:5 Maryah heeft de staf van de goddelozen verbrijzeld,

De scepter van heersers

14:6 Die gebruikt wordt om de volken in razernij te slaan

met onophoudelijke slagen,

Die de naties in toorn onderwierp

  met ongebreidelde vervolging.

14:7 De ganse aarde is in rust en is stil;

Ze breken uit in kreten van vreugde.

14:8 Zelfs de cipresbomen verheugen zich over u,

met de ceders van de L’vanon,

zeggende,

Sinds dat gij werd neergelegd,

  komt geen boomhakker tegen ons op.’

14:9 “Sh’ol van hieronder is enthousiast over u

  om u te ontmoeten

wanneer gij komt;

  Het wekt voor u de geesten van de doden op,

al de gebieders van de aarde;

Het doet al de koningen van de naties van hun tronen opstaan.

14:10 “Zij zullen alle reageren en tegen u zeggen,

‘Gij zijt zwak gemaakt geweest gelijk wij,

Gij zijt geworden gelijk ons!

14:11 ‘Uw pracht en praal en de muziek van uw harpen

Zijn beneden naar sh’ol gebracht geweest;

  Maden zijn uitgespreid als uw bed onder u

En wormen zijn een deken over u.’

14:12 “Hoe zijt gij uit et uitspansel gevallen,

O ster van de morgen,

zoon van de dageraad!

Hoe zijt gij ter aarde neergeveld geweest,

Gij die de naties hebt verzwakt!

14:13 “Maar gij hebt in uw hart gezegd,

‘Ik zal het uitspansel beklimmen;

Ik zal mijn troon verhogen boven de sterren van Aloha,

  En ik zal op de berg van samenkomst zitten

  In de uithoeken van het noorden.

14:14 ‘Ik zal boven de hoogten van de wolken opklimmen;

Ik zal mijzelf gelijk de Allerhoogste maken.

14:15 “Nochtans,

gij zult worden neergeworpen naar Sh’ol,

Naar de uithoeken van de put.

14:16 “Zij die u zien zullen naar u staren,

Zij zullen over u nadenken,

zeggende,

‘Is dit de mens die de aarde deed sidderen,

Die koninkrijken schudde,

14:17 Die de wereld gelijk een woestenij maakte

En haar steden ten val bracht,

Die zijn gevangenen niet toestond om naar huis toe te gaan?’

14:18 “Al andere koningen van de naties

slapen in eer,

Elk in zijn eigen graftombe.

14:19 “Maar gij zijt uitgeworpen geweest van uw graftombe

Gelijk een verworpen tak,

Bekleed met de gedoden die doorboord zijn met een zwaard,

Die naar beneden gaan tot de stenen van de put

Gelijk een vertrapt lijk.

14:20 “Gij zult niet worden verenigd met hen in begrafenis,

Omdat gij uw land ten gronde hebt gericht,

Gij hebt uw volk gedood.

Moge het zaad van boosdoeners-

niet worden vermeld-

voor eeuwig.

14:21 “Bereid voor zijn zonen een plaats van slachting

Vanwege de ongerechtigheid van hun vaders.

Zij mogen niet opstaan en bezit van de aarde nemen

En het aangezicht van de wereld met steden vullen.”

14:22 “Ik zal opstaan tegen hen,”

maakt Maryah van de heirscharen bekend,

“en zal van Bavel naam en overlevenden afsnijden,

kroost en nageslacht,”

maakt Maryah bekend.

14:23 “Ik zal het ook tot een bezit maken voor de egel

en tot moerassige wateren,

en Ik zal het vegen met de bezem van verwoesting,”

maakt Maryah van de heirscharen bekend.

ס

14:24 Maryah van de heirscharen heeft gezworen zeggende,

“Waarlijk,

precies zoals Ik heb voorgenomen zo is het gebeurd,

en precies zoals Ik heb gepland zo zal het zijn,

14:25 om Ashur in Mijn land te breken,

en Ik zal hem op Mijn bergen vertrappen.

Dan zal zijn juk van hen worden verwijderd

en zijn last van hun schouder verwijderd.

14:26 Dit is het plan tegen de gehele aarde bedacht;

en dit is de hand die is uitgestrekt tegen al de volken.

14:27 “Want Maryah van de heirscharen heeft gepland,

en wie kan het verijdelen?

En wat betreft Zijn uitgestrekte hand

  wie kan haar afwenden?”

פ

14:28 In het jaar dat koning Achaz stierf kwam dit orakel:

14:29 “Verheugt u niet,

O P’leshet,

eenieder van u,

Omdat de roede die u sloeg is gebroken;

Want vanuit de slang haar wortel zal een adder uitkomen,

  En haar vrucht zal een vliegende draak zijn.

14:30 “Zij die het meest hulpeloos zijn zullen eten,

En de behoeftigen zullen neerliggen in veiligheid;

  Verdelgen zal Ik uw wortel met hongersnood,

En hij zal uw overlevenden afslachten.

14:31 “Jammert,

O poort;

huilt,

O stad;

Smelt weg,

O P’leshet,

eenieder van u;

Want walm komt vanuit het noorden,

En er is geen zwerver in zijn gelederen.

14:32 “Hoe zal men dan de boodschappers van het volk beantwoorden?

Dat Maryah Tziyon heeft opgericht,

En de ellendigen van Zijn volk

zullen hun toevlucht in haar zoeken.”

פ

15:1 Het orakel betreffende Mo’av.

Ongetwijfeld is in één nacht Ar van Mo’av verwoest en ten val gebracht;

Ongetwijfeld is in één nacht Kir van Mo’av verwoest en ten val gebracht.

15:2 Zij zijn naar de tempel opgegaan naar Dibon,

zelfs naar de hoge plaatsen om te huilen.

  Mo’av jammert over N’vo en Meidva,

Elk hoofd is kaal geschoren

elke baard is afgesneden.

15:3 In hun straten hebben zij zich omgord met jute zakken;

Op hun daken en op hun pleinen

Iedereen weeklaagt,

uitbrekende in tranen.

15:4 Heshbon en El’aleh schreeuwen het ook uit,

Hun stem wordt gehoord heel de weg tot Yachatz toe;

Daarom schreeuwen de bewapende mannen van Mo’av hardop;

Zijn ziel beeft in hem.

15:5 Mijn hart schreeuwt het uit om Mo’av;

Zijn vluchtelingen zijn zo ver als Tzo’ar en Eglath-shelishiyah,

Want zij gaan wenende de helling van Luchit op;

Op hun weg naar Horonayim

verheffen zij immers een kreet van droefheid over hun ondergang.

15:6 Want de wateren van Nimrin zijn verlaten.

Het gras is immers verdord,

het tedere gras is afgestorven,

Er is geen groen ding meer over.

15:7 Daarom de overvloed die zij hebben verworven en opgeslagen

Dragen zij weg over de beek van Arabim.

15:8 Want de kreet van droefheid

is rondom het grondgebied van Mo’av gegaan,

Haar gejammer gaat zo ver als Eglayim

en haar geweeklaag zelfs tot Be’er-Elim.

15:9 Want de wateren van Dimon zijn vol van bloed;

Waarlijk zal Ik toegevoegde ellende over Dimon brengen,

Een leeuw over de vluchtelingen van Mo’av

en over het overblijfsel van het land.

16:1 Zend het eerbetoon lam voor de heerser van het land,

Vanaf Sela via de woestijn

naar de berg van de dochter van Tziyon toe.

16:2 De dochters van Mo’av

aan de doorwaadbare plaatsen van de Arnon,

Zijn als vluchtende vogeltjes

of uitgedreven nestkuikens.

16:3 “Geef ons advies,

maak een beslissing (om te helpen);

Werpt uw schaduw (over ons) als de nacht bij het middaguur;

Verberg (onze) verdrevenen

verraad (onze) vluchtelingen niet.

16:4 “Laat de verdrevenen van Mo’av bij u blijven;

Wees een schuilplaats voor hen voor de vernietiger.”

Want de uitbuiter is tot een einde gekomen,

vernietiging is opgehouden,

Verdrukkers zijn volledig verdwenen uit het land.

16:5 Een troon zal zelfs worden gevestigd in liefdevolle vriendelijkheid,

En een richter zal in getrouwheid daarop zitten

in de tent van David;

Bovendien,

zal hij gerechtigheid zoeken

En nauwkeurig zijn in rechtvaardigheid.

16:6 Wij hebben gehoord over de hoogmoed van Mo’av,

een buitensporige hoogmoedigheid;

Zelfs van zijn arrogantie,

trots,

en grimmigheid;

Zijn ijdele pocherijen zijn vals.

ס

16:7 Daarom zal Mo’av jammeren;

iedereen van Mo’av zal jammeren.

Gij zult zuchten voor de rozijnenkoekjes van Kir-Hareset

Zoals zij die geheel en al (door verdriet) getroffen zijn.

16:8 Want de korenvelden van Heshbon zijn verschrompeld,

  de wijnstokken van Sibmah ook;

De heren van de naties

hebben hun keuze trossen vertrapt

Eens reikten zij zo ver als Ya’zer

en dwaalden door de woestijnen;

  Hun ranken spreiden zich uit

  en staken zelfs de zee over.

16:9 Daarom zal ik bitter wenen voor Ya’zer,

voor de wijnstok van Sibmah;

  Ik zal u doorweken met mijn tranen,

  O Heshbon en El’aleh;

Omdat het strijd geschreeuw

over uw zomervruchten

en over uw oogst is gevallen.

16:10 Blijdschap en vreugde

zijn van het vruchtbare veld weggenomen;

Ook in de wijngaarden

zullen er geen kreten van vreugde

of jubelend geschreeuw zijn,

Niet één treedt de druiven in de wijnpersen uit,

Want ik heb het (wijnoogst) gejuich doen ophouden.

16:11 Daarom kreunt mijn hart als een harp voor Mo’av

En mijn innerlijke gevoelens voor Kir-Heres.

16:12 Zo zal het gebeuren

betreffende wanneer Mo’av zich presenteert,

Wanneer hij zich vermoeid op zijn hoge plaats

En tot zijn heiligdom komt om te aanbidden,

Dat hij niet zal zegevieren.

ס

16:13 Dit is het woord

dat Maryah eerder sprak betreffende Mo’av.

16:14 Maar nu spreekt Maryah,

zeggende,

“Binnen drie jaren,

(en geen dag langer)

wanneer een ingehuurde man ze zou tellen,

de heerlijkheid van Mo’av zal worden verminderd

  samen met heel zijn grote bevolking,

en zijn overblijfsel zal zeer weinig en onmachtig zijn.”

פ

17:1 Het orakel betreffende Dammesek.

“Ziet,

Dammesek is op het punt-

om te worden weggenomen om een stad te zijn-

  En zij zal een bouwvallige ruïne zijn.

17:2 “De steden van ‘Aro’er worden verlaten;

Zij zullen voor de kuddes zijn om in neer te liggen,

En er zal niet één zijn om hen te verschrikken.

17:3 “De stad der versterking zal verdwijnen uit Efrayim,

  En de soevereiniteit van Dammesek

En het overblijfsel van Aram;

Zij zullen als de heerlijkheid van de zonen van Isra’el zijn,”

Maakt Maryah van de heirscharen bekend.

פ

17:4 Op die dag nu-

de heerlijkheid van Ya’akov zal afnemen,

En de vetheid van zijn vlees zal in magerheid toenemen.

17:5 Het zal zelfs zijn gelijk de maaier-

verzamelende het staande graan,

Wanneer zijn arm de aren oogst,

Of het zal zijn-

gelijk iemand aren van graan naleest-

In het dal van Refa’im.

17:6 Toch nalezingen zullen daarin achtergelaten worden

  Gelijk het afschudden van een olijfboom,

Twee of drie olijven op de bovenste twijg,

Vier of vijf op de takken van een vruchtbare boom,

Maakt Maryah bekend,

Aloha van Isra’el.

17:7 Op die dag-

zal de mens achting voor zijn Maker hebben-

  En zijn ogen zullen naar de Heilige Ene van Isra’el opzien.

17:8 Hij zal geen oog hebben voor de altaren,

het werk van zijn handen,

Evenmin zal hij kijken naar wat zijn vingers hebben gemaakt,

Zelfs de Asherim en de wierook staanders.

ס

17:9 Op die dag-

haar sterke steden zullen zijn gelijk verlaten plaatsen in het woud,

Of zoals takken die zij verlieten vóór de zonen van Isra’el;

En het land zal een verwoesting zijn.

17:10 Want gij hebt Aloha van uw zaligheid vergeten

En hebt niet gedacht aan de rotssteen van uw toevlucht.

Daarom plant gij verrukkelijke planten

En zet wijnstok stekken uit voor een vreemde god.

17:11 Op de dag dat gij het plant omheint gij het zorgvuldig in,

  En in de morgen brengt gij uw zaad tot bloei;

Maar de oogst zal een hoop zijn

Op een dag van misselijkheid en ongeneeslijke pijn.

ס

17:12 O wee!

de herrie van vele volken

Die bulderen zoals het gebulder van de zeeën,

En het gerommel van naties

Die aanstormen zoals het gerommel van machtige wateren!

17:13 De naties rommelen aan zoals het gerommel van vele wateren,

Maar Hij zal hen bestraffen en zij zullen ver weg vluchten,

En worden nagejaagd zoals kaf op de bergen voor de wind uit,

Of zoals dwarrelende stofjes voor een storm uit.

17:14 Tegen de avondtijd,

zie,

is er verschrikking!

Voor de morgenstond zijn zij niet meer.

Zo zal het deel zijn van degenen die ons beroven

En het lot van degenen die ons plunderen.

פ

18:1 O wee!

och land van zoemende vleugels

Dat voorbij de rivieren van Cush ligt,

18:2 Dat gezanten over de zee zendt,

Zelfs in papyrus-riet-boten over het oppervlak van de wateren.

Ga,

snelle boodschappers,

naar een natie lang en glad van huid,

Naar een volk dat wijd-en-zijd gevreesd wordt,

Een machtige en onderdrukkende natie

Wiens land de rivieren verdelen.

18:3 Gij allen-

inwoners van de wereld en bewoners op de aarde,

Zodra een vaandel wordt verhoogd op de bergen,

zult gij dit zien,

En zodra de Shofar wordt geblazen,

zult gij dat horen.

ס

18:4 Want alzo heeft Maryah mij verteld,

“Ik zal vanuit Mijn woonplaats rustig toekijken

Als verblindende hitte in de zonneschijn,

Als een wolk van dauw in de hitte van de oogst.”

18:5 Want voor de oogst,

zodra de knop bloesemt

En de bloem een rijpende druif wordt,

Dan zal Hij de twijgjes afsnijden met snoeimessen

En de uitspreidende takken weghakken en (hen) verwijderen.

18:6 Zij zullen samen worden achtergelaten voor de berg roofvogels,

En voor de beesten van de aarde;

En de roofvogels zullen op hen de zomer doorbrengen zich voedende,

En al de beesten van de aarde zullen op hen de oogsttijd doorbrengen.

18:7 In die tijd-

  een geschenk van eerbetoon zal worden gebracht

aan Maryah van de heirscharen,

  Van een volk lang en glad van huid,

Zelfs van een volk wijd en zijd gevreesd,

Een machtige en onderdrukkende natie

  Wiens land de rivieren verdelen–

Naar de plaats waar de naam van Maryah van de heirscharen woont,

Berg Tziyon.

פ

19:1 Het orakel betreffende Egypte.

Ziet,

Maryah is rijdende op een snelle wolk

en staat op het punt om naar Egypte te komen;

De afgoden van Egypte zullen sidderen voor Zijn aanwezigheid,

En het hart van de Egyptenaren zal smelten in hen.

19:2 “Dus zal Ik Egypte tegen Egypte ophitsen;

En zij zullen strijden

ieder tegen zijn broeder

en ieder tegen zijn naaste,

Stad tegen stad en koninkrijk tegen koninkrijk.

19:3 “Dan zal de geest van de Egyptenaren in hen worden ontmoedigd;

En Ik zal hun strategie verwarren,

Zo dat zij toe vlucht zullen nemen tot de afgoden-

en geesten van de doden-

En tot tussenpersonen en spiritisten.

19:4 “Bovendien,

Ik zal de Egyptenaren overleveren

in de hand van een wrede meester,

En een machtige koning zal over hen heersen,”

maakt Maryah bekend-

Aloha van de heirscharen.

19:5 De wateren zullen uit de zee wegebben,

En de rivier zal uitgedroogd en droog zijn.

19:6 De kanalen zullen een stank uitstoten,

De stromen van Egypte’s Nijl zullen uitdunnen en opdrogen;

Het riet en de biezen zullen wegrotten.

19:7 De lisdodden bij de Nijl,

bij de oever van de Nijl

En alle de gezaaide velden nabij de Nijl

zullen drooggelegd worden,

verdreven worden,

en niet meer zijn.

19:8 En de vissers zullen betreuren,

En zij allen die een lijn in de Nijl werpen zullen rouwen,

En zij die netten op de wateren uitspreiden zullen wegkwijnen.

19:9 Bovendien,

de makers van linnen gemaakt van gekamd vlas

En de wevers van wit katoen zullen volkomen ontmoedigd worden.

19:10 En de steunpilaren van Egypte zullen worden verpletterd,

Al de ingehuurde werkers zullen in de ziel bedroefd worden.

19:11 De vorsten van Tzo’an zijn slechts dwazen;

Het advies van Pharaoh’s wijste adviseurs is zinloos geworden.

Hoe kunt gij mannen tegen Pharaoh zeggen,

“Ik ben een zoon van de wijzen, een zoon van oude koningen”?

19:12 Welnu dan,

waar zijn uw wijze mannen?

Alstublieft laat hen u vertellen,

En laat hen begrijpen wat Maryah van de heirscharen

Zich heeft voorgenomen tegen Egypte.

19:13 De vorsten van Tzo’an hebben dwaas gehandeld,

De vorsten van Memphis zijn misleid;

Zij die de hoeksteen zijn van haar stammen-

Hebben Egypte op een dwaalspoor geleid.

19:14 Maryah heeft in haar een geest van verdraaiing vermengd;

Zij hebben Egypte op een dwaalspoor geleid in alles wat zij doet,

Zoals een dronken man wankelt in zijn uitbraaksel.

19:15 Er zal geen werk zijn voor Egypte

Hetwelk haar kop of staart,

haar palmtak of lisdodde,

doen mag.

ס

19:16 Op die dag

  Egypte zal als vrouwen worden,

en zij zal beven en in vrees zijn

vanwege het schudden van de vuist van Maryah van de heirscharen,

welke Hij tegen haar gaat schudden.

19:17 Het land van Y’hudah zal een verschrikking voor Egypte worden;

  eenieder aan wie het is vermeld zal in vrees ervoor zijn,

vanwege het doel van Maryah van de heirscharen

dat Hij tegen haar van plan is.

ס

19:18 Op die dag

vijf steden in het land van Egypte

zullen de taal van Kena’an spreken

  en trouw aan Maryah van de heirscharen zweren;

één (van hen) zal worden genoemd

Stad van Vernietiging.

ס

19:19 Op die dag

er zal een altaar voor Maryah zijn

in het midden van het land van Egypte,

en een pilaar voor Maryah dichtbij haar grens.

19:20 Het zal een teken worden en een getuigenis

voor Maryah van de heirscharen in het land van Egypte;

want zij zullen Maryah aanroepen vanwege verdrukkers,

en Hij zal hen een redder zenden en een kampioen,

die hen zal verlossen.

19:21 Zo zal Maryah Hemzelf bekend maken aan Egypte,

en de Egyptenaren zullen Maryah op die dag kennen.

Zij zullen Hem zelfs aanbidden met offer en aanbieding,

en zij zullen een gelofte afleggen aan Maryah en dat volbrengen.

19:22 Maryah zal Egypte slaan,

slaand doch helend;

zo zullen zij wederkeren tot Maryah,

en Hij zal reageren op hun (gebeden)

en Hij zal hen helen.

ס

19:23 Op die dag-

er zal een hoge weg zijn vanuit Egypte naar Ashur,

en Ashur zal naar Egypte komen

en Egypte naar Ashur

en Egypte zal samen met Ashur aanbidden.

ס

19:24 Op die dag-

Isra’el zal de derde partij zijn

samen met Egypte en Ashur,

een zegening hier op aarde,

19:25 die Maryah van de heirscharen heeft gezegend,

zeggende,

“Gezegend is Egypte Mijn volk

en Ashur het werk van Mijn handen,

en Isra’el Mijn erfenis.”

ס

20:1 In het jaar dat de opperbevelhebber naar Ashdod kwam,

toen Sargon de koning van Ashur hem zond

en hij tegen Ashdod streed

  en het innam,

20:2 op dat moment sprak Maryah door Yesha’yahu de zoon van Amotz,

zeggende,

“Ga en maak het rouwgewaad los van uw heupen-

  en trek uw schoenen uit van uw voeten.”

En alzo deed hij,

ongekleed en blootsvoets rondgaande.

ס

20:3 En Maryah zei,

“Zelfs als Mijn dienaar Yesha’yahu

  drie jaren ongekleed en blootsvoets is rondgegaan

  als een teken en blijk tegenover Egypte en Cush,

20:4 zo zal de koning van Ashur

de gevangenen van Egypte en de ballingen van Cush wegleiden,

jong en oud,

ongekleed en blootsvoets met de billen onbedekt,

tot schande van Egypte.

20:5 Dan zullen zij verschrikt en beschaamd zijn

vanwege Cush hun verwachting

en Egypte hun roem.

20:6 “Dus zullen de bewoners van dit kustland op die dag zeggen,

‘Ziet!

zulks is onze verwachting,

waar heen wij vluchtten om hulp

om te worden bevrijd van de koning van Ashur;

en wij nu,

hoe zullen wij ontsnappen?'”

פ

21:1 Het orakel betreffende de woestijn bij de zee.

Zoals windstormen in de Negev over razen,

Komt het uit de woestijn,

uit een angstaanjagend land.

21:2 Een afschuwelijk visioen is aan mij getoond geweest;

De verraderlijke handelt nog steeds verraderlijk,

  en de vernietiger vernietigd nog steeds.

Ga op,

Eilam,

beleger,

Madai;

Ik heb een einde gemaakt aan al het gezucht dat zij heeft veroorzaakt.

21:3 Om deze redenen zijn mijn lendenen gekweld met pijn;

Pijnen hebben mij gegrepen

zoals de pijnen van een vrouw in barensweeën.

  Ik ben zo verbijsterd dat ik niet kan aanhoren,

zo verschrikt dat ik niet kan aanzien.

21:4 Mijn geest duizelt,

gruwel overweldigt mij:

De schemering waar ik naar verlangde

is voor mij tot beving veranderd.

21:5 Ze dekken de tafel,

ze spreiden het laken uit,

ze eten,

ze drinken;

“Sta op

aanvoerders,

olie de schilden,”

ס

21:6 Want alzo zegt Maryah tegen mij,

“Ga,

stationeer de uitkijk,

laat hem rapporteren wat hij ziet.

21:7 “Wanneer hij ruiters ziet,

paardrijders in paren,

Een karavaan van ezels,

een karavaan van kamelen,

Laat hem nauwlettend in de gaten houden,

zeer nauwlettend in de gaten houden.”

21:8 Dan roept de uitkijk,

“O Maryah,

Ik sta permanent bij dag op de uitkijktoren,

En ik ben elke avond op mijn wachtpost gestationeerd.

21:9 “Zie nu,

een troep van ruiters komt deze kant op,

paardrijders in paren.”

En één zei,

“Gevallen,

gevallen is Bavel;

En alle de beelden van haar goden zijn op de grond verbrijzeld.”

21:10 O mijn gedorste volk,

en mijn gekwelden van de dorsvloer!

Wat ik gehoord heb van Maryah van de heirscharen,

Aloha van Isra’el,

Maak ik aan u bekend.

פ

21:11 Het orakel betreffende Dumah.

Iemand blijft naar mij roepen vanuit Se’ir,

“Wachter,

hoe lang nog is de nacht?

Wachter,

hoe lang nog is de nacht?”

21:12 De wachter antwoord:

“De morgenstond komt eraan maar ook de nacht.

  Indien gij wilt vragen,

vraagt;

Kom nogmaals terug.”

פ

21:13 Het orakel over Arabia.

In het struikgewas van Arabia moet gij de nacht doorbrengen,

O gij karavanen van D’danim.

21:14 Brengt water naar de dorstige,

O inwoners van het land Teima,

Ga de vluchtende tegemoet met brood.

21:15 Want zij zijn weggevlucht van de zwaarden,

Van het getrokken zwaard,

en van de gespannen boog

En van de druk van de strijd.

ס

21:16 Want zo heeft Maryah tegen mij gezegd,

“Binnen een jaar (en geen dag langer)

zoals een ingehuurde werker de tijd bijhoudt,

zal al de praal van Kedar tot zijn einde komen;

21:17 en de rest van het aantal van schutters,

de machtige mannen van de zonen van Kedar,

zullen weinig zijn;

want Maryah

Aloha van Isra’el

heeft gesproken.”

ס

22:1 Het orakel betreffende de Vallei van Visioen.

Wat is er nu met u aan de hand,

dat gij allen op de daken zijt geklommen?

22:2 Gij die vol van lawaai waart,

Gij onstuimige stad,

  gij opgetogen stad;

Uw verslagenen werden niet met het zwaard verslagen,

Evenmin stierven zij in de strijd.

22:3 Al uw heersers zijn tezamen gevlucht,

En zijn gevangen genomen zonder de boog;

Allen van u die werden gevonden

werden tezamen gevangen genomen,

Hoewel zij ver weg waren gevlucht.

22:4 Daarom zeg ik,

“Wendt uw ogen van mij af,

Laat mij bitter huilen,

Probeer mij niet te vertroosten

betreffende de verwoesting van de dochter van mijn volk.”

22:5 Want Maryah

Aloha van de heirscharen

heeft een dag van paniek,

onderwerping en verwarring in de Vallei van Visioen,

Een afbreken van de muren

En een geschreeuw (om hulp) naar de berg.

22:6 Eilam pakte de pijlkokers op

Met de strijdwagens,

voetvolk en paardrijders;

En Kir ontblote het schild.

22:7 Toen waren uw voortreffelijke valleien vol van strijdwagens,

En de paardrijders namen hun vaste posities in bij de poort.

22:8 En Hij verwijderde de verdediging van Y’hudah.

Op die dag waart gij afhankelijk van de wapens van het Huis van het Woud,

22:9 En je zag de bressen in de muur van de stad van David-

dat ze veel waren:

En je verzamelde de wateren uit de onderste poel.

22:10 Toen telde je de huizen van Yerushalayim

En brak die huizen af om de muur te versterken.

22:11 En je maakte een reservoir tussen de twee muren

Voor de wateren van de Oude Poel.

Maar gij vertrouwde niet op Hem

die het gemaakt heeft ,

Evenmin held gij rekening met Hem

die het lang geleden gepland had.

22:12 Daarom riep Maryah Aloha van de heirscharen

u op die dag op

om te wenen,

  om te weeklagen,

Om het hoofd te scheren

en om rouwgewaad te dragen.

22:13 In plaats daarvan,

is er vrolijkheid en blijdschap,

Doden van rundvee en slachten van schapen,

Eten van vlees en drinken van wijn:

“Laat ons eten en drinken,

want morgen kunnen wij sterven.”

22:14 “Maar Maryah van de heirscharen openbaarde Zichzelf aan mij,

“Deze ongerechtigheid zal door u immers niet worden verzoend-

Totdat gij sterft,”

zegt Maryah Aloha van de heirscharen.

פ

22:15 Zo zegt Maryah Aloha van de heirscharen,

“Ga heen en vindt die rentmeester,

Shevna,

beheerder van het paleis,

en vraag hem;

22:16 ‘Welk recht hebt gij hier,

En wie hebt gij hier,

Dat gij hier een tombe voor uzelf hebt uitgehouwen,

Gij die een tombe op de hoogte uithouwt,

Gij die een rustplaats voor uzelf in de rots uithakt?

22:17 ‘Zie,

Maryah is van plan om u hals over kop uit te werpen,

O man.

En Hij is van plan om u krachtig vast te grijpen

22:18 En u stevig als een bal voortrollen,

Om in een enorm land te worden geworpen;

Daar moet gij sterven

En daar zullen uw schitterende strijdwagens zijn,

Gij schandvlek van uw meester’s huis.’

22:19 “Ik zal u van uw ambt verwijderen,

En Ik zal u van uw stand afrukken.

22:20 “Dan zal het op die dag gebeuren,

Dat Ik Mijn dienaar

Elyakim de zoon van Hilkiyahu

zal ontbieden,

22:21 En Ik zal hem met uw tuniek bekleden

En uw sjerp stevig om hem heen binden.

Ik zal hem met uw autoriteit belasten,

En hij zal een vader worden voor de inwoners van Yerushalayim

en voor het huis van Y’hudah.

22:22 “Dan zal Ik de sleutel van David’s huis op zijn schouder leggen,

Wanneer hij opent zal niet één sluiten,

Wanneer hij sluit zal niet één openen.

22:23 “Ik zal hem als een pin stevig in een vaste plaats drijven,

En hij zal een troon van heerlijkheid worden voor zijn vaders’ huis.

22:24 “Dus zullen ze hem aanhangen

al de heerlijkheid van zijn vaders’ huis,

zaad en nakomeling,

al het minste der vaten,

  van de kommen tot al de kruiken.

22:25 “Op die dag,”

maakt Maryah van de heirscharen bekend,

“Zal de pin die op een vaste plaats werd gedreven wijken;

het zal zelfs afbreken en vallen,

en de last die daaraan hangt zal worden afgesneden,

want Maryah heeft gesproken.”

פ

23:1 Het orakel betreffende Tzor.

Huilt,

O schepen van Tarshish,

Want Tzor is verwoest,

zonder een huis of een haven;

Vanuit het land van Kittim is het aan hen gemeld.

23:2 Weest stil,

Gij inwoners van het kustland,

Gij handelaars van Tzidon;

Uw boodschappers staken ze zee over

23:3 En waren op vele wateren.

Het graan van de Nijl;

de oogst van de Rivier was haar inkomst;

En zij was de marktplaats van naties.

23:4 Wees beschaamd,

O Tzidon,

Want de zee spreekt,

het bolwerk van de zee,

zeggende,

“Ik heb geen barensweeën gehad noch geboorte gegeven,

Ik heb geen jonge mannen opgevoed

noch maagden grootgebracht.”

23:5 Wanneer het verslag Egypte bereikt,

Zullen zij in angst zijn voor het verslag van Tzor.

23:6 Steek over naar Tarshish;

  Huilt,

O inwoners van het kustland.

23:7 Is dit uw jubelende stad,

Wiens oorsprong uit de oudheid is,

Wiens voeten haar droegen om verre plaatsen te koloniseren?

23:8 Wie heeft dit tegen Tzor gepland,

de schenker van kronen,

Wiens kooplieden vorsten waren,

wiens handelaren werden geëerd over de hele aarde?

23:9 Maryah van de heirscharen heeft het gepland,

om de hoogmoed van alle schoonheid te verontreinigen,

Om allen die werden geëerd over de hele aarde te verachten.

23:10 Overstroom uw land gelijk de Nijl rivier,

O dochter van Tarshish,

Er is geen beperking meer.

23:11 Hij strekte Zijn hand uit over de zee,

Hij heeft de koninkrijken doen beven;

Maryah heeft een bevel gegeven betreffende Kena’an

om haar bolwerken te slopen.

23:12 Hij heeft gezegd,

“Gij zult niet meer juichen,

O verpletterde maagdelijke dochter van Tzidon.

Sta op,

steek over naar Kittim;

zelfs daar zult gij geen rust vinden.”

23:13 Kijk,

naar het land van de Kasdim–

dit was het volk die niet bestond;

Toen Ashur het voor woestijn schepselen bestemde —

Ze richten hun belegeringstorens op,

Ze braken haar paleizen af,

Ze maakten het tot een ruïne.

23:14 Huilt,

O schepen van Tarshish,

Want uw bolwerk is verwoest.

ס

23:15 Op die dag nu

Tzor zal worden vergeten gedurende zeventig jaren

gelijk de dagen van één koning.

Aan het einde van die zeventig jaren

zal het met Tzor gebeuren

gelijk in het lied van de hoer:

23:16 Neem uw lier,

wandel rondom de stad,

O gij arme vergeten hoer;

Pluk vakkundig de snaren,

zing vele liederen,

Opdat gij moogt herinnerd worden.

23:17 Het zal gebeuren

aan het einde van zeventig jaren

dat Maryah Tzor zal herinneren.

Dan zal zij teruggaan naar haar hoerenloon

  en zal de hoer spelen met al de koninkrijken

op het oppervlak van de aarde.

23:18 Haar gewin en haar hoerenloon

zal worden apart gezet voor Maryah;

het zal niet opgeslagen of opgepot worden,

maar haar winst zal voldoende voedsel

en keuze kledij worden

voor degenen die in de tegenwoordigheid van Maryah wonen.

פ

24:1 Zie,

Maryah ontdoet de aarde,

verwoest het,

verwringt het oppervlak en verstrooit zijn bewoners.

24:2 En het volk zal als de priester zijn,

de dienaar als zijn meester,

de meid als haar meesteres,

de koper als de verkoper,

de uitlener als de lener,

de schuldeiser als de schuldenaar.

24:3 De aarde zal volledig worden ontdaan,

  volledig geplunderd,

  want Maryah heeft dit woord gesproken.

24:4 De aarde treurt en verwelkt,

de wereld verslapt en verwelkt,

de hoogsten van het volk van de aarde kwijnen weg.

24:5 De aarde is ook bezoedeld door zijn inwoners,

want zij overtraden de leringen,

deden de wet geweld aan,

en verbraken het eeuwige verbond.

24:6 Daarom,

een vloek verslindt de aarde,

en zij die daarop leven worden schuldig bevonden.

Daarom,

de inwoners van de aarde worden verbrandt,

en weinig mensen blijven over.

24:7 De nieuwe wijn treurt,

De wijnstok verrot,

Al de vrolijken van hart zuchten.

24:8 De vrolijkheid van tamboerijnen houdt op,

Het lawaai van feestvierders stopt,

De vrolijkheid van de lier eindigt.

24:9 Ze zingen niet langer als ze hun wijn drinken;

sterke drank smaakt bitter voor degenen die het drinken.

24:10 De stad van chaos is afgebroken;

Elk huis afgesloten

niet één kan binnenkomen.

24:11 Er is een verontwaardigd geschreeuw in de straten

betreffende de wijn;

Alle vreugde keert zich tot somberheid om.

De vrolijkheid van de aarde is verbannen.

24:12 Verwoesting is in de stad achtergelaten

En de poort is tot een bouwval geslagen.

24:13 Want zo zal het in het midden van de aarde onder de volken zijn,

Zoals het schudden van een olijfboom,

Zoals het aren lezen wanneer de druivenoogst beëindigd is.

24:14 Ze verheffen hun stemmen,

ze schreeuwen van vreugde;

Ze roepen het uit vanuit het westen

betreffende de majesteit van Maryah.

24:15 Dus,

verheerlijkt Maryah in het oosten,

De naam van Maryah,

Aloha van Isra’el,

in de kustlanden van de zee.

ס

24:16 Vanuit de uiteinden van de aarde horen we liedjes,

“Glorie aan de Rechtvaardige Ene,”

maar ik zeg,

“Wee voor mij!

Wee voor mij!

O wee voor mij!

De verraderlijke handelt verraderlijk,

En de verraderlijke handelt zeer verraderlijk.”

24:17 Verschrikking en kuil en strik staan tegenover u,

O inwoner van de aarde.

24:18 Dan zal het gebeuren

dat hij die het bericht van rampspoed ontvlucht

in de kuil zal vallen,

En hij die uit de kuil klimt

zal in de strik worden gevangen;

Want de vensters hierboven worden geopend,

en de grondvesten van de aarde schudden.

24:19 De aarde is in stukken gebroken,

De aarde is door-kloven,

De aarde is met geweld geschud.

24:20 De aarde waggelt heen en weer gelijk een dronkaard

en slingert heen en weer gelijk een wachter’s hutje,

Want haar overtreding weegt zwaar op haar,

En zij zal vallen,

om nooit weer op te staan.

ס

24:21 Dus zal het gebeuren op die dag,

Dat Maryah de legers van de hoge hemel

zal straffen in de hoogte,

En de koningen van de aarde

hier op aarde

24:22 Zij zullen bijeen worden verzameld

Gelijk gevangenen in de kerker,

En zullen worden opgesloten in de gevangenis;

En na vele jaren zullen zij worden gestraft.

24:23 Dan zal de maan verlegen worden

en de zon beschaamd,

Want Maryah van de heirscharen zal regeren op Berg Tziyon

en in Yerushalayim,

En Zijn heerlijkheid

zal vóór Zijn oudsten zijn.

פ

25:1 O Maryah,

Gij zijt mijn Aloha;

Ik zal U verhogen,

Ik zal dankzegging geven aan Uw naam;

Want Gij hebt wonderen gewerkt,

Plannen gevormd

al lang geleden,

met een volmaakte getrouwheid.

25:2 Want Gij hebt een stad tot een hoop van stenen gemaakt,

Een versterkte stad tot een ruïne;

Een paleis van vreemdelingen is geen stad meer,

Het zal nimmer worden herbouwd.

25:3 Daarom,

een sterk volk zal U verheerlijken;

Steden van meedogenloze naties zullen u vereren.

25:4 Want Gij zijt een verdediging geweest voor de hulpeloze,

Een verdediging voor de behoeftige in zijn nood

Een schuilplaats vanwege de storm,

een schaduw vanwege de hitte;

Want de ademtocht van de meedogenlozen

is gelijk een regenstorm tegen een muur.

25:5 Gelijk de hitte in de droogte,

onderwerpt Gij het tumult van de vreemdelingen;

Gelijk de hitte door de schaduw van een wolk,

is het lied van de meedogenlozen tot zwijgen gebracht.

פ

25:6 Maryah van de heirscharen zal een rijkelijk feestmaal bereiden

voor alle volken op deze berg;

Een feestmaal van gerijpte wijn;

keuzestukken met merg,

En verfijnde,

gerijpte wijn.

25:7 En op deze berg

Zal Hij de bedekking verslinden

welke over alle volken is,

Zelfs de sluier die over alle naties is uitgestrekt.

25:8 Hij zal de dood voor altijd verslinden,

En Maryah Aloha zal de tranen van alle aangezichten afvegen

  En Hij zal de smaad van Zijn volk van de gehele aarde wegnemen;

Want Maryah heeft gesproken.

פ

25:9 En het zal worden gezegd op die dag,

“Zie,

deze is onze Aloha voor wie wij wachtten

opdat Hij ons vermag te redden.

  Deze is Maryah voor wie wij wachtten;

  Laten wij ons verheugen

en verblijd zijn in Zijn zaligheid.”

25:10 Want de hand van Maryah zal op deze berg rusten,

En Mo’av zal op zijn plaats worden vertrapt

Gelijk stro (dat) vertrapt (wordt) in een hoop van mest.

25:11 En wanneer hij zijn handen in het midden daarvan uitspreidt

  Gelijk een zwemmer zijn handen uitspreidt om te zwemmen,

Zal Maryah zijn hoogmoed neerhalen

samen met de bedriegerij van zijn handen.

25:12 De onaantastbare vestingwerken van uw muren zal Hij neerhalen,

Neerslaan en op de grond werpen,

zelfs in het stof.

ס

26:1 Op die dag-

dit lied zal worden gezongen in het land van Y’hudah:

“Wij hebben een sterke stad!

Hij richt muren en omwallingen op voor (onze) veiligheid.

26:2 “Open de poorten,

dat de rechtvaardige natie moge binnengaan,

Degene die getrouw blijft.

26:3 “De standvastige van geest-

Gij zult in perfecte vrede bewaren,

  Omdat hij op U vertrouwt.

26:4 “Vertrouw voor eeuwig op Maryah,

Want in Aloha Maryah,

wij hebben een eeuwigdurende rots.

26:5 “Want Hij heeft degenen die in hoogten wonen neergehaald,

  de onaantastbare stad;

Hij vernedert ze,

Hij vernedert ze tot de grond toe,

Hij werpt ze in het stof.

26:6 “De voet zal ze vertrappen,

De voeten van de ellendigen,

  de treden van de hulpbehoevenden.”

26:7 De weg van de rechtvaardige is vlak;

O Oprechte Ene,

maak het pad van de rechtvaardigen effen.

26:8 Inderdaad,

terwijl de weg van Uw oordelen volgende,

O Maryah,

Wij hebben verlangend op u gewacht;

Uw naam,

zelfs Uw gedachtenis,

is het verlangen van onze zielen.

26:9 S’nachts-

mijn ziel verlangt naar U

  Inderdaad,

mijn geest in mij zoekt U ijverig;

Want wanneer de aarde Uw oordelen ondervindt-

De bewoners van de wereld leren gerechtigheid.

26:10 Hoewel de goddeloze genade wordt betoont,

Hij leert geen gerechtigheid;

Hij handelt onrechtvaardig in het land van oprechtheid,

En neemt de majesteit van Maryah niet waar.

פ

26:11 O Maryah,

Uw hand is opgetild toch zien ze het niet.

Zij zien Uw ijver voor het volk

en worden tot schaamte gebracht;

Inderdaad,

vuur zal Uw vijanden verslinden.

ס

26:12 Maryah,

Gij zult voor ons vrede vestigen,

Aangezien Gij voor ons

ook al onze werken

hebt gedaan.

ס

26:13 O Maryah onze Aloha,

andere meesters behalve Gij hebben ons geregeerd;

Maar alleen door U bekennen wij Uw naam.

26:14 De doden zullen niet leven,

de vertrokken geesten zullen niet opstaan;

Daarom hebt Gij hun gestraft en vernietigd,

En Gij hebt alle gedachtenis van hen weggevaagd.

26:15 Gij hebt het volk vermeerdert,

O Maryah,

Gij hebt het volk vermeerdert,

  Gij zijt verheerlijkt;

Gij hebt al de grenzen van het land uitgebreid.

פ

26:16 O Maryah,

zij zochten u in nood;

Zij konden slechts een gebed fluisteren,

Toen Uw tuchtiging op hen was.

26:17 Zoals de zwangere vrouw de tijd nadert om geboorte te geven,

Zij kronkelt zich en schreeuwt het uit in haar arbeidspijnen,

Zo waren wij voor U,

O Maryah.

26:18 Wij waren zwanger,

wij kronkelden in arbeid,

Wij gaven geboorte,

zoals het lijkt,

enkel aan de wind.

Wij konden geen verlossing voor de aarde bereiken,

Evenmin zijn de inwoners van de wereld geboren.

26:19 Uw doden zullen leven;

Hun lijken zullen opstaan.

Gij die in het stof ligt,

ontwaakt en juicht van vreugde,

  Want uw dauw is als de dauw van de dageraad,

En de aarde zal geboorte geven aan de overleden geesten.

פ

26:20 Kom,

mijn volk,

ga in tot uw kamers

En sluit uw deuren achter u;

Verbergt u voor een tijdje

Totdat de verontwaardiging haar verloop kent.

26:21 Want zie,

Maryah staat op punt om uit Zijn plaats te komen

Om de bewoners van de aarde vanwege hun ongerechtigheid te straffen;

En de aarde zal het bloedvergieten op haar onthullen

En zal haar gedoden niet langer bedekken.

פ

27:1 Op die dag-

Maryah zal Livyatan bestraffen

de vluchtende slang,

Met Zijn meedogenloos en groot en sterk zwaard,

Ja Livyatan de kronkelend slang;

En de draak die in de zee leeft zal Hij doden.

ס

27:2 Op die dag,

“Een wijngaard van wijn,

zing erover!

27:3 “Ik,

Maryah,

ben zijn bewaarder;

Ik bewater het elk moment.

Zodat niet één het zal beschadigen,

Ik bewaak het dag en nacht.

27:4 “Ik heb geen gramschap.

Mocht iemand Mij wilde rozen en doornen geven in de strijd,

Dan zou Ik op hen trappen,

Ik zou ze volledig verbranden.

27:5 “Of laat hem vertrouwen op Mijn bescherming,

Laat hem vrede met Mij sluiten,

Laat hem vrede met Mij sluiten.”

27:6 In de komende dagen zal Ya’akov wortel schieten,

Isra’el zal bloesemen en ontspruiten,

En zij zullen de hele wereld met vrucht vullen.

פ

27:7 Zoals het slaan van Hem die hen heeft geslagen,

  heeft Hij hen geslagen?

Of zoals de slachting van Zijn gedoden,

  zijn zij gedood geweest?

27:8 Gij betwistte met hen door hen uit te wijzen,

door hen weg te drijven.

Met Zijn felle windvlaag heeft Hij hen verdreven

op de dag van de oosten wind.

27:9 Daarom-

hierdoor zal Ya’akov zijn ongerechtigheid worden vergeven;

En dit zal de volle prijs van de gratie van zijn zonde zijn:

Wanneer hij al de altaar stenen maakt als verpulverde krijt stenen;

Wanneer Asherim en wierook altaren niet zullen standhouden.

27:10 Want de versterkte stad is geïsoleerd,

Een woonstee verlaten en begeven als de woestijn;

Daar zal het kalf grazen,

En daar zal het gaan neder liggen en zich voeden aan haar takken.

27:11 Wanneer haar ledematen droog zijn,

worden ze afgebroken;

Vrouwen komen en maken een vuur met hen,

Want zij zijn geen volk met onderscheidingsvermogen,

  Daarom zal hun Maker geen mededogen over hun hebben.

En hun Schepper zal niet genadig aan hen zijn.

פ

27:12 Op die dag

Maryah zal Zijn dorsen beginnen

vanaf de stromende Stroom van de Eufraat

tot aan de Vadi van Egypte,

en gij zult één voor één worden verzameld,

O Zonen van Isra’el.

פ

27:13 Het zal ook gebeuren op die dag

dat een grote shofar zal worden geblazen,

en diegenen die verloren gingen in het land van Ashur

en die waren verstrooid in het land van Egypte

zullen komen en Maryah aanbidden

op de heilige berg te Yerushalayim.

פ

28:1 Wee aan de hoogmoedige kroon van de dronkaards van Efrayim,

En aan de verwelkende bloem van zijn glorieuze schoonheid,

Die op het hoofd is van de vruchtbare vallei

Van degenen die overweldigt zijn door wijn!

28:2 Zie,

Maryah heeft een sterke en machtige vertegenwoordiger;

Zoals een storm van hagel,

een stormvloed van verwoesting,

Gelijk een storm van machtige overvloeiende wateren,

Hij heeft het met Zijn hand op de aarde neer geworpen.

28:3 De hoogmoedige kroon van de dronkaards van Efrayim-

is onder de voet vertrapt.

28:4 En de verwelkende bloem van Zijn glorieuze schoonheid,

Die op het hoofd is van de vruchtbare vallei,

Zal gelijk de eerste rijpe vijg zijn vóór de zomer,

Welke één ziet,

En zodra het in zijn hand is,

Eet hij het op.

ס

28:5 Op die dag,

Maryah van de heirscharen

zal een fraaie kroon worden

En een glorieuze diadeem voor het overblijfsel van Zijn volk;

28:6 Een geest van gerechtigheid voor hem die in oordeel zit,

Een sterkte voor degenen die de aanval op de poort afweren.

ס

28:7 En ook deze wankelen van wijn

en strompelen van sterke drank:

De priester en de profeet wankelen van sterke drank,

Ze zijn verward door wijn,

Ze strompelen van sterke drank;

Ze wankelen terwijl visioenen hebbende,

Ze waggelen wanneer oordeel vellende.

28:8 Want al de tafels zijn vol van smerig braaksel,

zonder één enkele schone plek.

פ

28:9 “Aan wie zou Hij kennis onderwijzen,

En aan wie zou Hij de boodschap verklaren?

Degenen net gespeend van melk?

Degenen net van de borst genomen?

28:10 “Want Hij zegt,

‘Bevel op bevel,

bevel op bevel,

Regel op regel,

regel op regel,

Een weinig hier,

een weinig daar.'”

28:11 Inderdaad,

Hij zal spreken tot dit volk

Door stamelende lippen en een vreemde tong,

28:12 Hij die tegen hen zei,

“Hier is rust,

geef rust aan de vermoeiden,”

En,

“Hier is verpozing,”

maar ze wilden niet luisteren.

28:13 Dus het woord van Maryah voor hen zal zijn,

“Bevel op bevel,

           bevel op bevel,

           Regel op regel,

           regel op regel,

           Een weinig hier,

een weinig daar.”

  Opdat zij mogen gaan en achterwaarts struikelen,

verbroken zijnde,

verstrikt en gevangen genomen.

פ

28:14 Daarom,

hoort het woord van Maryah,

O spotters,

Die dit volk regeren

dat te Yerushalayim is,

28:15 Omdat gij hebt gezegd,

“We hebben een verbond gesloten met de dood,

En met Sh’ol hebben wij een verdrag gesloten.

De overweldigende gesel zal ons niet bereiken

wanneer het voorbij gaat,

Want wij hebben leugens tot ons toevluchtsoord gemaakt-

en we hebben onszelf verborgen met bedrog.”

פ

28:16 Daarom dus zegt Maryah Aloha,

“Zie,

Ik leg in Tziyon een steen,

een beproefde steen,

Een kostelijke hoeksteen tot het fundament,

stevig geplaatst.

  Hij die daarin gelooft zal niet verstoord worden.

28:17 “Ik zal het gericht de maatstreep maken

En de gerechtigheid het paslood;

Dan zal de hagel de schuilplaats van leugens wegvagen

En de wateren zullen de geheime plaats overstromen.

ס

28:18 “Uw verbond met de dood zal worden geannuleerd,

  En uw verdrag met Sh’ol zal niet van kracht zijn;

  Wanneer de overweldigende gesel passeert,

Dan wordt gij zijn vertrapping-plaats.

28:19 “Zo vaak als het passeert,

het zal u grijpen;

Want ochtend na ochtend zal het passeren,

op elk moment tijdens de dag of de nacht,

En het zal pure verschrikking zijn

om te begrijpen wat het betekend.”

28:20 Want, (zoals het spreekwoord zegt)

Het bed is te kort om op uit te strekken,

  En het deken is te smal om zich erin te wikkelen.

28:21 Want Maryah zal opstaan gelijk op Berg P’ratzim,

Hij zal razen met razernij gelijk in de vallei van Giv’on,

Om Zijn taak te doen,

Zijn ongebruikelijke taak,

En om Zijn werk te werken,

Zijn buitengewone werk.

28:22 En ga nu niet door als spotters,

Of uw belemmeringen zullen sterker worden gemaakt;

Want ik heb vernomen van Maryah Aloha van de heirscharen

Van een vastberaden vernietiging op de hele aarde.

פ

28:23 Geef gehoor en hoort mijn stem,

Luistert en verneem mijn woorden.

28:24 Ploegt de boer voortdurend om zaad te planten?

Keert hij voortdurend om en egt hij de grond?

28:25 Maakt hij het oppervlak niet vlak

En zaait dille en strooit komijn

En plant tarwe in rijen,

Gerst op zijn plek en rogge in zijn gebied?

28:26 Want zijn Aloha instrueert en onderwijst hem naar behoren.

28:27 Want dille wordt niet gedorst met een dors slede

Evenmin wordt het karrenwiel over komijn gedreven;

Maar dille wordt uitgeslagen met een stok,

En komijn met een vlegel.

28:28 Graan voor brood wordt verpletterd,

Inderdaad,

Hij blijft niet voor eeuwig dorsen.

Omdat het wiel van zijn kar

en zijn paarden

het tenslotte beschadigen,

Hij dorst het niet langer.

28:29 Dit komt ook van Maryah van de heirscharen,

Die zijn raad wonderlijk heeft gemaakt

En zijn wijsheid excellent.

פ

29:1 Wee,

O Ari’el (vuurhaard op Aloha Zijn altaar),

Ari’el de stad waar David eens kampeerde!

Voeg jaar tot jaar toe,

Observeer uw feesten volgens plan.

29:2 Ik zal droefheid aan Ari’el brengen,

En zij zal een stad van weeklagen en rouwen zijn;

En zij zal als een Ari’el voor mij worden.

29:3 Ik zal tegen u legeren u omringen,

En ik zal bolwerken tegen u opstellen,

En ik zal strijdtorens tegen u oprichten.

29:4 Dan zult gij laag worden gebracht;

Vanuit de aarde zult gij spreken,

En vanuit het stof waar gij uitgestrekt wordt

Uw woorden zullen komen.

Uw stem zal ook zo zijn als die van een geest in de grond,

En uw spraak zal vanuit het stof fluisteren.

29:5 Maar de menigte van uw vijanden zal worden als fijn stof,

En de menigte van de meedogenlozen zoals het kaf dat wegwaait;

En het zal onmiddellijk gebeuren,

Plotseling.

29:6 Van Maryah van de heerscharen zult gij worden gestraft

met donder en aardbeving en luidruchtig lawaai,

Met wervelwind en storm

en de vlam van een verterend vuur.

29:7 En de menigte van al de naties die oorlog voeren tegen Ari”el,

Allen zelfs die oorlog tegen haar en haar bolwerk voeren

en die haar verontrusten,

Zullen vervagen als een droom,

als een visioen van de nacht.

29:8 Het zal zijn zoals wanneer een hongerige mens droomt–

En zie,

hij is aan het eten;

Maar wanneer hij ontwaakt,

zijn honger is niet bevredigd,

Of zoals wanneer een dorstige mens droomt–

En zie,

hij is aan het drinken,

Maar wanneer hij ontwaakt,

zie,

hij is flauw

En zijn dorst is niet gelest.

Zo zal de menigte van al de naties zijn

Die oorlog voert tegen Berg Tziyon.

פ

29:9 Wees verslapt en wacht,

Verblindt uzelf en wees blind;

Zij worden dronken,

maar niet van wijn,

Zij wankelen,

maar niet van sterke drank.

29:10 Want Maryah heeft een geest van slaapzucht over u uitgegoten,

Hij heeft uw ogen,

profeten,

toegesloten;

En Hij heeft uw hoofden,

zieners,

bedekt.

29:11 Het complete visioen-

zal voor u als de woorden van een verzegeld boek zijn-

die wanneer men het aan degene geeft die geletterd is,

zeggende,

“Alsjeblieft lees dit,”

zal zeggen,

“Ik kan niet,

want het is verzegeld.”

29:12 Dan zal het boek worden gegeven aan degene die ongeletterd is,

zeggende,

“Alsjeblieft lees dit.”

En hij zal zeggen,

“Ik kan niet lezen.”

ס

29:13 Vervolgens,

Maryah zei,

“Omdat dit volk Mij benadert met lege woorden

  En de eer die zij Mij geven louter lippendienst is,

Terwijl ze hun harten verre van Mij hebben verwijderd,

En hun ontzag voor Mij

is slechts een mitzvah (gebod) van menselijke oorsprong,

29:14 Daarom,

zie,

Ik zal nogmaals wonderbaarlijk met dit volk handelen,

wonderlijk wonderbaar;

En de wijsheid van hun wijze mannen

zal verloren gaan,

En het onderscheid

van hun onderscheidende mannen

zal worden verborgen.”

ס

29:15 Wee aan degenen die hun plannen diep voor Maryah verbergen,

En wiens daden op een donkere plaats worden gedaan,

En zij zeggen,

“Niemand ziet ons?”

of

“Niemand kent ons?”

29:16 Gij draait de dingen om!

Zal de pottenbakker worden beschouwd als gelijk zijnde aan de klei ,

Zodat dat wat gemaakt is zou zeggen tegen zijn maker,

“Hij heeft mij niet gemaakt”;

Of dat wat geschapen is tegen hem zegt die het schiep,

“Hij heeft geen begrip”?

29:17 Is het niet enkel nog een tijdje

Voordat L’vanon in een vruchtbaar veld zal veranderen,

En het vruchtbare veld als een woud zal worden beschouwd ?

29:18 Op die dag-

zullen de doven de woorden van een boek horen,

En vanuit hun schemering en donkerheid-

zullen de ogen van de blinden zien.

29:19 Ook de gekwelden

zullen hun blijdschap in Maryah vermeerderen,

En de behoeftigen van de mensheid

zullen zich in de Heilige Ene van Isra’el verheugen.

29:20 Want de meedogenloze zal tot zijn einde komen

en de spotter zal worden beëindigd,

Inderdaad allen die van plan zijn om kwaad te doen-

zullen worden afgesneden;

29:21 Die zorgen dat een persoon wordt aangeklaagd door een woord,

En hem verstrikken die uitspraak doet bij de poort,

En degene bedriegen in het recht met zinloze argumenten.

פ

29:22 Daarom dus zegt Maryah,

die Avraham heeft vrijgekocht,

betreffende het huis van Ya’akov:

“Ya’akov zal zich nu niet schamen,

evenmin zal zijn aangezicht nu verbleken;

29:23 Maar wanneer hij zijn kinderen ziet,

het werk van Mijn handen,

in zijn midden,

Zij zullen Mijn naam heiligen;

Inderdaad,

zij zullen de Heilige Ene van Ya’akov heiligen

En zullen vol ontzag staan voor Aloha van Isra’el.

29:24 “Zij die dwalen in geest

zullen tot de waarheid komen,

En zij die bekritiseren

zullen instructie aanvaarden.

ס

30:1 “Wee aan de opstandige kinderen,”

maakt Maryah bekend,

“Die een plan uitvoeren,

maar niet het Mijne,

En een alliantie sluiten,

maar niet uit Mijn Geest,

Om zonde op zonde op te stapelen;

30:2 Die neerwaarts naar Egypte gaan

Zonder Mij te raadplegen,

Om toevlucht te zoeken in de veiligheid van Pharaoh

En om beschutting te zoeken in de schaduw van Egypte!

30:3 “Daarom-

de veiligheid van Pharaoh zal uw schaamte zijn

En de beschutting in de schaduw van Egypte,

uw vernedering.

30:4 “Want hun vorsten zijn in Tzo’an,

En hun gezanten zijn te Hannes aangekomen.

30:5 “Allen zullen beschaamd zijn

vanwege een volk dat hun niet kan helpen,

Dat niet tot hulp of winst is maar tot schaamte en ook tot verwijt.”

ס

30:6 Het orakel betreffende de beesten van de Negev.

Doorheen een land van benauwdheid en angst,

Van waar de leeuw en de leeuwin komen,

Adder en vliegend serpent,

Dragen ze hun rijkdommen op de ruggen van jonge ezels

En hun schatten op kamelen bulten,

Naar een volk dat hun niet kan helpen;

30:7 Egypte,

wiens hulp zelfs nutteloos en ijdel is.

  Daarom,

Heb Ik haar genoemd

“Rahab die ontworteld is geweest .”

30:8 Ga nu,

schrijf het op een tablet voor hen

En schrijf het in op een boekrol,

Zodat het moge dienen in de tijd die komt

Als een getuige voor eeuwig.

30:9 Want dit is een opstandig volk,

bedrieglijke zonen,

Zonen die weigeren-

Om de Torah van Maryah te aanhoren;

30:10 Die zeggen tegen de zieners,

“Gij moet geen visioenen zien”;

En tegen de profeten,

“Gij moet niet profeteren tegen ons wat juist is,

Spreek aangename woorden tegen ons,

Profeteer illusies.

30:11 “Ga af van de weg,

wendt af van het pad,

Laat ons niets meer horen over de Heilige Ene van Isra’el.”

ס

30:12 Daarom,

alzo zegt de Heilige Ene van Isra’el,

“Vermits gij dit woord hebt verworpen

En uw vertrouwen hebt gesteld op onderdrukking en bedrog,

en daarop hebt vertrouwd,

30:13 Daarom-

zal deze ongerechtigheid voor u worden-

Als een breuk die dreigt te vallen,

Een uitpuiling op een hoge muur,

Wiens instorting plotseling-

in een oogwenk komt,

30:14 Wiens instorting is

zoals het verbrijzelen van een pottenbakkers kruik,

Zo meedogenloos verbrijzeld

Dat er geen scherf zal worden gevonden

onder haar fragmenten

Om vuur te nemen vanuit een vuurhaard

Of om water te scheppen uit een waterbak .”

ס

30:15 Want alzo heeft Maryah Aloha,

de Heilige Ene van Isra’el,

gezegd,

“In berouw en rust zult gij worden gered,

In stilte en vertrouwen is uw sterkte.”

Maar gij waart niet gewillig,

30:16 En gij hebt gezegd,

“Neen,

want wij willen vluchten op paardenruggen,”

Daarom zult gij zeker vluchten!

“En wij zullen rijden op snelle paarden,”

Daarom zullen zij die u achtervolgen snel zijn.

30:17 Een duizend zullen vluchten voor de dreiging van één mens;

Gij zult vluchten voor de dreiging van vijf,

Totdat gij geïsoleerd achtergelaten wordt

als een vlaggenstok op een bergtop

En als een banier op een heuvel.

30:18 Daarom-

Maryah verlangt ernaar om genadig voor u te zijn,

En daarom wacht Hij in de hoogten om mededogen over u te hebben.

Want Maryah is een Aloha van gerechtigheid;

Hoe gezegend zijn al degenen die naar Hem verlangen.

פ

30:19 O volk van Tziyon,

inwoner in Yerushalayim,

gij zult niet langer wenen.

Hij zal zeker genadig voor u zijn op het geluid van uw geschrei;

Wanneer Hij het hoort,

Hij zal u antwoorden.

30:20 Hoewel Maryah u brood van ontbering-

en water van onderdrukking heeft gegeven ,

Hij,

uw Onderwijzer zal Zich niet meer verbergen,

maar uw ogen zullen uw Onderwijzer aanschouwen.

30:21 Uw oren zullen van achter u een woord horen,

“Dit is de weg,

wandel daarin,”

telkens wanneer gij naar rechts

of naar links afwijkt.

30:22 En gij zult uw gesneden beelden bedekt met zilver-

en uw gesmolten beelden verguld met goud

als onrein behandelen.

Gij zult hen verstrooien als een onzuiver ding,

en zeg tegen hen,

“Maak dat ge wegkomt!”

30:23 Dan zal Hij u regen geven voor het zaad

dat gij in de grond zult zaaien,

en brood uit de opbrengst van de grond,

en het zal rijkelijk en overvloedig zijn;

op die dag

zal uw vee in een ruim weiland grazen.

30:24 Ook de ossen en de ezels die de grond bewerken

zullen een smakelijk mengsel eten,

vrij van kaf gewand,

verspreid door hooivork en schep.

30:25 Op elke hoge berg en op elke hoge heuvel-

zullen er stromen zijn en vloeiende wateren-

  op de dag van de grote slachting,

wanneer de torens vallen.

30:26 Het licht van de maan zal als het licht van de zon zijn,

en het licht van de zon zal zeven keer helderder zijn,

als het licht van zeven dagen,

op de dag dat Maryah de breuk van Zijn volk verbindt

  en de kneuzing geneest

die Hij heeft toegebracht.

פ

30:27 Ziedaar!

De naam van Maryah komt van een verre plaats;

Vurig is Zijn gramschap en dik is Zijn rook;

  Zijn lippen zijn gevuld met verontwaardiging

En Zijn tong is gelijk een verterend vuur;

30:28 Zijn adem is als een overlopende stortvloed,

Die tot de hals reikt,

Om de naties heen en weer te schudden in een zeef,

En om de toom in de monden van de volkeren te leggen

  wat tot dwaling leidt.

30:29 Gij zult liederen hebben

zoals in de nacht wanneer gij het festival houdt,

En blijdschap van hart

zoals wanneer men marcheert naar het geluid van de fluit,

Om naar de berg van Maryah te gaan,

naar de Steenrots van Isra’el.

30:30 En Maryah zal Zijn stem van autoriteit veroorzaken

om te worden gehoord,

En het neerdalen van Zijn arm

om te worden gezien in grimmige toorn,

En in de vlam van een verterend vuur

In wolkbreuk,

stortbui en hagelstenen.

30:31 Want op de stem van Maryah

zal Ashur worden verschrikt,

Wanneer Hij slaat met de roede.

30:32 En elke klap van de roede van bestraffing,

Welke Maryah op hem zal leggen,

Zal samen met de muziek van tamboerijnen en lieren zijn;

En in gevechten,

zwaaiende met wapens,

Zal Hij ze bestrijden.

30:33 Want de vuurhaard van Tofet is al lang bereid geweest,

Inderdaad,

het is bereid geweest voor de koning.

Hij heeft het diep en ruim gemaakt,

Een brandstapel van vuur met veel hout;

De adem van Maryah,

als een stortvloed van zwavel,

zet het in brand.

פ

31:1 Wee aan degenen die naar Egypte afgaan om hulp-

  En vertrouwen op paarden,

En vertrouwen op strijdwagens omdat ze velen zijn

En op paardrijders omdat ze erg sterk zijn,

  Maar ze zien niet op de Heilige Ene van Isra’el,

evenmin raadplegen ze Maryah!

31:2 Nochtans is Hij ook wijs en zal onheil brengen

En trekt Zijn woorden niet terug,

Maar zal opstaan tegen het huis van boosdoeners

En tegen de hulp van de werkers van ongerechtigheid.

31:3 Nu zijn de Egyptenaren mannen en niet Aloha,

En hun paarden zijn vlees en geen geest;

Dus zal Maryah Zijn hand uitstrekken,

En hij die helpt zal struikelen

En hij die geholpen wordt zal neervallen,

En allen van hen zullen tezamen aan hun einde komen.

ס

31:4 Want zo zei Maryah tegen mij,

“Zoals de leeuw of de jonge leeuw over zijn prooi gromt,

Waartegen een bende herders wordt opgeroepen,

En hij zal niet bang worden voor hun stem

en ook niet verstoord worden door hun lawaai,

Zo zal ook Maryah van de heirscharen naar beneden komen

om strijd te voeren op Berg Tziyon en op zijn heuvel.”

31:5 Zoals vliegende vogels-

  zo zal Maryah van de heirscharen Yerushalayim beschermen.

Hij zal beschermen en haar verlossen;

Hij zal passeren en haar redden.

31:6 Keer terug naar Hem

  aan wie gij zo diep ontrouw zijt geweest,

O zonen van Isra’el.

31:7 Want op die dag-

ieder mens zal zijn zilveren en gouden afgoden wegwerpen,

welke uw zondige handen maakten tot een zonde voor u.

31:8 En Ashur zal vallen door een zwaard-

niet van stervelingen,

En een zwaard-

niet van mensen-

zal hem verslinden.

Dus zal hij het zwaard niet ontkomen,

En zijn jonge mannen zullen gedwongen worden tot dwangarbeid.

31:9 “Zijn rots zal voorbijgaan vanwege paniek,

En zijn officieren zullen verschrikt worden bij de vaandel,”

Maakt Maryah bekend,

wiens vuur in Tziyon is

en wiens oven in Yerushalayim is.

פ

32:1 Zie daar!

Een koning zal rechtvaardig regeren

en vorsten zullen met recht regeren.

32:2 Elk zal gelijk een toevluchtsoord tegen de wind zijn-

En een schuilplaats tegen de storm,

Gelijk stromen van water in een droog land,

Gelijk de schaduw van een gigantische rots in een uitgedroogd land.

32:3 Dan zullen de ogen van hen die zien niet worden verblind,

En de oren van hen die horen zullen luisteren.

32:4 De geest van de onstuimige

zal de waarheid onderscheiden,

En de tong van de stotteraars

zal zich haasten om duidelijk te spreken.

32:5 De dwaas zal niet langer grootmoedig worden genoemd,

Noch wordt over de bedrieger als vrijgevig gesproken.

32:6 Want een dwaas spreekt onzin,

En zijn hart neigt naar zondigheid:

Om goddeloosheid te bedrijven

en om dwaling tegen Maryah te spreken,

Om de hongerige mens te laten hongeren

En om de dorstige van drinken te beroven.

32:7 Wat de bedrieger betreft,

zijn wapens zijn kwaad;

Hij bedenkt goddeloze regelingen

Om de ellendigen met laster te vernietigen,

Zelfs al spreekt de behoeftige wat goed is.

32:8 Maar de grootmoedige mens bedenkt grootmoedige plannen;

En door grootmoedige plannen houdt hij stand.

ס

32:9 Sta op,

gij vrouwen die rust hebben,

En hoor mijn stem;

Geef gehoor aan mijn woord,

Gij zelfgenoegzame dochters.

32:10 Binnen een jaar en een paar dagen-

Zult gij verontrust zijn,

  O zelfgenoegzame dochters;

Want de wijnoogst is opgehouden,

En de vrucht inzameling zal niet komen.

32:11 Beeft,

Gij vrouwen die rust hebben;

Wees verontrust,

  gij zelfgenoegzame dochters;

Ontkleed,

kleed uit –

en doe een rouwgewaad om uw middel,

32:12 Sla op uw borsten in rouw

om de aangename akkers,

om de vruchtbare wijnstok,

32:13 Om het land van mijn volk,

waarin wilde rozen en doornen zullen opkomen;

Ja,

om al de vreugdevolle huizen

en om de jubelende stad.

32:14 Omdat het paleis verlaten is,

de bevolkte stad uitgestorven.

  Heuvel en wachttoren zijn holen geworden voor eeuwig,

Een genot voor wilde ezels,

een weiland voor kudden;

32:15 Totdat de Geest over ons wordt uitgestort van boven,

En de woestijn een vruchtbaar veld wordt,

En het vruchtbare veld als een woud wordt beschouwd.

32:16 Dan zal recht in de woestijn wonen

En gerechtigheid zal op het vruchtbare veld verblijven.

32:17 En het werk van gerechtigheid zal vrede zijn,

En de dienstbaarheid van gerechtigheid,

stil vertrouwen voor eeuwig.

32:18 Dan zal mijn volk in een vreedzame woonplaats leven,

En in veilige woningen

en in ongestoorde rustplaatsen;

32:19 En het zal hagelen wanneer het woud ten onder gaat,

En de stad zal volkomen worden neergeslagen.

32:20 Hoe gezegend zult gij zijn,

gij die bij alle wateren zaait,

Die de os en de ezel vrijelijk laat rondlopen.

ס

33:1 Wee aan u,

O vernietiger,

Terwijl gij niet werd vernietigd;

En wee hij die verraderlijk is,

terwijl anderen niet verraderlijk met hem handelden.

Zodra gij klaar zijt met vernietigen,

zult gij worden vernietigd;

Zodra gij ophoudt om verraderlijk te handelen,

zullen anderen verraderlijk met u handelen.

ס

33:2 O Maryah,

wees genadig aan ons;

wij hebben op U gewacht.

Wees hun sterkte elke morgen,

Onze zaligheid ook in de tijd van benauwdheid.

33:3 Op het geluid van het tumult

vluchten de volkeren;

Bij het verheffen van Uzelf

verspreiden de naties.

33:4 Uw buit wordt verzameld

zoals de rups zich verzameld;

Zoals sprinkhanen rondspringen

springen mannen erop rond.

33:5 Maryah is verheven,

want Hij woont in de hoogte;

  Hij heeft Tziyon vervuld gerechtigheid en recht.

33:6 En Hij zal de stabiliteit van uw tijden zijn,

Een rijkdom van zaligheid,

  wijsheid en kennis;

De vreze van Maryah-

is zijn schat.

פ

33:7 Ziedaar!

hun dappere mannen roepen (om hulp) in de straten

De ambassadeurs van vrede wenen bitter.

33:8 De hoge wegen zijn verlaten,

de reiziger is gestopt,

Hij heeft het verbond verbroken,

Hij heeft de steden veracht,

Hij heeft geen achting voor de mens.

33:9 Het land treurt en kwijnt weg,

De L’vanon is verwelkt van schaamte;

De Sharon is gelijk de ‘Aravah geworden,

En Bashan en Karmel zijn kaal geschud.

ס

33:10 “Nu zal Ik opstaan,”

zegt Maryah,

Nu zal ik worden verheven,

nu zal Ik worden opgeheven.

33:11 Gij hebt kaf verwekt

gij zult stoppels baren;

Mijn adem zal u als een vuur verteren.

33:12 “De volken zullen tot kalk worden verbrand,

Gelijk afgesneden doornen die in het vuur worden verbrand.

פ

33:13 “Gij die verre weg zijt,

hoort wat Ik heb gedaan;

En gij die nabij zijt,

erkent Mijn macht.”

33:14 Zondaars in Tziyon zijn verschrikt;

Beving heeft de goddelozen gegrepen.

“Wie onder ons kan leven met het verterende vuur?

Wie onder ons kan leven met voortdurende verbranding?”

33:15 Hij die rechtvaardig wandelt

en met oprechtheid spreekt,

Hij die onrechtvaardige winst verwerpt

En zijn handen uitschudt

zodat zij geen steekpenningen vasthouden;

Hij die zijn oren toestopt

tegen het horen van bloedvergieten

En zijn ogen toesluit

tegen het kijken naar het kwaad;

33:16 Hij zal op de hoogten wonen,

Zijn toevlucht zal de onneembare rots zijn;

zijn brood zal hem worden gegeven,

Zijn water zal gestadig zijn.

33:17 Uw ogen zullen de Koning in Zijn schoonheid zien:

Zij zullen een verafgelegen land aanschouwen.

33:18 Uw geest zal de verschrikking overpeinzen:

“Waar is hij die telde?

Waar is hij die woog?

Waar is hij die de torens telde?”

33:19 Gij zult niet langer het onverzoenlijke volk zien,

Een volk van onverstaanbare spraak dat niet één verstaat,

Van een stotterende tong hetwelk niet één begrijpt.

33:20 Kijk! naar Tziyon,

de stad van onze benoemde feesten;

Uw ogen zullen Yerushalayim zien;

een ongestoorde bewoning,

Een tent welke niet zal worden (op)gevouwen;

Haar piketten zullen nooit worden uitgetrokken

Evenmin zal er één van haar scheerlijnen losgesneden worden.

33:21 Maar aldaar

zal de majestueuze Ene,

Maryah,

met ons zijn-

In een plaats van rivieren en wijde kanalen

Waarop geen schuit met roeiriemen zal heengaan,

En waarop geen machtig schip zal voorbijgaan–

33:22 Want Maryah is onze rechter,

Maryah is onze wetgever,

Maryah is onze koning;

Hij zal ons redden–

33:23 Uw tuig hangt slap;

het kan de basis van haar mast niet stevig vasthouden,

Noch het zeil uitspreiden.

Dan zal de roof van een overvloedige buit worden verdeeld;

Zelfs de kreupelen zullen een deel van de buit nemen.

33:24 En geen inwoner zal zeggen,

“Ik ben ziek”;

Het volk dat daar woont

zal hun zonde vergeven worden.

ס

34:1 Trek nabij,

O naties,

om te horen;

en luister,

O volken!

Laat de aarde horen

en alles wat zij bevat,

en de wereld

en alles wat daaruit ontspringt.

34:2 Want Maryah’s verontwaardiging is tegen al de naties,

En Zijn gramschap tegen al hun legers;

Hij heeft hen geheel en al vernietigd,

Hij heeft hen overgegeven ter slachting.

34:3 Dus hen verslagenen zullen worden uitgeworpen,

En hun lijken zullen hun stank afgeven,

En de bergen zullen worden doordrenkt met hun bloed.

34:4 En al het leger van de hemel zal ontbinden,

  En het uitspansel zal worden opgerold als een boekrol;

Al hun legers zullen ook verwelken

Zoals een blad van de wijnstok verdord,

O zoals één van de vijgenboom verdord.

34:5 Want Mijn zwaard is verzadigd in de hemel,

Ziedaar!

Het zal neerdalen tot oordeel op Edom

En op het volk die Ik tot vernietiging heb gedoemd.

34:6 Het zwaard van Maryah is gevuld met bloed,

Het is verzadigd met vet,

met het bloed van lammeren en geiten,

Met het vet van de nieren van rammen.

Want Maryah heeft een slachtoffer in Botzrah

En een grote slachting in het land van Edom.

34:7 Wilde ossen zullen ook met hen neervallen

En jonge stieren met de sterke (volwassenen):

Zo zal hun land met bloed worden doorweekt,

En hun stof wordt vettig (gemaakt ) van het vet.

34:8 Want Maryah heeft een dag van wraak,

Een jaar van vergelding om de zaak van Tziyon.

34:9 Haar beken zullen worden veranderd in teer,

En haar mulle aarde in zwavel,

En haar land zal brandende teer worden.

34:10 Het zal niet worden uitgeblust bij nacht of dag;

Haar rook zal voor eeuwig opgaan.

Van generatie op generatie zal het verlaten zijn;

Niet één zal er doorheen gaan voor eeuwig en altijd.

34:11 Maar pelikaan en egel zullen het bezitten,

En uil en raaf zullen er in wonen:

En Hij zal er de meetlijn van verlatenheid over uitstrekken

En het schietlood van leegheid.

34:12 Haar edelen–

er is niet één daar-

Wie zij tot koning kunnen uitroepen–

En al haar vorsten zullen niets zijn.

34:13 Doornen zullen opkomen in haar versterkte torens,

Netels en distels in haar versterkte steden;

het zal ook een hol van jakhalzen zijn

En een verblijf van struisvogels.

34:14 De woestijn wezens zullen met de wolven ontmoeten,

De harige geit zal ook roepen tot haar soort;

Ja,

Lilit (het nachtmonster) zal daar op de loer liggen-

En vindt haarzelf een plaats om te rusten.

34:15 De boomslang zal haar nest daar maken en eieren leggen

En het zal uitkomen

en onder haar bescherming worden verzameld.

Ja,

de haviken zullen daar worden verzameld,

Eenieder samen met zijn soort.

34:16 Raadpleeg het boek van Maryah,

en lees het:

Niet één van deze zal worden gemist;

Niet één zal zijn levensgezel missen.

  Want Zijn mond heeft het bevolen,

En Zijn Geest heeft hen samengebracht.

34:17 Hij heeft het lot voor hen geworpen,

En Zijn hand heeft het aan hen verdeeld met een meetsnoer.

Zij zullen het voor eeuwig bezitten;

Van geslacht tot geslacht zullen zij daarin wonen.

ס

35:1 De woestijn en de woestenij zullen verblijd zijn,

En de ‘Aravah zal zich verheugen en bloeien;

Gelijk de lelie-

35:2 Zij zal rijkelijk bloesemen-

En zich verheugen met vreugdebetoon-

en juichen van vreugde.

  De glorie van de L’vanon zal aan haar gegeven worden,

De majesteit van Karmel en Sharon.

Zij zullen de glorie van Maryah zien,

De majesteit van onze Aloha.

פ

35:3 Moedigt de uitgeputte aan,

en versterkt de krachteloze.

35:4 Zeg tegen degenen met een bang hart,

“Vat moed,

vreest niet.

  Ziedaar!

uw Aloha zal met wraak komen;

  De vergelding van Aloha zal komen,

Maar u zal Hij verlossen.”

35:5 Dan zullen de ogen van de blinden worden geopend-

En de oren van de doven zullen worden ontsloten.

35:6 Dan zal de kreupele springen als een hert,

En de tong van de stomme zal juichen van vreugde.

Want wateren zullen uitbreken in de woestijn

En beken in de ‘Aravah.

35:7 Het verschroeide land zal een poel worden

En de dorstige grond bronnen van water;

Het verblijf van de jakhalzen,

hun rustplaats,

zal een drasland worden gevuld met riet en biezen.

35:8 Een verheven baan zal daar zijn,

een geplaveide weg,

En het zal de Verheven weg-van-Heiligheid worden genoemd.

De onreine zal er niet op reizen,

Maar hij zal voor hem zijn die op deze weg wandelt,

En de dwazen zullen er niet op ronddwalen.

35:9 Geen leeuw zal daar zijn,

Evenmin zal enig boosaardig beest daarop opgaan;

Deze zullen daar niet worden gevonden.

Maar de verlosten zullen daarop wandelen,

35:10 En de vrijgekochten van Maryah zullen wederkeren

  En komen met vreugdevol gejuich naar Tziyon toe,

Met eeuwigdurende blijdschap op hun hoofd.

Zij zullen blijdschap en vreugde vinden,

En droefheid en verzuchting zullen wegvluchten.

ס

36:1 In het veertiende jaar nu van Koning Hizkiyahu,

Sancheriv koning van Ashur-

trok op tegen al de versterkte steden van Y’hudah-

en nam hen in bezit.

36:2 En de koning van Ashur zond Rav-Shakeh

van Lakhish naar Yerushalayim

tot Koning Hizkiyahu met een groot leger.

En hij stond bij de pijp van de bovenste poel

welke langs de weg van het fuller’s veld is.

36:3 Elyakim de zoon van Hilkiyahu,

die in bevel was over het huishouden,

en Shevnah de secretaris,

en Yo’ach de zoon van Asaf,

de griffier,

kwamen uit naar hem toe.

36:4 Toen zei Rav-Shakeh tegen hen,

“Zeg nu tegen Hizkiyahu,

‘Zo zegt de grote koning,

de koning van Ashur,

“Wat is dit vertrouwen dat gij hebt?

36:5 “Ik zeg,

‘Uw raad en sterkte voor de oorlog zijn slechts ijdele woorden.’

Nu, op wie dan vertrouwt gij,

dat gij tegen mij in opstand zijt gekomen?

36:6 “Ziehier!

Gij vertrouwt op de staf van dit verpletterde riet,

Ja op Egypte,

waarop

-zo een man leunt-,

het in zijn hand zal gaan en het doorboren.

Zo is Pharaoh

koning van Egypte

aan ieder die op hem vertrouwen.

36:7 “Maar indien gij tegen mij zegt,

‘Wij vertrouwen op Maryah onze Aloha,’

is het niet Hij wiens hoge plaatsen

en wiens altaren Hizkiyahu heeft weggenomen,

en tegen Y’hudah en tegen Yerushalayim heeft gezegd,

‘Gij moet voor dit altaar aanbidden’?

36:8 “Nu dus,

kom en maak een overeenkomst met mijn meester

de koning van Ashur,

en ik zal u tweeduizend paarden geven,

zo gij van uw kant bij machte zijt

om er ruiters op te plaatsen.

36:9 “Hoe kunt gij dan een ambtenaar

van de minste van mijn meester’s knechten afwijzen-

maar op Egypte vertrouwen voor strijdwagens en voor ruiters?

36:10 “Ben ik nu opgekomen zonder Maryah’s goedkeuring

  tegen dit land om het te vernietigen?

Maryah zei tegen mij,

Ga tegen dit land op en vernietig het.'”‘”

ס

36:11 Vervolgens,

Elyakim en Shevnah en Yo’ach zeiden tegen Rav-Shakeh,

“Spreek nu tegen uw dienaars in het Aramees,

want wij begrijpen het;

en spreek niet met ons in het Hebreeuws-

  terwijl het volk dat op de muur is luistert.”

36:12 Maar Rav-Shakeh zei,

“Heeft mijn meester

mij enkel naar uw meester

en naar u gezonden

om deze woorden te spreken,

en niet naar de mannen die op de muur zitten,

gedoemd om met u hun eigen mest te eten

en hun eigen urine te drinken?”

36:13 Toen stond Rav-Shakeh op

en riep met een luide stem in het Hebreeuws

en zei,

“Hoort de woorden van de grote koning,

de koning van Ashur.

36:14 “Zo zegt de koning,

‘Laat Hizkiyahu u niet bedriegen,

want hij zal niet in staat zijn om u te verlossen;

36:15 laat Hizkiyahu u niet doen vertrouwen in Maryah,

zeggende,

“Maryah zal ons zeker verlossen,

deze stad zal niet worden gegeven

in de hand van de koning van Ashur .”

36:16 ‘Luistert niet naar Hizkiyahu,’

פ

Want zo zegt de koning van Ashur,

‘Maakt uw vrede met mij en komt uit naar mij toe,

en ieder eet van zijn wijnstok

en ieder van zijn vijgenboom

  en ieder drinkt van de wateren uit zijn eigen waterbak,

36:17 totdat ik kom en u wegneem

  naar een land zoals uw eigen land,

  een land van graan en nieuwe wijn,

een land van brood en wijngaarden.

36:18 ‘Pas op dat Hizkiyahu u niet misleid,

zeggende,

“Maryah zal ons verlossen.”

Heeft iemand van de goden van de naties

zijn land verlost

uit de macht (hand) van de koning van Ashur?

36:19 ‘Waar zijn de goden van Hamat en Arpad?

Waar zijn de goden van S’farvayim?

En wanneer hebben zij Shomron uit mijn macht (hand) verlost?

36:20 ‘Wie onder al de goden van deze landen

hebben hun land uit mijn macht (hand) verlost,

opdat Maryah

Yerushalayim uit mijn macht (hand) verlossen zou?'”

36:21 Maar zij waren stil en antwoordden hem niet één woord;

want de koning zijn bevel was,

“Antwoord hem niet.”

36:22 Toen kwam Elyakim de zoon van Hilkiyahu,

die in bevel was over het huishouden,

en Shevnah de secretaris,

  en Yo’ach de zoon van Asaf,

  de griffier,

naar Hizkiyahu met hun kleren gescheurd

en vertelden hem de woorden van Rav-Shakeh.

ס

37:1 En toen koning Hizkiyahu dat hoorde,

hij scheurde zijn kleren,

bedekte hemzelf met een rouwgewaad

en ging het huis van Maryah binnen.

37:2 Daarna zond hij Elyakim die in bevel was over het huishouden

met Shevnah de secretaris

en de ouderlingen van de priesters,

bedekt met een rouwgewaad,

naar Yesha’yahu de profeet,

de zoon van Amotz.

37:3 Zij zeiden tegen hem,

“Zo zegt Hizkiyahu,

‘Deze dag is een dag van verschrikking,

berisping en verwerping;

want kinderen zijn tot geboorte gekomen,

en er is geen kracht om hen te verlossen.

37:4 ‘Misschien zal Maryah uw Aloha de woorden van Rav-Shakeh horen,

die zijn meester de koning van Ashur

heeft gezonden om de levende Aloha te beschimpen,

en te berispen met de woorden die Maryah uw Aloha heeft gehoord.

Daarom,

biedt een gebed aan voor het overblijfsel dat overgebleven is.'”

37:5 Zo kwamen de dienaren van koning Hizkiyahu naar Yesha’yahu.

37:6 Yesha’yahu zei tegen hen,

“Zo zult gij zeggen tegen uw meester,

‘Zo zegt Maryah,

“Wees niet bevreesd vanwege de woorden die gij hebt gehoord,

waarmee de dienaren van de koning van Ashur Mij hebben vervloekt.

37:7 “Ziehier!

Ik zal een geest in hem leggen

dat hij een gerucht zal horen

en naar zijn eigen land zal terugkeren.

En Ik zal hem doen vallen door het zwaard in zijn eigen land.”‘”

37:8 Toen keerde Rav-Shakeh terug

en vond de koning van Ashur strijdend tegen Livnah,

  want hij had gehoord dat de koning Lakhish had verlaten.

37:9 Wanneer hij hen hoorde zeggen betreffende Tirhakah

koning van Cush,

“Hij is uitgekomen om tegen u te strijden,”

en toen hij dat hoorde zond hij boodschappers naar Hizkiyahu,

zeggende,

37:10 “Zo zult gij tegen Hizkiyahu koning van Y’hudah zeggen,

‘Laat uw Aloha in wie gij vertrouwt u niet misleiden,

door te zeggen,

“Yerushalayim zal niet-

in de macht (hand) van de koning van Ashur-

worden gegeven.”

37:11 ‘Ziehier,

gij hebt gehoord

wat de koningen van Ashur hebben gedaan aan al de landen,

  hen volledig vernietigende.

Dus hoe zult gij gespaard worden?

37:12 ‘Hebben de goden van die naties hen verlost?

Neen mijn voorvaders hebben hen vernietigd-

Gozan,

Haran,

Retzef-

en zelfs de zonen van ‘Eden-

die in Tel’asar waren.

37:13 ‘Waar is de koning van Hamat,

de koning van Arpad,

de koning van de stad van S’farvayim,

van Hena en ‘Ivah?'”

37:14 Toen nam Hizkiyahu de brief

uit de hand van de boodschappers

en las hem,

en hij ging op naar het huis van Maryah

en spreidde die uit voor Maryah.

ס

37:15 Hizkiyahu bad tot Maryah zeggende,

37:16 “O Maryah van de heirscharen,

Aloha van Isra’el,

die boven de k’ruvim is getroond,

Gij zijt Aloha,

Gij alleen,

van al de koninkrijken op aarde.

Gij maakte hemel en aarde.

37:17 “Neigt Uw oor,

O Maryah,

en hoort;

open Uw ogen,

O Maryah,

en ziet;

en luistert naar al de woorden van Sancheriv,

die hen zond om de levende Aloha te beschimpen.

37:18 “Waarlijk,

O Maryah,

de koningen van Ashur

hebben al de landen

en hun landerijen verwoest,

37:19 en hebben hun goden in het vuur gegooid,

want zij waren geen goden-

slechts het werk van mannenhanden,

hout en steen.

Dus hebben zij hen vernietigd.

37:20 Nu,

O Maryah onze Aloha,

verlos ons uit zijn macht (hand)

opdat al de koninkrijken van de aarde mogen weten dat

Gij alleen,

Maryah,

Aloha zijt.”

37:21 Toen zond Yesha’yahu de zoon van Amotz

een bericht naar Hizkiyahu,

zeggende,

“Zo zegt Maryah,

Aloha van Isra’el,

‘Omdat gij tot Mij hebt gebeden

betreffende Sancheriv koning van Ashur,’

37:22 dit is het het woord dat Maryah tegen hem heeft gesproken:

“Zij heeft u veracht en bespotte u,

De maagdelijke dochter van Tziyon;

Zij heeft haar hoofd achter u geschud,

De dochter van Yerushalayim!

37:23 “Wie hebt gij beschimpt en gelasterd?

  En tegen wie hebt gij uw stem verheven-

En uw ogen hooghartig opgetild?

Tegen de Heilige Ene van Isra’el!

37:24 “Door uw dienaren hebt gij Maryah beschimpt,

En gij hebt gezegd,

‘Met mijn vele strijdwagens kwam ik op

naar de hoogten van de bergen,

Naar de meest afgelegen delen van de L’vanon;

En ik hakte zijn hoge ceders om

en zijn beste cipressen.

En ik zal naar zijn hoogste top gaan

zijn dichtst begroeid woud.

37:25 ‘Ik groef (wellen) en dronk wateren,

En met de zool van mijn voet-

Droogde ik al de rivieren van Egypte op.’

37:26 “Hebt gij het niet gehoord?

Lang geleden deed Ik het,

Van oudsher heb Ik het gepland.

  Nu heb Ik het tot stand gebracht,

Dat gij versterkte steden in vervallen hopen zoudt veranderen.

37:27 “Daarom hadden hun inwoners te weinig kracht,

  Zij waren ontmoedigd en ten schande gemaakt

Zij waren zoals het gewas van het veld en zoals het groene kruid,

Zoals het gras op de daken verschroeid is voordat het is opgegroeid.

37:28 “Maar Ik ken uw neerzitten

En uw uitgaan en uw inkomen

En uw woeden tegen Mij.

37:29 “Vanwege uw woeden tegen Mij

En omdat uw arrogantie tot aan Mijn oren is opgekomen,

Daarom zal Ik Mijn haak in uw neus steken

  En Mijn toom tussen uw lippen stoppen

  En Ik zal u doen terugkeren langs de weg waarop gij gekomen zijt.

37:30 “Dan zal dit het teken voor u (Volk van Isra’el) zijn:

gij zult dit jaar eten wat van zichzelf groeit,

in het tweede jaar wat uit hetzelfde ontspringt,

en in het derde jaar zaaien,

maaien,

wijngaarden planten

en hun vruchten eten.

37:31 “Het overlevende overblijfsel van het huis van Y’hudah

zal opnieuw neerwaarts wortel schieten

en opwaarts vrucht dragen.

37:32 “Want vanuit Yerushalayim zal een overblijfsel uitgaan

en vanuit Berg Tziyon de overlevenden.

De ijver van Maryah van de heirscharen zal dit doen.”‘

ס

37:33 “Daarom,

zo zegt Maryah betreffende de koning van Ashur,

‘Hij zal niet naar deze stad komen

of daar één pijl inschieten;

  en hij zal niet met een schild daarvoor komen,

of een belegeringshelling daartegen opwerpen.

37:34 ‘Op de weg dat hij kwam,

op dezelfde zal hij terugkeren,

en hij zal niet naar deze stad komen,’

maakt Maryah bekend.

37:35 ‘Want Ik zal deze stad verdedigen

om hem te redden om Mijnentwil

en omwille van Mijn dienaar David.'”

ס

37:36 Toen ging de engel van Maryah uit

en sloeg er 185.000 in het kamp van Ashur neer;

en toen mannen vroeg in de volgende ochtend opstonden,

ziedaar!

allen van deze waren gestorven.

37:37 Dus Sancheriv-

koning van Ashur vertrok-

ging en keerde terug (naar huis)

om in Ninveh te leven.

37:38 Het gebeurde terwijl hij aanbiddende was

in de tempel van Nisrokh zijn god,

dat Adramelekh en Shar’etzer zijn zonen

hem sloegen met het zwaard;

en zij ontsnapten naar het land van Ararat.

En Esar-Hadon zijn zoon werd koning in zijn plaats.

ס

38:1 In die dagen werd Hizkiyahu dodelijk ziek.

En Yesha’yahu de profeet de zoon van Amotz

kwam tot hem en zei tegen hem,

“Zo zegt Maryah,

‘Stel uw huis op orde,

want gij gaat sterven en gij zult niet leven.'”

38:2 Toen keerde Hizkiyahu zijn aangezicht om naar de muur

en bad tot Maryah,

38:3 en zei,

“Gedenkt nu,

O Maryah,

ik smeek U;

hoe ik heb gewandeld voor U

in waarheid en met een volkomen hart,

en heb gedaan wat goed is voor Uw aangezicht.”

En Hizkiyahu weende bittere tranen.

ס

38:4 Vervolgens,

het woord van Maryah kwam tot Yesha’yahu,

zeggende,

38:5 “Ga en zeg tegen Hizkiyahu,

‘Zo zegt Maryah,

Aloha van uw vader David,

“Ik heb uw gebed gehoord,

Ik heb uw tranen gezien;

ziehier!

Ik zal vijftien jaren aan uw leven toevoegen.

38:6 “Ik zal u en deze stad verlossen

  vanuit de macht (hand) van de koning van Ashur;

en Ik zal deze stad verdedigen.”‘

38:7 “Dit zal het teken voor u zijn van Maryah,

dat Maryah dit ding zal doen dat Hij gesproken heeft:

38:8 “ziehier!

Ik zal de schaduw op de trap,

welke neergedaald is met de zon op de trap van Achaz,

tien treden terug doen gaan.”

Dus ging de zonneschaduw tien treden terug

op de trap waarop het was neergedaald.

ס

38:9 Een schrijven van Hizkiyahu koning van Y’hudah

na zijn ziekte en herstel:

38:10 ik zei,

“In het midden van mijn leven

  moet ik de poorten van Sh’ol ingaan;

Ik moet beroofd worden van de rest van mijn jaren.”

38:11 Ik zei,

“Ik zal Maryah niet zien,

Maryah in het land van de levenden;

Ik zal de mens niet meer zien-

onder de bewoners van de wereld.

38:12 “Zoals een herderstent-

mijn woning wordt opwaarts getrokken

en van mij verwijderd;

Zoals een wever rolde ik mijn leven op.

Hij snijdt mij af van het weefgetouw;

Vanaf de dag tot de nacht

maakt Gij een einde aan mij.

38:13 “Ik stelde mijn ziel op tot de morgenstond.

Gelijk een leeuw–

alzo breekt Hij al mijn botten

  Vanaf de dag tot de nacht

maakt Gij een einde aan mij.

38:14 “Zoals een zwaluw,

zoals een kraanvogel,

zo piep ik;

Ik kerm als een duif;

Mijn ogen kijken weemoedig naar de hoogten;

O Maryah,

Ik wordt overweldigd;

wees mijn waarborg.

38:15 “Wat zal ik zeggen?

Want Hij heeft het tegen mij gesproken,

en Hijzelf heeft het gedaan;

  ik zal dwalen-

door al mijn jaren-

vanwege de bitterheid van mijn ziel.

38:16 “O Maryah,

bij deze dingen leeft men,

En in dit alles is het leven van mijn geest;

O herstel mij tot gezondheid-

en laat mij leven!

38:17 “kijk,

voor mijn eigen welzijn had ik grote bitterheid;

Gij zijt het die mijn ziel uit de put van het niets hebt gehouden,

Want Gij hebt al mijn zonden achter Uw rug geworpen.

38:18 “Want Sh’ol kan U niet danken

  Dood kan U niet prijzen;

Degenen die naar de put afdalen-

kunnen niet hopen op Uw getrouwheid.

38:19 “Het zijn de levenden die dank aan U geven,

zoals ik vandaag doe;

Een vader verteld zijn zonen over Uw getrouwheid.

38:20 “Maryah zal mij zekerlijk redden;

  Dus zullen we mijn liedjes spelen

op besnaarde instrumenten

  Al de dagen van ons leven

in het huis van Maryah.”

38:21 Nu had Yesha’yahu gezegd,

“Laat ze een pleister van vijgen nemen

en het aan brengen op de ontsteking,

opdat hij moge herstellen.”

38:22 Toen had Hizkiyahu gezegd,

“Wat is het teken

dat ik naar het huis van Maryah zal opgaan?”

ס

39:1 Op dat moment-

M’rodakh-Bal’adan de zoon van Bal’adan,

koning van Bavel,

  verzond brieven en een geschenk naar Hizkiyahu,

want hij hoorde dat hij ziek was geweest

en hersteld was.

39:2 Hizkiyahu was verheugd,

en toonde hen gans zijn schattenhuis,

het zilver en het goud

en de specerijen en de kostbare olie

en zijn hele wapenkamer

  en alles dat werd gevonden in zijn schatkisten.

Er was niets in zijn paleis

noch in gans zijn gebied

dat Hizkiyahu hun niet toonde.

ס

39:3 Toen kwam Yesha’yahu de profeet

naar koning Hizkiyahu en zei tegen hem,

“Wat hebben deze mannen gezegd,

en van waar zijn ze naar u toe gekomen?”

  En Hizkiyahu zei,

“Zij zijn naar mij toe gekomen vanuit een ver land,

vanuit Bavel.”

39:4 Yesha’yahu zei,

“Wat hebben zij gezien in uw paleis?”

Dus antwoordde Hizkiyahu,

“Zij hebben alles gezien wat in mijn paleis is;

er is niets tussen mijn schatten dat ik ze niet getoond heb.”

39:5 Toen zei Yesha’yahu tegen Hizkiyahu,

“Hoort het woord van Maryah van de heirscharen,

39:6 ‘Ziedaar!

De dagen komen

dat alles wat in uw paleis is

en alles wat uw vaders

tot op deze dag in de opslagplaats hebben opgeslagen

  naar Bavel zal worden gedragen;

er zal niets meer overblijven,’

zegt Maryah.

39:7 ‘En sommige van uw zonen

die uit u zullen voortkomen,

die gij zult verwekken,

zullen worden weggenomen,

en zij zullen (tot eunuchen) ambtenaren worden (gemaakt)

(die dienen) in het paleis van de koning van Bavel.”

39:8 Toen zei Hizkiyahu tegen Yesha’yahu,

  “Het woord van Maryah dat gij hebt gesproken is goed.”

  Omdat hij dacht,

“Er zal tenminste vrede en waarheid zijn in mijn dagen.”

פ

40:1 “Troost,

O troost Mijn volk,”

zegt uw Aloha.

40:2 “Spreekt goedaardig tegen Yerushalayim;

En roep tot haar uit,

dat haar strijd is geëindigd,

Dat haar ongerechtigheid is weggenomen-

Dat zij heeft ontvangen van Maryah’s hand-

Dubbel voor al haar zonden .”

ס

40:3 Een stem is roepende,

“Maakt de weg klaar voor Maryah

in de woestijn;

Maakt een verheven weg vlak voor onze Aloha

in de ‘Aravah .

40:4 “Laat elk dal worden verhoogd,

En elke berg en heuvel worden verlaagd;

En laat de ruwe grond een vlakte worden

  En de ruige bodem een brede vallei;

40:5 Dan zal de glorie van Maryah worden geopenbaard,

En alle vlees zal het tegelijk zien;

Want de mond van Maryah heeft het gesproken.”

פ

40:6 Een stem zegt,

“Roept het uit.”

Toen antwoordde ik,

“Wat moet ik uitroepen?”

Alle vlees is slechts gras-

en al haar lieflijkheid is als een wilde bloem.

40:7 Het gras verdort,

de bloem verwelkt,

Wanneer de adem van Maryah erop blaast;

Voorwaar het volk is gras.

40:8 Het gras verdort,

de bloem verwelkt,

Maar het woord van onze Aloha houdt voor eeuwig stand.

ס

40:9 Begeef u zelf op een hoge berg,

O Tziyon,

drager van goed nieuws,

Verhef uw stem machtig,

O Yerushalayim,

drager van goed nieuws;

Verhef ze,

vrees niet.

Zeg tegen de steden van Y’hudah,

“Hier is uw Aloha!”

40:10 Ziedaar!

Maryah Aloha zal komen met macht,

Met Zijn arm heersend voor hem.

Ziedaar!

Zijn loon is bij Hem

En Zijn vergelding is voor Hem.

40:11 Als een herder zal Hij Zijn kudde hoeden,

Met Zijn arm zal Hij de lammeren verzamelen

En hen tegen Zijn borst dragen;

Hij zal de zogende ooien teder leiden.

ס

40:12 Wie mat de wateren in de holte van Zijn hand,

  En markeerde de hemelen met de span,

En berekende het stof van de aarde met de maat,

En woog de bergen in een balans

En de heuvels in een paar schalen?

40:13 Wie heeft de Geest van Maryah geleid,

Of wie heeft Hem als Zijn raadsheer geïnformeerd?

40:14 Met wie overlegde Hij

en wie gaf Hem verstand?

En wie leerde Hem in het pad van rechtvaardigheid

en leerde Hem kennis

En informeerde Hem over de weg van verstand?

40:15 Kijk,

de naties zijn als een druppel in een emmer,

  En worden beschouwd als een stofje op de weegschaal;

Kijk,

Hij tilt de eilanden op als fijn stof.

40:16 Zelfs de L’vanon is niet voldoende om te verbranden,

  Noch zijn beesten voldoende voor een brandoffer.

פ

40:17 Al de volken zijn als niets voor Hem,

Zij worden door hem-

als minder dan niets-

en zinloos beschouwd.

40:18 Met wie dan wilt gij Aloha vergelijken?

Of welke gelijkenis wilt gij met Hem vergelijken?

40:19 Wat betreft de afgod,

een vakman giet het,

Een goudsmid bedekt het met goud,

En een zilversmid vormt de zilveren kettingen.

40:20 Hij die te verarmd is voor een dergelijk offer

Kiest een boom uit die niet rot;

Hij zoekt voor zichzelf een bekwame vakman

Om een afgod te maken dat niet zal wankelen.

ס

40:21 Weet gij het niet?

Hebt gij het niet gehoord?

Is het niet van het begin af aan u bekendgemaakt ?

Hebt gij het niet van de grondvesten der aarde af verstaan?

40:22 Het is Hij die daar boven de baan van de aarde zit,

-En haar bewoners zijn als sprinkhanen-,

Die de hemelen uitstrekt als een gordijn

En hen uitspreidt als een tent om in te wonen.

40:23 Het is Hij die de heersers tot niets brengt,

  Wie de richters van de aarde zinloos maakt.

40:24 Amper zijn ze geplant geweest,

Amper zijn ze gezaaid geweest,

Amper heeft hun stam wortel geschoten in de aarde,

Maar Hij blaast slechts op hun,

en zij verdorren,

En de storm draagt hen weg als stoppels.

ס

40:25 “Met wie dan wilt gij Mij vergelijken

  Dat Ik zijn gelijke zou zijn?”

  zegt de Heilige Ene.

40:26 Heft uw ogen op omhoog

  En zie

wie heeft deze sterren geschapen?

De Ene die hun menigte voortbrengt bij aantal;

  Hij roept ze allen bij naam;

Vanwege de grootheid van Zijn kracht

en de sterkte van Zijn macht,

Niet één van hen ontbreekt er.

ס

40:27 Waarom zegt gij,

O Ya’akov,

en beweert,

O Isra’el,

“Mijn weg is verborgen voor Maryah,

en de gerechtigheid mij verschuldigd

ontgaat aan de aandacht van mijn Aloha”?

40:28 Weet gij het niet?

Hebt gij het niet gehoord?

De eeuwige Aloha,

Maryah,

de schepper van de uiteinden van de aarde

Wordt niet vermoeid of mat.

Zijn inzicht is ondoorgrondelijk.

40:29 Hij geeft sterkte aan de vermoeide,

En aan hem die kracht mist

vermeerdert Hij sterkte.

40:30 Hoewel jongeren vermoeid en mat worden,

En krachtige jonge mannen struikelen slecht,

40:31 Nochtans-

degenen die wachten op Maryah-

  Zullen nieuwe kracht verkrijgen;

Zij zullen opstijgen gelijk met vleugels van arenden,

Zij zullen rennen en niet moe worden,

Zij zullen wandelen en niet mat worden.

ס

41:1 “kustlanden,

  Luister in stilte naar Mij,

En laat de volkeren nieuwe kracht verkrijgen;

Laat ze voorwaarts komen,

laat ze dan spreken;

Laat ons samen komen tot oordeel.

41:2 “Wie heeft er één gewekt uit het oosten

Die Hij roept in gerechtigheid aan Zijn voeten?

Hij geeft volken voor hem

En onderwerpt koningen.

Hij maakt hen als stof met zijn zwaard,

Als door de wind voortgedreven kaf met zijn boog.

41:3 “Hij achtervolgt hen,

  doorgaand in veiligheid,

  Langs een weg die hij niet had doorkruist met zijn voeten.

41:4 “Wie heeft uitgevoerd en het volbracht,

Roepende de geslachten vanaf het begin?

‘Ik

Maryah,

ben de eerste,

en Ik ben dezelfde

met degenen die de laatste zijn.'”

41:5 De kustlanden hebben gezien en zijn bevreesd;

De uiteinden van de aarde beven;

Ze zijn naderbij getrokken en zijn nu gekomen.

41:6 Elkeen helpt zijn naaste

En zegt tegen zijn broeder,

“Wees sterk!”

41:7 Dus moedigt de vakman de smelter aan,

En hij die metaal glad maakt met de hamer

moedigt hem aan die op het aambeeld slaat,

Zeggende van het soldeersel,

“Het is goed”;

En hij zet het (afgodsbeeld) met spijkers vast,

Zodat het niet zal wankelen.

ס

41:8 “Maar gij,

Isra’el,

Mijn knecht,

Ya’akov die Ik uitgekozen heb,

Afstammeling van Avraham Mijn vriend,

41:9 U die Ik heb genomen van de uiteinden van de aarde,

En riep van haar meest afgelegen delen

En zei tegen u,

‘Gij zijt Mijn knecht,

Ik heb u uitgekozen en niet verworpen.

41:10 ‘Wees niet bang,

want Ik ben met u;

Kijk niet bezorgd om u heen,

want Ik ben uw Aloha.

Ik zal u versterken,

Ik zal u immers helpen,

Ik zal u immers ondersteunen met Mijn rechtvaardige rechterhand.’

41:11 “Zie,

al diegenen die vertoornd op u zijn

zullen worden beschaamd en onteerd,

Diegenen die met u strijden

zullen als niets zijn

en zullen ten onder gaan.

41:12 “Gij zult diegenen zoeken die ruzie met u maken,

maar zult hen niet vinden,

Diegenen die oorlog met u voeren

  zullen als niets-

en onbestaand worden.

41:13 “Want Ik ben Maryah uw Aloha,

die uw rechterhand hooghoudt,

Die tegen u zegt,

‘Wees niet bang,

Ik zal u helpen.’

ס

41:14 “Wees niet bang,

gij worm Ya’akov,

gij mannen van Isra’el;

Ik zal u helpen,”

maakt Maryah bekend,

  “Uw verlosser is de Heilige Ene van Isra’el.

41:15 “Zie,

Ik maakte u een nieuwe,

scherpe dors-slee met dubbele snede;

  Gij zult de bergen dorsen en hen verpulveren,

En zult de heuvels als kaf maken.

41:16 “Gij zult hen wannen,

en de wind zal hen wegdragen,

En de storm zal hen verstrooien;

Maar gij zult verheugen in Maryah,

Gij zult roemen in de Heilige Ene van Isra’el.

ס

41:17 “De getroffenen en behoeftigen zoeken water,

maar er is geen,

En hun tong is uitgedroogd van dorst;

Ik,

Maryah,

zal hen zelf antwoordden,

Als Aloha van Isra’el zal ik hen niet verlaten.

41:18 “Ik zal rivieren op de kale hoogten openen

En bronnen in het midden van de valleien;

Ik zal de woestijn tot een poel van water maken

En het dorre land tot fonteinen van water.

41:19 “Ik zal de ceder in de woestijn zetten,

De acacia en de mirte en de olieboom;

Ik zal de jeneverstruik in de ‘Aravah plaatsen

samen met de bus-boom en de cipres,

41:20 Opdat zij mogen zien en erkennen,

En overwegen en ook inzicht verkrijgen,

Dat de hand van Maryah dit heeft gedaan,

En de Heilige Ene van Isra’el het heeft geschapen.

פ

41:21 “Presenteer uw zaak,”

Maryah zegt.

“Breng uw sterke argumenten naar voor,”

De koning van Ya’akov zegt.

41:22 Laat hen (die afgoden) naar buiten brengen

en aan ons verklaren wat er gaat plaatsvinden;

Zoals voor de vroegere gebeurtenissen,

  verklaren wat ze waren,

Opdat we ze mogen overwegen en hun uitkomst weten.

Of verkondigt aan ons wat komende is;

41:23 Verklaar de dingen die hierna gaan komen,

  Opdat wij mogen weten dat gij goden zijt;

Inderdaad,

doe iets goed of kwaad,

opdat wij angstvallig om ons heen mogen kijken

en tezamen vrezen.

41:24 Zie,

gij zijt van geen enkele tel,

En uw werken bedragen helemaal niets;

Hij die u verkiest is een gruwel.

פ

41:25 “Ik heb één gewekt van het noorden,

en hij is gekomen;

Van de opgang van de zon

zal hij Mijn naam aanroepen;

En hij zal komen over heersers zoals over mortel,

Zelfs zoals de pottenbakker klei treedt.”

41:26 Wie heeft dit van het begin af verkondigd,

dat wij mogen weten,

Of uit vroegere tijden,

dat wij mogen zeggen,

“Hij heeft gelijk!”?

Er was immers geen één die bekend maakte,

Er was immers geen één die verkondigde,

Er was geen één die uw woorden hoorde.

41:27 “Eertijds zei Ik tegen Tziyon,

‘Ziedaar,

hier zijn ze.’

En tegen Yerushalayim,

‘Ik zal een boodschapper van goed nieuws geven.’

41:28 “Maar wanneer Ik kijk,

is er niet één,

En er is geen raadgever onder hen

Die,

als Ik vraag,

een antwoordt geven kan.

41:29 “Zie,

allen van hen zijn bedrieglijk;

Hun werken zijn waardeloos,

Hun afgodsbeelden zijn wind en leegheid.

פ

42:1 “Ziehier!

Mijn knecht,

die Ik hooghoudt,

Mijn uitverkorene in wie Mijn ziel verheugt.

Ik heb Mijn Geest op hem gelegd;

Hij zal gerechtigheid voortbrengen naar de naties.

42:2 “Hij zal het niet uitschreeuwen

of Zijn stem verheffen,

Noch Zijn stem laten horen in de straat.

42:3 “Een gekneusd riet zal Hij niet breken

En een vaag brandende wiek

Hij zal niet uitdoven;

Hij zal getrouwelijk gerechtigheid voortbrengen.

42:4 “Hij zal niet ontmoedigd of verpletterd worden

Totdat Hij gerechtigheid op de aarde heeft gevestigd;

En de kustlanden zullen verwachtingsvol wachten op Zijn wet.”

פ

42:5 Zo zegt Aloha Maryah,

Die de hemelen schiep

en ze uitstrekte,

Die de aarde uitbreidde en wat uit haar voortkomt,

Die adem geeft aan het volk daarop

En geest aan degenen die daarop wandelen,

42:6 “Ik ben Maryah,

Ik heb u in gerechtigheid geroepen,

Ik zal u ook bij de hand houden en over u waken,

En Ik zal u benoemen tot een verbond voor het volk,

Tot een licht voor de naties,

42:7 Om de blinde ogen te openen,

Om gevangenen uit te brengen

van de gevangenis

En degenen die in duisternis wonen

uit de kerker.

42:8 “Ik ben Maryah,

dat is Mijn naam,

Ik zal Mijn glorie niet aan een ander geven,

Noch Mijn lof aan enig afgod.

42:9 “Zie,

de vroegere dingen zijn gekomen,

  Nu maak Ik nieuwe dingen bekend;

  Voordat zij uitspruiten verkondig Ik hen aan u.”

פ

42:10 Zingt voor Maryah een nieuw lied,

Zingt Zijn lof van het einde van de aarde!

Gij die afdaalt naar de zee,

en alles wat in haar is.

Gij kustlanden,

en degenen die op hen wonen.

42:11 Laat de woestijn en haar steden hun stemmen verheffen,

De nederzettingen waar Kedar bewoont.

Laat de bewoners van Sela hardop zingen,

Laat ze schreeuwen van vreugde

van de toppen van de bergen.

42:12 Laat ze eer aan Maryah geven

En Zijn lof in de kustlanden bekend maken.

42:13 Maryah zal uitgaan gelijk een krijger,

Hij zal Zijn ijver opwekken gelijk een man van strijd.

Hij zal een kreet slaken,

ja,

Hij zal een strijdkreet aanheffen.

Hij zal triomferen over Zijn vijanden.

ס

42:14 “Ik heb voor een lange tijd gezwegen,

Ik heb Mij stil gehouden en Mij ingehouden

  Nu zal Ik krijsen als een vrouw in barensweeën,

hijgend en snakkend naar lucht.

42:15 “Ik zal bergen en heuvels verwoesten

En al hun gewas verdorren;

Ik zal de rivieren in kustlanden veranderen

En de vijvers opdrogen.

42:16 “Ik zal de blinden leiden

op een weg die zij niet kennen,

Op paden die zij niet kennen zal Ik hen leiden.

  Ik zal duisternis voor hen tot licht maken

En ruige plaatsen tot vlakten.

Deze zijn de dingen die Ik doen zal,

En Ik zal hen niet onverricht verlaten.”

42:17 Zij zullen achterwaarts gekeerd worden

en volkomen ten schande worden gesteld,

  Die vertrouwen op afgoden,

Die tegen gegoten beelden zeggen,

“Gij zijt onze goden.”

פ

42:18 Hoort,

gij doven!

En kijkt,

gij blinden,

zodat gij zien moogt.

42:19 Wie is er blind dan Mijn knecht,

Of zo doof als Mijn boodschapper die Ik zend?

Wie is zo blind als hij die in vrede met Mij is

Of zo blind als de knecht van Maryah?

42:20 Gij hebt vele dingen gezien,

maar gij neemt ze niet in acht;

Uw oren zijn open,

maar niet één hoort.

42:21 Maryah was verheugd om Zijn’s gerechtigheid wil

  Om de wet groot en glorieus te maken.

42:22 Maar dit is een volk geplunderd en beroofd;

Allen van hen zijn gevangen in holen,

Of zijn weggeborgen in gevangenissen;

Zij zijn een prooi geworden met niet één om hen te redden,

En een roof met niet één om te zeggen,

“Geef hen terug!”

42:23 Wie onder u zal gehoor aan dit geven?

Wie zal aandacht schenken en hierna luisteren?

42:24 Wie gaf Ya’akov op tot een plundering,

en Isra’el aan plunderaars?

Was het niet Maryah,

tegen wie we hebben gezondigd,

En in wiens wegen zij niet bereid waren om te wandelen,

En wiens wet zij niet gehoorzaamden?

42:25 Dus stortte Hij de hitte van Zijn toorn over hem uit

En de felheid van de strijd;

En het zette hem geheel rondom in vuur en vlam,

Toch herkende hij het niet;

En het verbrande hem,

maar hij besteedde er geen aandacht aan.

פ

43:1 Maar nu,

zo zegt Maryah,

uw Schepper,

O Ya’akov,

En Hij die u vormde,

O Isra’el,

“Vreest niet,

want Ik heb u verlost;

Ik heb u bij naam geroepen;

gij zijt het Mijne!

43:2 “Wanneer gij door de wateren passeert,

Ik zal met u zijn;

En door de rivieren,

zij zullen u niet overstromen.

Wanneer gij door het vuur loopt,

gij zult niet worden verschroeid,

Noch zal de vlam u verbranden.

43:3 “Want Ik ben Maryah uw Aloha,

De Heilige Ene van Isra’el,

uw Redder;

Ik heb Egypte als uw losprijs gegeven,

Cush en S’va in uw plaats.

43:4 “Aangezien gij kostbaar zijt voor Mijn aangezicht,

Aangezien gij geëerd zijt en omdat Ik u liefheb,

Ik zal andere mensen in uw plaats geven-

en andere volken in ruil voor uw leven.

43:5 “Vreest niet,

want Ik ben met u;

  Ik zal uw nakomelingen van het oosten brengen,

En u verzamelen van het westen.

43:6 “Ik zal zeggen tegen het noorden,

‘Geef hen terug!’

En tegen het zuiden,

‘Houdt hen niet tegen.’

Brengt Mijn zonen van verre

En Mijn dochters van de einden van de aarde,

43:7 Eenieder

die naar Mijn naam genoemd is,

En die Ik heb geschapen tot Mijn glorie,

Die Ik heb gevormd,

die Ik zelfs heb gemaakt.”

43:8 Breng de mensen die blind zijn naar buiten,

ook al hebben ze ogen,

En de doven,

ook al hebben ze oren.

43:9 “Al de naties hebben zich samen vergaderd

Zodat de volken mogen worden verzameld.

Wie onder hen kan dit bekend maken

En de vroegere dingen aan ons verkondigen?

Laat hen hun getuigen presenteren

opdat zij mogen gerechtvaardigd worden,

Of laat ze horen en zeggen,

“Dat is waar.”

43:10 “Gij zijt Mijn getuigen,”

maakt Maryah bekend,

“En Mijn knecht die ik heb uitgekozen,

Zodat gij moogt weten en Mij geloven

En begrijpen dat Ik Hem ben.

Voor Mij was er geen Aloha geformeerd,

En er zal er niet één na Mij zijn.

ס

43:11 “Ik,

ja Ik,

ben Maryah,

En er is geen verlosser behalve Mij.

43:12 “Het is Ik die verkondigt heb-

gered en bekend gemaakt,

  En geen enkel vreemd god was onder u;

  Dus zijt gij Mijn getuigen,”

maakt Maryah bekend,

“En Ik ben Aloha.

43:13 “Sinds de eeuwigheid ben Ik Hem,

  En er is niet één die uit Mijn hand kan verlossen;

Ik handel en wie kan het omkeren?”

ס

43:14 Zo zegt Maryah uw Verlosser,

  de Heilige Ene van Isra’el,

“Om uwentwil heb Ik (een leger) naar Bavel gezonden,

En zal ze allemaal als vluchtelingen omlaag brengen,

  Ja de Kasdim ,

in de schepen

waarop zij zich verblijden.

43:15 “Ik ben Maryah,

uw Heilige Ene,

De Schepper van Isra’el,

uw koning.”

ס

43:16 Zo zegt Maryah,

Die een weg door de zee maakt

En een pad door de machtige wateren,

43:17 Die de strijdwagen en het paard uitbrengt,

Het leger en de machtige man

(Ze zullen tezamen neder liggen

om nooit meer op te staan;

  Ze zijn uitgeblust geweest

en gedoofd als een wiek):

43:18 Roep de vroegere dingen niet voor de geest,

Of overpeinst de dingen uit het verleden niet.

43:19 “Ziehier!

Ik zal iets nieuw doen,

Nu zal het ontspringen;

  Zult gij u daar niet van bewust zijn?

Ik zal zelfs een weg maken in de woestijn,

Rivieren in de woestenij.

43:20 “De beesten in het veld zullen Mij verheerlijken,

De jakhalzen en de struisvogels,

Omdat Ik wateren heb gegeven in de woestijn

En rivieren in woestenij,

  Om drinken aan Mijn uitverkozen volk te geven.

43:21 “Het volk die Ik voor Mijzelf formeerde-

zal Mijn lof bekendmaken.

ס

43:22 “Toch hebt gij Mij niet aangeroepen,

O Ya’akov;

Maar gij zijt moede geworden van Mij.

O Isra’el.

43:23 Gij hebt aan Mij de schapen van uw brandoffers niet gebracht,

  Noch hebt gij Mij geëerd met uw slachtoffers.

Ik heb u niet belast met graanoffers,

Noch u vermoeid met wierook.

43:24 “Gij hebt Mij geen zoet riet gekocht met geld,

Noch hebt Gij Mij met het vet van uw slachtoffers gevuld;

  Eerder hebt gij Mij met uw zonden belast,

Gij hebt Mij met uw ongerechtigheden vermoeid.

43:25 “Ik,

ja Ik,

ben de Ene die uw overtredingen uitwist om Mijnentwil,

En Ik zal uw zonden niet gedenken.

43:26 “Breng Mij in gedachtenis

laat ons onze zaak samen bespreken;

Verklaar uw zaak,

opdat gij recht beproefd moge worden.

43:27 “Uw eerste voorvader zondigde,

  En uw woordvoerders hebben tegen Mij overtreden.

43:28 “Dus zal Ik de voornaamsten van het heiligdom ontheiligen,

En Ik zal Ya’akov tot de ban overgeven

en Isra’el tot beschimping.

פ

44:1 “Maar luister nu,

O Ya’akov,

Mijn knecht,

En Isra’el,

die Ik heb uitgekozen:

44:2 Zo zegt Maryah die u maakte

En u in de baarmoeder formeerde,

die u zal helpen,

‘Vreest niet,

O Ya’akov Mijn knecht;

En gij Yeshurun (Naam voor Yerushalayim ‘gezegende of oprechte’)

die ik heb uitgekozen.

44:3 ‘Want Ik zal water uitgieten op het dorstige land

En stromen op de droge grond;

Ik zal Mijn Geest uitgieten op uw zaad

En Mijn zegen op uw nakomelingen;

44:4 En zij zullen opkomen tussen het gras

  Zoals populieren bij stromen van water.’

44:5 “Deze zal zeggen,

‘Ik ben van Maryah’;

En die zal de naam van Ya’akov aanroepen;

En een ander zal op zijn hand schrijven,

‘Behoort aan Maryah toe,’

En zal Isra’els naam noemen met eer.

פ

44:6 “Zo zegt Maryah,

Isra’el’s Koning en Verlosser,

Maryah van de heirscharen;

‘Ik ben de eerste en Ik ben de laatste,

En er is geen enkele Aloha behalve Mij.

44:7 ‘Wie is zoals Ik?

Laat het hem verkondigen en bekend maken;

Ja,

laat het hem in volgorde aan Mij verhalen,

Vanaf het moment dat Ik de aloude natie vestigde.

En laat ze de dingen die komen aan hun bekend maken

En de gebeurtenissen die zullen plaatsvinden.

44:8 ‘Siddert niet en wees niet bevreesd;

Heb Ik het u niet lang geleden aangekondigd

en het bekend gemaakt?

En gij zijt Mijn getuigen.

Is er behalve Mij een Aloha,

Of is er een andere Rots?

Ik weet van niets.'”

44:9 Zij die een afgodsbeeld vormen

  allen van hen zijn ijdel,

en hun kostbare dingen zijn van geen nut;

zelfs hun eigen getuigen falen om te zien of te weten,

zodat zij tot schande zullen gebracht worden.

44:10 Wie heeft er een god gevormd-

of een afgod gegoten zonder winst?

44:11 Zie!

al zijn metgezellen zullen tot schande worden gebracht,

want de ambachtslieden zelf zijn louter mannen.

Laat ze zich allen verzamelen,

laat ze opstaan,

laat ze beven,

laat ze samen tot schande worden gebracht.

44:12 De werkman vormt ijzer tot een scherp werktuig

en doet zijn werk boven de kolen,

vormt het met hamers

en bewerkt het met zijn sterke arm.

Hij krijgt ook honger en zijn kracht faalt;

hij drinkt geen water en wordt moe.

44:13 Een ander vormt hout,

hij strekt zich een meetlijn uit;

hij tekent het af met rood krijt.

Hij bewerkt het met schaven

en omlijnt het met een passer,

en maakt het gelijk de vorm van een man,

gelijk de schoonheid van een mens,

zodat het in een huis moge zitten.

44:14 Waarlijk hij hakt ceders voor zichzelf af,

en neemt een cipres of een eik

  en kweekt die voor zichzelf op

onder de bomen van het woud.

Hij plant een spar,

en de regen doet het groeien.

44:15 Dan wordt het iets voor de mens om te verbranden,

  dus neemt hij één van hen en verwarmt er zich bij;

  hij maakt er ook een vuur van om brood te bakken.

Hij maakt ook een god en aanbidt het;

hij maakt er een afgodsbeeld van-

en valt ervoor neer.

44:16 De helft ervan verbrandt hij in het vuur;

-boven deze helft eet hij vlees-

terwijl hij een braadstuk roostert en voldaan is.

Hij verwarmt ook zichzelf en zegt,

“Aha,

Ik ben warm geworden,

Terwijl kijkende naar de gloed.”

44:17 Maar de rest ervan maakt hij tot een god,

zijn gesneden beeld.

Hij valt ervóór neer en aanbidt;

  hij bidt er ook voor en zegt,

“Verlos mij,

want gij zijt mijn god.”

44:18 Ze weten niet,

ook begrijpen ze niet,

want Hij heeft hun ogen besmeurd

zodat zij niet kunnen zien

en hun harten

zodat zij niet kunnen bevatten.

44:19 Niet een haalt dit voor de geest,

noch is er kennis of begrip om te zeggen,

“Ik heb de helft ervan in het vuur verbrandt

en heb ook brood boven zijn kolen gebakken.

Ik roosterde vlees en at het op.

Vervolgens maak ik de rest ervan tot een gruwel,

Ik val neer voor een blok hout!”

44:20 Hij voedt zich bij de as;

een misleid hart heeft hem op een dwaalspoor gebracht.

En hij kan zichzelf niet redden,

noch zeggen,

“Is er niet een leugen in mijn rechterhand?”

ס

44:21 “Herinner deze dingen,

O Ya’akov,

En Isra’el,

want gij zijt Mijn knecht;

Ik heb u geformeerd,

gij zijt Mijn knecht,

O Isra’el,

gij zult door Mij niet vergeten worden.

44:22 “Ik heb uw overtredingen uitgewist gelijk een dikke wolk

En uw zonden gelijk een zware mist.

Keer naar Mij terug,

want Ik heb u verlost.”

44:23 Juicht van vreugde,

O hemelen,

want Maryah heeft het gedaan!

Juicht blij,

gij lagere delen van de aarde;

Breek uit in een gejuich van vreugde,

gij bergen,

O woud,

en elke boom daarin;

Want Maryah heeft Ya’akov verlost

En in Isra’el,

Toont Hij weer zijn heerlijkheid.

ס

44:24 Zo zegt Maryah,

uw Verlosser,

en de Ene die u vanuit de baarmoeder formeerde,

“Ik,

Maryah,

ben de maker van alle dingen,

Uitstrekkende de hemelen door Mijzelf

En uitspreidende de aarde helemaal alleen,

44:25 Die de voortekens van pochers doet mislukken,

dwazen maakt van waarzeggers,

Die de wijze mannen doet terugtrekken

en hun kennis omdraait tot dwaasheid,

44:26 Bevestigende het woord van Zijn knecht

En uitvoerende het doel van Zijn boodschappers.

Het is Ik die zeg van Yerushalayim,

‘Zij zal bewoond worden!’

En van de steden van Y’hudah,

‘Zij zullen worden opgebouwd.’

En Ik zal haar bouwvallen weer oprichten.

44:27 “Het is Ik die tot de diepten van de zee zeg,

‘Zijt opgedroogd!’

En Ik zal uw rivieren droog maken.

44:28 “Het is Ik die van Koresh zeg,

‘Hij is Mijn herder!

En hij zal al Mijn wensen uitvoeren.’

En hij maakt van Yerushalayim bekend,

‘Zij zal worden opgebouwd,’

En van de tempel,

‘Uw fundament zal worden gelegd.'”

פ

45:1 Zo zegt Maryah tegen Koresh Zijn gezalfde,

Die Ik bij de rechterhand heb gegrepen,

Om naties voor hem te bedwingen

En om de lendenen van koningen los te maken;

Om deuren voor hem te openen

zodat de poorten niet gesloten zullen worden:

45:2 “Ik zal voor u gaan

en de ruige plaatsen effen maken;

Ik zal de deuren van brons verbrijzelen

en hun ijzeren grendels door hakken.

45:3 “Ik zal u de schatten van duisternis geven

En verborgen rijkdom van geheime plaatsen,

Zodat gij moogt weten dat Ik het ben,

Maryah,

Aloha van Isra’el,

die u bij uw naam roept.

45:4 “Ter wille van Ya’akov Mijn knecht,

En Isra’el Mijn uit gekozenen,

Ik heb u ook bij uw naam geroepen;

Ik heb u een tittel van eer gegeven

Hoewel gij Mij niet kent .

45:5 “Ik ben Maryah,

en er is geen ander;

Behalve Mij is er geen Aloha.

Ik zal u omgorden

hoewel gij Mij niet kent;

45:6 Opdat mannen-

van de opgang van de zon-

tot aan de ondergang-

mogen weten-

Dat er niet één is-

behalve Mij.

Ik ben Maryah,

en er is geen ander,

45:7 De Ene die licht formeert en duisternis schept,

Welzijn voortbrengt en onheil schept;

  Ik ben Maryah die al deze dingen doet.

פ

45:8 “Druppelt nederwaarts,

O hemelen,

van boven af,

En laat de wolken gerechtigheid neerstromen;

Laat de aarde zich openen en de zaligheid vrucht dragen,

En gerechtigheid samen met haar ontspringen.

Ik,

Maryah,

heb het geschapen.

ס

45:9 “Wee aan degene die twist met zijn Maker–

Een aardewerken vat tussen het vaatwerk van de aarde!

Zal de klei tegen de pottenbakker zeggen,

‘Wat ben je aan het doen?’

Of (zal) het voorwerp dat gij maakt zeggen,

‘Het heeft geen handen’?

ס

45:10 “Wee aan hem die tegen een vader zegt,

‘Wat ben je aan het verwekken?’

Of tegen een vrouw,

  ‘Aan wat geeft gij geboorte?'”

ס

45:11 Zo zegt Maryah,

de Heilige Ene van Isra’el,

zijn maker:

“Vraag Mij over de dingen die gaan komen betreffende Mijn zonen,

En gij zult aan Mij het werk van Mijn handen toevertrouwen.

45:12 “Ik ben het die de aarde maakte,

en de mens daarop schiep.

Ik strekte de hemelen uit met Mijn handen

En Ik heb al hun heir geboden.

45:13 “Ik heb Koresh gewekt tot gerechtigheid

En Ik zal al zijn wegen effen maken;

  Hij zal Mijn stad herbouwen

en zal Mijn ballingen vrij laten gaan,

  Zonder enige betaling of beloning,”

  zegt Maryah van de heirscharen.

ס

45:14 Zo zegt Maryah,

“De producten van Egypte en de handelswaar van Cush-

En van S’va,

mannen van aanzien,

Zullen tot u overkomen en zullen de uwe zijn;

Zij zullen u achterna lopen,

zij zullen overkomen in ketens

En zullen neerbuigen voor u;

Zij zullen smeekbeden voor u maken:

‘Voorwaar,

Aloha is met u,

en er is geen ander,

Geen andere Aloha.'”

45:15 Waarlijk,

Gij zijt een Aloha die Zichzelf verbergt,

O Aloha van Isra’el,

Redder!

45:16 Zij zullen tot schande gebracht

en zelfs vernederd worden,

  allen van hen;

De vervaardigers van afgoden

zullen tezamen in vernedering weggaan.

45:17 Isra’el is gered geweest door Maryah-

met een eeuwigdurende redding;

Gij zult niet tot schande gebracht of vernederd worden-

Tot in alle eeuwigheid.

פ

45:18 Want zo zegt Maryah,

die de hemelen schiep

(Hij is Aloha die de aarde formeerde en haar maakte,

Hij richtte haar op en schiep haar niet tot een woeste plaats,

maar formeerde haar om te worden bewoond ),

“Ik ben Maryah,

en er is niet één andere.

45:19 “Ik heb niet in het verborgene gesproken,

in één of ander donker land;

Ik heb niet tegen het zaad van Ya’akov gezegd,

‘Zoekt Mij in een woeste plaats’;

Ik,

Maryah,

spreek gerechtigheid,

Maak dingen bekend die oprecht zijn.

45:20 “Verzamelt uzelf en komt;

Trekt tezamen naderbij,

gij vluchtelingen vanuit de naties;

  Zij hebben geen kennis,

Die hun houten afgoden in ’t rond dragen

En bidden tot een god die niet kan verlossen.

45:21 “Maakt bekend en zet uw zaak uiteen;

Inderdaad,

laat hen samen in overleg treden.

Wie heeft dit vanouds aangekondigd?

Wie heeft het sinds lang geleden bekend gemaakt?

Ben Ik het niet,

Maryah?

En er is geen ander Aloha behalve Mij,

Een rechtvaardig Aloha en een Verlosser;

Er is niet één behalve Mij.

45:22 “Kijk naar Mij en wordt gered,

al de uiteinden van de aarde;

Want Ik ben Aloha,

en er is geen ander.

45:23 “Ik heb gezworen bij mijzelf,

Het woord is van Mijn mond in gerechtigheid uitgegaan

En zal niet terugkeren,

Dat voor Mij elke knie zal buigen,

en elke tong trouw zal zweren.

45:24 “Men zal van Mij zeggen,

‘Dat alleen in Maryah gerechtigheid en sterkte zijn.’

Mannen zullen tot Hem komen,

En allen die toornig tegen Hem waren

zullen tot schande worden gebracht.

45:25 “Maar,

in Maryah

al de nakomelingen van Isra’el-

  Zullen gerechtvaardigd worden

en zullen roemen.”

46:1 Bel boog neer,

N’vo bukte laag;

Hun afgoden worden gedragen

door de beesten en het rundvee.

De dingen die gij zelf droeg

belasten nu het vermoeide beest.

46:2 Zij bukten,

zij hebben samen neergebogen;

Zij konden de last niet redden,

Maar zijn zelf in gevangenschap gegaan.

פ

46:3 “Luistert naar Mij,

O huis van Ya’akov,

En al de rest van het huis van Isra’el,

Gij die door Mij opgedragen zijt geweest vanaf de geboorte

En gedragen zijt geweest vanuit de baarmoeder;

46:4 Zelfs tot uw hoge leeftijd toe zal Ik dezelfde zijn,

En zelfs tot uw grijzende jaren toe zal Ik u dragen!

Ik heb het gedaan,

en Ik zal u opdragen;

En Ik zal u dragen en Ik zal u verlossen.

ס

46:5 “Tot wie wilt gij Mij vergelijken

En Mij gelijk maken

en Mij vergelijken,

Dat wij gelijkend zouden zijn?

46:6 “Zij die goud uit de beurs verkwisten-

En zilver op de weegschaal wegen-

Huren een goudsmid,

en hij maakt het tot een god;

Zij buigen laag,

inderdaad zij aanbidden het.

46:7 “Zij tillen het op de schouder en dragen het;

Zij zetten het op zijn plaats en het staat daar.

Het beweegt zich niet van zijn plaats.

Hoewel er iemand naar toe kan roepen,

het kan niet antwoordden;

het kan hem niet uit zijn ellende verlossen .

ס

46:8 “Gedenkt dit,

en wees verzekerd;

Haal het voor de geest,

gij overtreders.

46:9 “Gedenkt de eerste dingen

(die) lang geleden (zijn geweest),

Want Ik ben Aloha,

en er is geen ander;

Ik ben Aloha,

en er is niet één zoals Ik,

46:10 Bekend makende het einde vanaf het begin,

En van oudsher af

de dingen welke nog niet gedaan geweest zijn,

Zeggende,

  ‘Mijn doel zal worden vastgesteld,

En Ik zal al Mijn welbehagen volbrengen’;

46:11 Roepende een vogel van prooi uit het oosten,

De man van Mijn doel uit een ver land.

Waarlijk Ik heb gesproken;

  waarlijk Ik zal het laten gebeuren.

  Ik heb het bedacht,

waarlijk Ik zal het doen.

ס

46:12 “Luister naar Mij,

gij koppige geesten,

die verre van de gerechtigheid zijt.

46:13 “Ik breng Mijn gerechtigheid nabij,

het is niet ver af;

En Mijn heil zal niet vertragen.

En Ik zal heil schenken in Tziyon.

  En Mijn heerlijkheid voor Isra’el.

ס

47:1 “Kom naar beneden en zit in het stof,

O maagdelijke dochter van Bavel;

Zit op de grond zonder een troon,

O dochter van de Kasdim!

Want gij zult niet meer ’tedere’ en ‘sierlijke’ worden genoemd.

47:2 “Neemt de molenstenen en maal meel.

Verwijder uw sluier,

stroop de rok af,

Ontbloot het been,

steek de rivieren over.

47:3 “Uw naaktheid zal worden ontdekt,

Uw schaamte zal ook worden onthuld;

Ik zal wraak nemen

en zal geen mens ontzien.”

פ

47:4 Onze Verlosser,

Maryah van de heirscharen is Zijn naam,

De Heilige Ene van Isra’el.

47:5 “Zit daar stilzwijgend,

en ga de duisternis in,

O dochter van de Kasdim,

  Want gij zult niet meer worden genoemd-

De meesteres der koninkrijken.

47:6 “Ik was toornig op Mijn volk,

Ik ontheiligde Mijn erfdeel

En gaf ze in uw hand.

Gij toonde geen medelijden aan hen,

Op de oude maakte gij uw juk zeer zwaar.

47:7 “Toch zei je,

‘Ik zal een meesteres zijn voor eeuwig.’

Deze dingen hebt gij niet overwogen

  Noch over de gevolgen ervan nagedacht.

פ

47:8 “Nu,

dan,

hoort dit,

gij wellustige,

Die verzekerd woont,

Die zegt in uw hart,

‘Ik ben,

en er is niet één behalve ik.

Ik zal niet zoals een weduwe zitten,

Noch het verlies van kinderen kennen.’

47:9 “Maar deze twee dingen zullen u plotseling overkomen

op één enkele dag:

  Verlies van kinderen en weduwschap.

Zij zullen u overkomen in volle maat

  ondanks uw vele toverijen,

  Ondanks de grote kracht van uw magische spreuken.

47:10 “Gij voelde u veilig in uw verdorvenheid en zei,

‘Niet één ziet mij,’

Uw wijsheid en uw kennis,

zij hebben u bedrogen;

Want gij hebt gezegd in uw hart,

‘Ik ben,

en er is niet één behalve ik.’

47:11 “Maar onheil zal u overkomen

Dat gij niet zult weten hoe het weg te toveren;

En rampspoed zal u overvallen

waarvoor gij niet kunt verzoenen;

  En vernietiging-

waarover gij niet weet-

Zal u plotseling overkomen.

47:12 “Sta nu vast in uw magische spreuken

En in uw vele toverijen

Waarmee gij vanaf uw jeugd hebt gewerkt;

Misschien zult gij in staat zijn om te profiteren,

Misschien kunt gij bevingen veroorzaken.

47:13 “Gij zijt vermoeid door uw vele raadplegingen;

  Laat nu de sterrenwichelaars,

Zij die door de sterren voorspellen,

Zij die door de nieuwe manen voorzeggen,

Sta op en red u van wat u overkomen zal.

47:14 “Ziedaar!

ze zijn als stoppels geworden,

Vuur verbrand hen;

Zij kunnen zichzelf niet verlossen uit de macht van de vlam;

Er zal geen kool zijn om zich bij te verwarmen

Noch een vuur om voor te zitten!

47:15 “Zo zijn zij tot u geworden

met wie gij hebt gezwoegd,

  Die gehandeld hebben met u vanaf uw jeugd;

Elk heeft rondgedoold op zijn eigen weg;

Er is niet één om u te verlossen.

ס

48:1 “Hoort dit,

O huis van Ya’akov,

die Isra’el wordt genaamd

En die uit de lendenen van Y’hudah zijt voortgekomen,

  Die zweert bij de naam van Maryah

En die Aloha van Isra’el aanroept,

Maar niet in waarheid

noch in gerechtigheid.

48:2 “Want zij noemen zichzelf naar de heilige stad

En leunen op Aloha van Isra’el;

Maryah van de heirscharen is Zijn naam.

ס

48:3 “Ik maakte de vroegere dingen lang geleden bekend

  En zij gingen uit van Mijn mond,

en Ik verkondigde hen.

  Plotseling handelde Ik,

en zij kwamen te geschiedden.

48:4 “Omdat Ik weet dat gij hardnekkig zijt,

En uw nek een ijzeren zenuw is

  En uw voorhoofd brons,

48:5 Daarom maakte Ik hen lang geleden aan u bekend,

Voordat zij plaatsvonden verkondigde Ik hen aan u,

Zodat gij niet zeggen zou,

‘Mijn afgod heeft hen gedaan,

En mijn gesneden beeld

en mijn gegoten beeld

heeft hen bevolen.

48:6 “Gij hebt gehoord;

Kijk eens naar dit alles.

En gij,

zult gij dit niet bekend maken?

Ik verkondig aan u nieuwe dingen vanaf heden,

Zelfs verborgen dingen die gij niet gekend hebt.

48:7 “Ze zijn nu geschapen en niet lang geleden;

En voor vandaag hebt gij ze niet gehoord,

  Zodat gij niet zeggen zult,

‘Zie!

Ik kende ze al.’

48:8 “Gij hebt niet gehoord,

Gij hebt niet gekend.

Zelfs van lang geleden is uw oor niet geopend geweest,

Omdat Ik wist dat gij heel trouweloos zoudt handelen;

En gij werd vanaf de geboorte een opstandeling genoemd.

48:9 “Omwille van Mijn naam vertraag Ik Mijn toorn,

En vanwege Mijn lof bedwing Ik Mij voor u,

om u niet af te houwen.

48:10 “Zie!

Ik heb u verfijnd,

maar niet (zo zwaar) als zilver;

Ik heb u (veeleer) beproefd in de oven van ellende.

48:11 “Vanwege Mijn eigen belang,

vanwege Mijn eigen belang,

zal Ik handelen;

Want hoe kan Mijn naam worden ontheiligd?

En Mijn heerlijkheid zal Ik aan geen anderen geven.

פ

48:12 “Luistert naar Mij,

O Ya’akov,

zelfs Isra’el die Ik riep;

Ik ben Hem,

Ik ben de eerste,

Ik ben ook de laatste.

48:13 “Mijn hand richtte immers de aarde op,

En Mijn rechterhand spreidde de hemelen uit;

Toen Ik naar hen riep,

stonden zij tezamen op.

48:14 “Verzamelt,

allen van u,

en luistert!

Wie onder u heeft deze dingen bekend gemaakt?

Maryah houdt van hem;

hij zal Zijn welbehagen op Bavel uitvoeren,

  En Zijn arm zal tegen de Kasdim zijn.

48:15 “Ik,

Ja Ik,

heb gesproken;

inderdaad Ik heb hem geroepen,

Ik heb hem gebracht,

en Hij zal zijn wegen voorspoedig maken.

48:16 “Nadert tot Mij,

luister naar dit:

  Van het allereerste heb Ik niet in het verborgene gesproken,

Vanaf het moment dat het plaatsvond,

was Ik daar.

En nu

Maryah Aloha heeft Mij gezonden,

en Zijn Geest.”

פ

48:17 Zo zegt Maryah,

uw Verlosser,

de Heilige Ene van Isra’el,

“Ik ben Maryah uw Aloha,

die u leert tot uw nut,

Die u op de weg leidt die gij gaan moet.

48:18 “Had gij maar aandacht besteed aan Mijn geboden!

  Dan zou uw welzijn als een rivier geweest zijn,

En uw gerechtigheid als de golven van de zee.

48:19 “Uw nakomelingen zouden als het zand zijn geweest,

  En uw zaad als zijn (zand) korrels;

Hun naam zou nooit afgehouwen worden

of vernietigd door Mijn aanwezigheid.”

ס

48:20 “Ga uit van Bavel!

Ontvlucht de Kasdim!

Maakt het met het geluid van verheugd geschreeuw bekend,

verkondigt dit,

Zend het tot aan de einden van de aarde uit;

Zegt,

“Maryah heeft Zijn knecht Ya’akov verlost.”

48:21 Zij waren niet dorstig

toen Hij hen door de woestijn leidde.

Hij liet het water voor hen uit de rots stromen;

Hij spleet de rots en het water gutste eruit.

48:22 “Er is geen vrede voor de goddelozen,”

zegt Maryah.

פ

49:1 Luistert naar Mij,

O kustlanden,

En let op,

gij volken van verre.

Maryah riep Mij vanuit de baarmoeder;

Vanuit het lichaam van Mijn moeder heeft Hij Mij genaamd.

49:2 Hij heeft Mijn mond als een scherp zwaard gemaakt,

In de schaduw van Zijn hand heeft Hij Mij verborgen;

En Hij heeft Mij ook tot een volmaakte pijl gemaakt,

Hij heeft Mij in Zijn pijlkoker verborgen.

49:3 Hij zei tegen Mij,

“Gij zijt Mijn Knecht,

Isra’el,

Door Wie Ik Mijn glorie zal tonen.”

49:4 Maar Ik zei,

“Ik heb tevergeefs gezwoegd,

Ik heb Mijn kracht tot niets en tot ijdelheid besteedt;

Toch is de gerechtigheid aan Mij verschuldigd immers bij Maryah,

En Mijn loon is bij Mijn Aloha.”

ס

49:5 En nu zegt Maryah,

die Mij formeerde vanuit de baarmoeder om Zijn knecht te zijn,

Om Ya’akov terug te brengen naar Hem,

zo dat Isra’el tot Hem moge worden verzameld

(Want Ik ben verheerlijkt voor het aangezicht van Maryah,

En Mijn Aloha is Mijn sterkte),

49:6 Hij zei,

“Het is een te gering ding dat Gij Mijn Knecht zoudt zijn

Om de stammen van Ya’akov op te richten

en om de bewaarden van Isra’el te herstellen;

Ik zal U ook tot een licht van de naties maken

Zo dat Mijn heil tot het einde van de aarde moge reiken.”

ס

49:7 Zo zegt Maryah,

de Verlosser van Isra’el en zijn Heilige Ene,

Tegen de verachtte Ene,

Tegen de Ene verafschuwd door de natie,

Tegen de Knecht van heersers,

“Koningen zullen zien en opstaan,

Prinsen zullen ook neerbuigen,

Vanwege Maryah die getrouw is,

de Heilige Ene van Isra’el die U uitgekozen heeft.”

ס

49:8 Zo zegt Maryah,

“In een gunstige tijd

heb Ik U geantwoord,

En op een dag van heil heb Ik U geholpen;

En Ik zal U bewaren

en U geven tot een verbond van het volk,

Om het land te herstellen,

om ze de verwoeste erfenissen te laten beërven;

49:9 Zeggende tegen degenen die gebonden zijn,

‘Ga uit,’

Tegen degenen die in duisternis zijn,

‘Toon uzelf.’

Langs de wegen zullen zij zich voeden,

En hun weiland zal op alle kale hoogten zijn.

49:10 “Zij zullen niet hongeren of dorsten,

Noch zal de verzengende hitte of zon hen neerslaan;

Want Hij die medelijden met hen heeft zal hen leiden

En zal hen naar bronnen van water leiden.

49:11 “Ik zal al Mijn bergen tot een weg maken,

En Mijn banen zullen worden verhoogd.

49:12 “Ziedaar!

deze zullen van verre komen;

En kijk,

die zullen vanuit het noorden en vanuit het westen komen,

En die vanuit het land van Sinim.”

49:13 Juicht van vreugde,

O hemelen!

En verheugt u,

O aarde!

Breekt uit in vreugdevol geschreeuw,

  O bergen!

Want Maryah heeft Zijn volk vertroost

En zal medelijden hebben met Zijn ellendigen.

ס

49:14 Maar Tziyon zei,

“Maryah heeft mij verlaten,

En Maryah heeft mij vergeten.”

49:15 “Kan een vrouw haar zogend kind vergeten

En geen medelijden hebben met de zoon van haar schoot?

Zelfs deze kan vergeten,

maar Ik zal u niet vergeten.

49:16 “Ziehier!

Ik heb u op de palmen van Mijn handen gegrift;

Uw muren zijn voortdurend voor Mij.

49:17 “Uw bouwers maken spoed;

Uw vernietiger’s en verwoester’s

Zullen vanuit u weggaan.

49:18 “Heft uw ogen op en kijk om u heen;

Allen van hen verzamelen tezamen,

zij komen naar u toe.

Zo als Ik leef,”

maakt Maryah bekend,

“Gij zult immers allen van hen aandoen

zoals juwelen

en ze aanbinden

zoals een bruid.

49:19 “Vanwege uw eenzame en verwoeste plaatsen

en uw vernield land–

Gij zult nu zeker te krap worden voor de inwoners,

En degenen die u verslonden zullen verre weg zijn.

49:20 “De kinderen van wie gij waart beroofd

  zullen toch in uw oren zeggen,

‘De plaats is te krap voor mij;

Maakt ruimte voor mij dat ik hier moge wonen.’

49:21 “Dan zult gij in uw hart zeggen,

‘Wie heeft deze voor mij verwekt,

Vermits ik ben beroofd van mijn kinderen

En onvruchtbaar ben,

een banneling en een zwerver?

En wie heeft deze groot gebracht?

Zie Ik was alleen overgelaten;

Van waar komen deze?'”

פ

49:22 Zo zegt Maryah Aloha,

“Zie!

Ik zal Mijn hand opheffen naar de naties

En Mijn vaandel oprichten voor de volken;

En zij zullen uw zonen in hun boezem brengen,

En uw dochters zullen op hun schouders worden gedragen.

49:23 “Koningen zullen uw voogden zijn,

En hun vorstinnen uw voedsters.

  Zij zullen voor u neerbuigen-

met hun aangezichten naar de aarde

  En het stof van uw voeten aflikken;

En gij zult weten dat Ik Maryah ben;

Degenen die hoopvol op Mij wachten

zullen niet beschaamd worden.

ס

49:24 “Kan de buit van de machtige man worden afgenomen?

Of (kunnen) de gevangenen van een tiran worden gered?”

ס

49:25 Immers,

zo zegt Maryah,

“Zelfs de gevangenen van de machtige man zullen worden afgenomen,

En de buit van de tiran zal worden gered;

Want Ik zal strijden tegen degene die tegen u strijd,

En Ik zal uw zonen redden.

49:26 “Ik zal uw verdrukkers spijzen met hun eigen vlees,

En zij zullen dronken worden van hun eigen bloed

als van zoete wijn;

En alle vlees zal weten dat Ik,

Maryah,

uw Redder ben

En uw Verlosser,

de Machtige Ene van Ya’akov.”

ס

50:1 Zo zegt Maryah,

“Waar is het bewijs van echtscheiding-

  Door welke Ik uw moeder heb weggezonden?

  Of aan wie van Mijn schuldeisers heb Ik u verkocht?

Zie!

gij werd verkocht om uw ongerechtigheden,

  En om uw overtredingen is uw moeder weggezonden.

50:2 “Waarom was er niet één mens toen Ik kwam?

Toen Ik riep,

waarom was er geen één om te antwoorden?

Is Mijn hand te kort dat Ik niet kan verlossen?

Of heb Ik geen kracht om te bevrijden?

Zie!

Ik leg de zee droog met Mijn berisping,

Ik maak van de rivieren een woestijn-

  Hun vissen stinken vanwege gebrek aan water-

En sterven van de dorst.

50:3 “Ik bekleed de hemelen met zwartheid

En maak een rouwgewaad tot hun bedekking.”

פ

50:4 Maryah Aloha heeft Mij de tong van discipelen gegeven,

Opdat Ik moge weten

hoe de vermoeide met een woord te ondersteunen.

  Hij wekt Mij ochtend op ochtend

  Hij wekt Mijn oor om te luisteren gelijk een discipel.

50:5 Maryah Aloha heeft Mijn oor geopend;

En Ik was niet ongehoorzaam

  Noch heb Ik Mij afgewend.

50:6 Ik gaf Mijn rug aan degenen die Mij sloegen,

  En Mijn wangen aan degenen die de baard uitplukten;

Ik heb Mijn aangezicht niet bedekt voor vernedering en gespuug.

50:7 Want Maryah Aloha helpt mij,

Daarom,

ben Ik niet ten schande;

Daarom,

heb Ik Mijn aangezicht gesteld als een vuursteen,

  En Ik weet dat Ik niet zal beschaamd worden.

50:8 Hij die Mij rechtvaardigt is nabij;

Wie zal met Mij de strijd aanbinden?

Laat ons tegen elkaar opstaan ;

Wie heeft een zaak tegen Mij?

Laat hem tot Mij naderen.

50:9 Ziehier!

Maryah Aloha helpt Mij;

Wie is hij die Mij durft te veroordelen?

Ziehier!

zij zullen allen verslijten gelijk een oud kleed;

De mot zal hen opvreten.

ס

50:10 Wie is er onder u die Maryah vreest,

Die de stem van Zijn Knecht gehoorzaamt.

Die in duisternis wandelt en geen licht heeft?

Laat hem vertrouwen hebben in de naam van Maryah-

en op zijn Aloha vertrouwen.

ס

50:11 Zie!

gij allen die een vuur aansteekt,

Die uzelf omringt met brandende stukken hout,

Wandelt in het licht van uw vuur

En tussen de brandende stukken

die gij in vuur en vlam hebt gezet.

Dit zult gij van Mijn hand hebben:

Gij zult in kwelling neder-liggen.

ס

51:1 “Luistert naar mij,

gij die gerechtigheid nastreeft,

Die Maryah zoekt:

Kijk naar de rots waaruit gij gehouwen zijt

En naar de groeve waaruit gij gegraven zijt.

51:2 “Kijk naar Avraham uw vader

En naar Sarah die in pijn geboorte aan u gaf;

Toen hij nog maar één (persoon) was riep Ik hem,

Vervolgens zegende Ik hem

en vermenigvuldigde hem.”

51:3 Inderdaad,

Maryah zal Tziyon troosten;

Hij zal al haar woeste plaatsen troosten.

En haar woestijn zal Hij als Eden maken,

En haar Aravah als de hof van Maryah;

Vreugde en blijdschap zullen in haar worden gevonden,

Dankzegging en de klank van een melodie.

ס

51:4 “Schenk aandacht aan Mij,

O Mijn volk,

En geef gehoor aan Mij,

O Mijn natie;

Want een wet zal van Mij uitgaan,

En Ik zal Mijn gerechtigheid doen zitten

tot een licht van de volkeren.

51:5 “Mijn gerechtigheid is nabij,

Mijn heil is uitgegaan,

En Mijn armen zullen de volken richten;

De kustlanden zullen op Mij wachten,

En op Mijn arm zullen zij verwachtend wachten.

51:6 “Hef uw ogen op naar het uitspansel

Kijk dan naar de aarde beneden;

Want het uitspansel zal verdwijnen als rook,

En de aarde zal verslijten als een gewaad

En haar inwoners zullen op dezelfde wijze sterven;

Maar Mijn heil zal voor eeuwig zijn,

En Mijn gerechtigheid zal niet afnemen.

פ

51:7 “Luister naar Mij,

gij die gerechtigheid kent,

Een volk in wiens hart Mijn wet is;

Vreest de smaad van de mens niet,

Wees ook niet ontzet voor hun beschimpingen.

51:8 “Want de mot zal hen opeten als een gewaad,

En de made zal hen opeten als wol.

Maar Mijn gerechtigheid zal voor eeuwig zijn,

En Mijn heil voor alle generaties.”

ס

51:9 Ontwaak,

ontwaak,

  trekt sterkte aan,

O arm van Maryah;

Ontwaak als in de dagen van ouds,

de generaties van lang geleden.

Zijt Gij het niet die Rahav in stukken hakte,

Die de draak doorboorde?

51:10 Zijt Gij het niet die de zee opdroogde,

De wateren van de grote diepte;

Die de diepten van de zee tot een pad maakte

Voor de verlosten om over te steken?

51:11 Dus zullen de vrijgekochten van Maryah terugkeren

En met vreugdevol geschreeuw naar Tziyon komen,

En eeuwigdurende blijdschap zal op hun hoofden zijn.

Zij zullen blijdschap en vreugde verkrijgen,

Terwijl droefheid en verzuchting zullen weg-vluchten.

ס

51:12 “Ik,

zelfs Ik,

ben Hem die u vertroost.

Wie zijt gij dat gij bevreesd zijt van de mens die moet sterven-

  En van de zoon van de mens die als gras is gemaakt,

51:13 Dat gij Maryah uw Maker hebt vergeten,

Die de hemelen uitstrekte

  En de fundamenten van de aarde legde,

Dat gij de hele dag lang voortdurend vreest

vanwege de razernij van de onderdrukker,

Terwijl hij zich klaarmaakt om te vernietigen?

Maar waar is de razernij van de onderdrukker?

51:14 De banneling zal spoedig worden bevrijd,

en zal niet sterven in de kerker,

  ook zijn brood zal niet ontbreken.

51:15 “Want Ik ben Maryah uw Aloha,

die de zee opzweept en haar golven bruisen

(Maryah van de heirscharen is Zijn naam).

51:16 “Ik heb Mijn woorden in uw mond gelegd-

en heb u bedekt met de schaduw van Mijn hand,

om de hemelen (opnieuw) te vestigen,

om de aarde (opnieuw) te gronden,

en om tegen Tziyon te zeggen,

‘Gij zijt Mijn volk.'”

ס

51:17 Ontwaak!

Ontwaak!

Sta op,

O Yerushalayim,

Gij die uit de hand van Maryah

de beker van Zijn gramschap

hebt gedronken;

De kelk van wankeling

hebt gij leeggezogen

tot de droesem toe .

51:18 Er is niet één om haar te leiden

onder al de zonen die zij heeft gedragen,

Ook is er niet één om haar bij de hand te nemen

onder al de zonen die zij heeft grootgebracht.

51:19 Deze twee dingen zijn u overkomen;

Wie zal er om u rouwen?

Verwoesting en vernietiging,

hongersnood en zwaard;

Hoe zal Ik u troosten?

51:20 Uw zonen zijn verzwakt,

Zij liggen hulpeloos aan de kop van elke straat,

  Gelijk een antilope in een net,

Vol van de grimmigheid van Maryah,

De berisping van uw Aloha.

51:21 Daarom,

hoort dit alstublieft,

gij gekwelden,

Die dronken zijt,

maar niet van wijn:

פ

51:22 Zo zegt uw heer,

MARYAH,

uw Aloha zelfs-

Die voor Zijn volk pleit,

‘Zie!

Ik heb de beker van wankeling van uit uw hand genomen,

De kelk van Mijn gramschap;

Gij zult het nimmer meer drinken.

51:23 “Ik zal het in de hand van uw kwelgeesten leggen,

Die tegen u hebben gezegd,

‘Ga neerliggen zodat wij over u heen kunnen lopen.’

Gij hebt zelfs uw rug platgemaakt als de grond

En als de straat

voor degenen die eroverheen lopen.”

פ

52:1 Ontwaakt,

ontwaakt,

Bekleed uzelf met uw sterkte,

O Tziyon;

Bekleed uzelf met uw fraaie gewaden,

O Yerushalayim,

de heilige stad;

Want de onbesnedene en de onreine

Zal niet langer in u komen.

52:2 Schud het stof van uzelf,

stijg op (de troon)!

O gevangen Yerushalayim;

Maak uzelf los van de ketens rondom uw nek,

O gevangen dochter van Tziyon.

ס

52:3 Want zo zegt Maryah,

“Gij zijt om niets verkocht

en gij zult zonder geld worden losgekocht.”

ס

52:4 Want zo zegt Maryah Aloha,

“Mijn volk ging lang geleden neerwaarts in Egypte om daar te wonen;

vervolgens onderdrukte Ashur hen zonder reden.

52:5 “Nu dus,

wat heb Ik hier te doen,”

maakt Maryah bekend,

“Ziende dat Mijn volk zonder reden is weggenomen?”

  Opnieuw maakt Maryah bekend,

“Zij die over hen heersen huilen,

  En Mijn naam wordt voortdurend de hele dag door gelasterd.

52:6 “Daarom zal Mijn volk Mijn naam kennen;

daarom ben Ik op die dag degene die sprekende is;

‘Hier ben Ik.'”

ס

52:7 Hoe liefelijk op de bergen

Zijn de voeten van hem die goed nieuws brengt,

Die shalom bekend maakt

En goed nieuws van gelukzaligheid brengt,

  Die heil bekend maakt,

  En tegen Tziyon zegt,

“Uw Aloha regeert!”

52:8 Luister!

Uw wachters verheffen hun stemmen,

  Ze juichen vreugdevol tezamen;

Want zij zullen met hun eigen ogen zien

Wanneer Maryah Tziyon terugbrengt.

52:9 Breekt uit

juicht vreugdevol tezamen,

Gij woeste plaatsen van Yerushalayim;

Want Maryah heeft Zijn volk getroost,

Hij heeft Yerushalayim verlost.

52:10 Maryah heeft Zijn heilige arm ontbloot

voor het aangezicht van al de naties,

Opdat al de einden van de aarde mogen zien

Het heil van onze Aloha.

ס

52:11 Vertrekt,

vertrekt,

ga uit van daar,

Raakt niets onrein’s aan;

Ga uit van het midden van haar,

reinigt uzelf,

Gij die de tempeluitrusting van Maryah draagt.

52:12 Maar gij zult niet uitgaan in haast,

Noch zult gij gaan als vluchtelingen;

Want Maryah zal voor u uitgaan,

En Aloha van Isra’el zal uw achterhoede zijn.

ס

52:13 Ziet,

Mijn knecht zal voorspoedig zijn,

Hij zal worden verhoogd-

en verheven-

en zeer vereerd.

52:14 Precies zoals velen over u verbaasd waren,

Mijn volk,

Zo was Zijn uiterlijk dus ontsierd-

meerder dan welk mens dan ook-

En Zijn gestalte-

meerder dan de zonen van mensen.

52:15 Zo zal Hij vele naties doen opschrikken,

Koningen zullen hun monden sluiten vanwege Hem;

Want wat hun niet was verteld zullen ze zien,

En wat ze niet hadden gehoord zullen ze begrijpen.

ס

53:1 Wie heeft onze boodschap geloofd?

En aan wie is de arm van Maryah geopenbaard geweest?

53:2 Want Hij groeide op voor Hem als een tedere scheut,

En gelijk een wortel vanuit verdorde grond,

  Hij had geen statige gestalte of majesteit

  Dat we naar Hem zouden moeten opkijken,

Noch uiterlijk dat we tot Hem aangetrokken zouden worden.

53:3 Hij was veracht en verlaten van mensen,

Een mens van smarten en bekend met droefheid;

  En gelijk één voor wie mensen hun aangezicht verbergen

was Hij veracht,

en wij achten Hem niet.

53:4 Waarlijk-

Hij Hemzelf droeg onze droefheid-

  En Hij droeg onze smarten;

Maar toch

wijzelf achtten Hem getroffen

geslagen van Aloha,

en gekweld.

53:5 Maar Hij werd doorboord voor onze overtredingen,

Hij werd verpletterd voor onze ongerechtigheden;

De kastijding voor ons welzijn viel op Hem,

En door Zijn geseling worden we genezen.

53:6 Allen van ons zijn als schapen afgedwaald-

Elk van ons heeft zich naar zijn eigen weg gekeerd;

Maar Maryah-

heeft de ongerechtigheid van ons allen –

Op Hem doen vallen.

53:7 Hij werd verdrukt en Hij werd gekweld,

Toch deed Hij Zijn mond niet open;

Gelijk een lam dat tot slachting is geleid,

En gelijk een schaap dat stil is voor zijn scheerders,

Zo heeft Hij Zijn mond niet geopend.

53:8 Door verdrukking en oordeel werd Hij weggenomen;

En wat betreft Zijn generatie,

wie overwoog-

Dat Hij werd afgesneden vanuit het land der levenden

Vanwege de overtreding van Mijn volk,

aan wie de slagen te wijten waren?

53:9 Zijn graf werd toegewezen bij de goddeloze mannen,

Toch was Hij bij een rijke man in Zijn dood,

Omdat Hij geen geweld had gedaan,

Evenmin was er enige misleiding in Zijn mond.

53:10 Maar Maryah was tevreden gesteld

  Om Hem te verpletteren,

Hem tot droefheid brengende;

Als Hij Zichzelf als een schuldoffer zou geven,

Hij zal Zijn nageslacht zien,

Hij zal Zijn dagen verlengen,

En het goede welbehagen van Maryah

zal in Zijn hand voorspoedig zijn.

53:11 Als gevolg van de angst van Zijn ziel,

  Hij zal het zien en voldaan zijn

  Door Zijn kennis de Rechtvaardige Ene,

Mijn knecht,

zal de velen rechtvaardigen,

Daar Hij hun ongerechtigheden dragen zal.

53:12 Daarom,

Ik zal Hem een deel toewijzen met de groten,

En Hij zal de buit delen met de sterken;

Omdat Hij Zichzelf uitstortte tot de dood,

En werd gerekend met de overtreders;

Toch droeg Hijzelf de zonde van velen,

En bemiddelde voor de overtreders.

פ

54:1 “Juicht van blijdschap,

O onvruchtbare ene,

gij die geen kind hebt gebaard;

Breekt uit in vreugdevol gejuich en juicht luidop,

gij die niet gebaard hebt;

Want de zonen van de verlaten vrouw zullen talrijker zijn

Dan de zonen van de getrouwde vrouw,”

zegt Maryah.

54:2 “Vergroot de plaats van uw tent;

Breidt de gordijnen van uw woningen uit,

ontzie niet;

Verlengt uw koorden

En verstevigt uw haringen.

54:3 “Want gij zult alom verspreiden

naar rechts en naar links.

  En uw nakomelingen zullen naties bezitten

  En zullen de verwoeste steden opnieuw vestigen.

54:4 “Vreest niet,

want gij zult niet worden beschaamd;

En niet vernederd voelen,

want gij zult niet worden onteerd;

Maar gij zult de schaamte van uw jeugdigheid vergeten,

En de smaad van uw weduwschap

zult gij niet meer herinneren.

54:5 “Want uw man is uw Maker,

Wiens naam is Maryah van de heirscharen;

En uw Verlosser is de Heilige Ene van Isra’el,

Die Aloha van de hele aarde wordt genoemd.

54:6 “Want Maryah heeft u (terug) geroepen,

Zoals een vrouw is verlaten en bedroefd in geest,

Zelfs zoals een vrouw van iemands jeugd

toen zij werd afgewezen,”

Zegt uw Aloha.

54:7 “Voor een kort moment heb Ik u verlaten,

Maar met groot mededogen zal Ik u verzamelen.

54:8 “In een uitbarsting van gramschap

  verborg Ik voor een moment Mijn aangezicht voor u,

Maar met eeuwige liefdevolle goedheid

zal Ik mededogen over u hebben,”

Zegt Maryah uw Verlosser.

ס

54:9 “Want dit is als de dagen van Noach voor Mij,

Toen Ik zwoer dat de wateren van Noach

de aarde niet opnieuw zouden overstromen;

Dus heb Ik gezworen dat Ik niet toornig op u zal zijn

Evenmin zal Ik u bestraffen.

54:10 “Want de bergen kunnen weggenomen worden

  en de heuvels kunnen wankelen,

Maar Mijn liefdevolle goedheid zal van u niet weggenomen worden,

En Mijn verbond van vrede zal niet wankelen,”

Zegt Maryah die mededogen over u heeft.

ס

54:11 “O geteisterde ene,

bestormd – heen en weer geslingerd,

en niet getroost,

Ziet,

Ik zal uw stenen in antimoon zetten,

En uw fundamenten zal Ik in saffieren leggen.

54:12 “Bovendien,

Ik zal uw kantelen van robijnen maken,

En uw poorten van kristal,

En uw muur geheel van kostbare stenen.

54:13 “Al uw zonen zullen van Maryah worden onderwezen;

En het welzijn van uw zonen zal groot zijn.

54:14 “In gerechtigheid zult gij worden gevestigd,

Gij zult verre van verdrukking zijn,

want gij zult niet vrezen;

Verre van verschrikking,

want het zal u niet naderen.

54:15 “Indien iemand u meedogenloos aanvalt

het zal niet van Mij komen.

Wie u ook aanvalt

zal vanwege u vallen.

54:16 “Ziehier!

Ik Ikzelf heb de smid geschapen-

die het vuur van de kolen aanblaast-

  En een wapen smeedt dat geschikt is voor zijn werk;

En Ik heb de verwoester geschapen-

om te verwoesten.

54:17 “Geen wapen dat tegen u is geformeerd zal gedijen;

  En elke tong die u ter oordeel beschuldigd zult gij veroordelen.

  Dit is de erfenis van de knechten van Maryah,

En hun rechtvaardiging is uit Mij.”

  maakt Maryah bekend.

ס

55:1 “Stop!

Een ieder die dorst,

komt tot de wateren;

En gij die geen geld hebt komt,

koopt en eet.

Komt,

koopt wijn en melk

Zonder geld en zonder kosten.

55:2 “Waarom geeft gij geld uit voor wat geen brood is,

En uw loon voor wat niet verzadigd?

Luister aandachtig naar Mij,

en eet wat goed is,

En verrukt uzelf in overvloed.

55:3 “Neigt uw oor en komt tot Mij.

Luistert,

dat gij leven moogt;

En Ik zal een eeuwig verbond met u sluiten.

  Volgens de getrouwe barmhartigheden aan David betoond.

55:4 “Ziehier!

Ik heb hem tot een getuige voor de volken gemaakt,

Een leider en wetgever voor de volken.

55:5 “Ziehier!

Gij zult een natie roepen die gij niet kent,

En een volk die u niet kent zal naar u toe rennen,

Vanwege Maryah uw Aloha,

zelfs de Heilige Ene van Isra’el;

Want Hij heeft u verheerlijkt.”

ס

55:6 Zoekt Maryah terwijl Hij kan gevonden worden;

Roept Hem aan terwijl Hij nabij is.

55:7 Laat de goddeloze zijn weg verlaten

En de onrechtvaardige mens zijn gedachten;

En laat hem terugkeren naar Maryah,

En Hij zal medelijden met hem hebben,

En naar onze Aloha,

Want Hij zal overvloedig vergeven.

55:8 “Want Mijn gedachten

zijn niet uw gedachten,

Ook zijn uw wegen

Mijn wegen niet,”

maakt Maryah bekend.

55:9 “Want zoals de hemelen hoger zijn dan de aarde,

Zo zijn Mijn wegen hoger dan uw wegen

  En Mijn gedachten (hoger) dan uw gedachten.

55:10 “Want zoals de regen en de sneeuw uit de hemel neerdaalt,

  En daarheen niet terugkeert zonder de aarde te bewateren

En haar doet voortbrengen en ontspruiten,

En zaad voorziet aan de zaaier en brood aan de eter;

55:11 Zo zal Mijn woord zijn dat van Mijn mond uitgaat;

Het zal niet ledig naar Mij terugkeren,

Zonder te volbrengen wat Ik verlang,

En zonder te slagen in de zaak waarvoor Ik het zond.

55:12 “Want gij zult met vreugde uitgaan

  En met vrede worden voort geleid;

  De bergen en de heuvels

zullen uitbreken in gejuich van vreugde voor u,

En al de bomen van het veld

zullen in hun handen klappen.

55:13 “In plaats van de doornstruik zal de cipres opkomen,

En in plaats van de netel zal de mirte opkomen,

En het zal een gedachtenis zijn voor Maryah,

Tot een eeuwigdurend teken dat niet zal worden afgeschaft.”

פ

56:1 Zo zegt Maryah,

“Neemt rechtvaardigheid in acht en doet gerechtigheid,

Want Mijn heil is nabij om te komen

En Mijn gerechtigheid om geopenbaard te worden.

56:2 “Hoe gezegend is de mens die dit doet,

En de zoon van mensen die het aangrijpt.

Die zich ervan weerhoudt om de shabbat te ontheiligen,

En zijn hand ervan weerhoudt van enig kwaad te doen.”

ס

56:3 Laat de vreemdeling

die zich bij Maryah heeft aangesloten

niet zeggen:

  “Maryah zal mij zeker afscheiden van Zijn volk.”

  Laat ook de eunuch niet zeggen,

  “Ziet,

ik ben slechts een verdorde boom.”

פ

56:4 Want zo zegt Maryah,

“Wat betreft de eunuchen die Mijn shabbat’s houden,

En verkiezen wat Mij behaagt,

En aan Mijn verbond vasthouden,

56:5 Aan hen zal Ik in Mijn huis

en binnen Mijn muren

een gedenkteken geven,

  En een naam beter dan die van zonen en dochters;

Ik zal hen een eeuwige naam geven

welke niet zal worden afgeschaft.

ס

56:6 “Ook de vreemdelingen die zich bij Maryah aansluiten,

Om Hem te dienen,

en om de naam van Maryah lief te hebben,

Om Zijn knechten te zijn;

eenieder die zich ervan weerhoudt om de shabbat te ontheiligen

  En aan Mijn verbond vasthoudt;

56:7 Zelfs die zal Ik naar Mijn heilige berg brengen

En ze verheugd maken in Mijn huis van gebed.

Hun brandoffers en hun slachtoffers

zullen aanvaardbaar zijn op Mijn altaar;

Want Mijn huis zal een huis van gebed worden genoemd

voor al de volken.”

56:8 Maryah Aloha,

die de verstrooiden van Isra’el verzamelt,

maakt bekend,

“Nog anderen zal Ik verzamelen

bij hen,

bij die reeds verzamelden.”

56:9 Al gij beesten van het veld,

Al gij beesten in het woud,

Komt om te vreten.

פ

56:10 (Isra’els) Wachters zijn blind,

Zij weten helemaal niets.

Het zijn allemaal stomme honden

niet in staat om te blaffen,

Dromers-

Die daar neer liggen,

  die ervan houden om te sluimeren;

56:11 En de honden zijn hebzuchtig,

zij zijn niet voldaan.

En zij zijn herders die geen begrip hebben;

Zij hebben zich allen naar hun eigen weg omgekeerd,

Elkeen naar zijn onrechtvaardige winst,

tot de laatste toe.

56:12 “Kom,”

zeggen zij,

“laat ons wijn halen,

en laat ons zwaar van de sterke drank drinken;

  En morgen zal zijn zoals vandaag,

maar dus meer.”

57:1 De rechtvaardige mens gaat ten onder,

en geen mens neemt het ter harte;

En vrome mannen worden weggenomen,

terwijl niet één het begrijpt.

Omdat de rechtvaardige mens van het kwaad is weggenomen,

57:2 Hij komt in vrede binnen;

Zij rusten op hun rustbedden,

Elkeen die in zijn oprechte weg wandelde.

ס

57:3 “Maar komt hierheen,

gij zonen van een tovenares,

  Zaad van een overspelige en een hoer.

57:4 “Tegen wie gekscheert gij?

  Tegen wie opent gij uw mond wijd open-

En steekt uw tong uit?

Zijt gij geen kinderen van rebellie,

  Zaad van bedriegerij,

57:5 Die uzelf doet ontvlammen onder de eiken,

Onder elke weelderige boom,

Die de kinderen in de ravijnen afslacht,

Onder de kloven van de rotswanden?

57:6 “Onder de gladde stenen van het ravijn is uw deel,

zij zijn uw lot;

Zelfs voor hen hebt gij een drankoffer uitgestort,

Gij hebt een graanoffer gebracht.

Moet Ik betreffende deze dingen zwichten?

57:7 “Op een hoge en verheven berg-

Gij hebt uw bed opgemaakt.

Gij zijt daar ook opgegaan om slachtoffer te offeren

57:8 “Achter de deur en de deurpost

Gij hebt uw (ontuchtig) merkteken opgericht;

Inderdaad,

ver van Mij verwijderd,

hebt gij uzelf ontbloot,

En zijt opgegaan en hebt uw bed wijd open gemaakt.

En gij hebt met hen een overeenkomst voor uzelf gesloten,

Gij hebt hun bed liefgehad,

Gij hebt naar hun mannelijkheid gekeken.

57:9 “Gij zijt met olie naar de koning gereisd

  En vermeerderde uw parfums;

Gij hebt uw gezanten een aanzienlijke afstand weggezonden

En deed hen naar Sh’ol nederwaarts gaan.

57:10 “Gij waart afgemat door de lengte van uw weg,

Maar gij hebt niet gezegd,

‘Het is hopeloos.’

Gij vond hernieuwde kracht,

Daarom zijt gij niet verzwakt.

57:11 “Van wie waart gij zo benauwd en zo bevreesd

Toen je loog,

en Mij niet hebt herinnerd

Noch Mij één gedachte hebt gegeven?

Was Ik zelfs niet lange tijd stil-

Dus gij vreest Mij niet?

57:12 “Ik zal uw (zogenaamde) gerechtigheid bekend maken-

En uw daden,

Maar ze zullen u niet baten.

57:13 “Wanneer gij het uitroept,

laat uw verzameling van afgoden u verlossen.

Maar de wind zal allen van hen opvoeren,

En een zuchtje zal hen wegnemen.

Maar hij die zijn toevlucht tot Mij neemt-

zal het land beërven-

En zal Mijn heilige berg bezitten.”

57:14 En dit zal gezegd worden,

“Blijven bouwen,

blijven bouwen,

maakt de weg vrij,

Haal elk obstakel weg

van het pad van Mijn volk.”

ס

57:15 Want zo zegt de hoge en verheven Ene

Die eeuwig leeft,

wiens naam Heilig is,

“Ik woon op een hoge en heilige plaats,

En ook bij de berouwvolle en nederige van geest-

Om de geest van de nederige nieuw leven in te blazen-

En om het hart van de berouwvolle nieuw leven in te blazen.

57:16 “Want Ik zal niet voor eeuwig twisten,

Ik zal ook niet altijd Mijn verbolgenheid voeden;

Want de geest zou voor Mij verzwakt worden,

En de ademzucht van degenen die Ik heb gemaakt.

57:17 “Vanwege de ongerechtigheid van zijn onrechtvaardige winst-

  was Ik verbolgen en sloeg hem.

  Ik verborg Mijn aangezicht en was verbolgen,

  En hij ging verder zich afwendende,

op de weg van zijn hart.

57:18 “Ik heb zijn wegen gezien,

maar Ik zal hem genezen;

Ik zal hem leiden

en vertroosting aan hem teruggeven

en aan zijn rouwenden,

57:19 Creëer de lof van de lippen.

  Vrede,

vrede voor hem die ver is en voor hem die nabij is,”

Zegt Maryah,

“en Ik zal hem genezen.”

57:20 Maar de goddelozen zijn als de woelende zee,

Want zij kan niet rustig zijn,

En haar wateren woelen vuil en modder naar boven.

57:21 “Er is geen vrede,”

zegt mijn Aloha,

“voor de goddelozen.”

פ

58:1 “Schreeuw het luid,

Houd het niet in;

Verhef uw stem als een bazuin,

En maak aan Mijn volk hun overtreding bekend

En aan het huis van Ya’akov hun zonden.

58:2 “Toch zoeken zij Mij dag na dag

  en (beweren) zich te verheugen om Mijn wegen te kennen,

Alsof ze een natie (waren) die gerechtigheid heeft gedaan

En de verordening van hun Aloha niet heeft verlaten.

Ze vragen Mij alleen maar om (rechtvaardige) uitspraken.

  Ze (beweren) behagen te scheppen in de nabijheid van Aloha.

58:3 (Vragende)

‘Waarom hebben wij gevast

en Gij ziet het niet?

Waarom hebben wij onszelf gekastijd

en Gij merkt het niet op?’

  Ziehier!

op de dag van uw vasten vindt gij uw begeerte,

Terwijl gij al uw werkers zwaar afjaagt.

58:4 “Zie,

gij vast tot twist en strijd

en om te slaan met een goddeloze vuist.

Gij vast niet gelijk gij vandaag doet

  om uw stem in de hoogte gehoord te doen worden.

58:5 “Is het een vasten gelijk dit dat Ik verkies,

een dag voor een mens om zichzelf te vernederen?

Is het om eens hoofd te buigen gelijk een riet

En om juten zak en as uit te spreiden gelijk een bed?

Wenst gij dit een vasten te noemen,

een aanvaardbare dag zelfs voor Maryah?

58:6 “Is dit niet het vasten dat Ik verkies,

Om de banden van goddeloosheid los te maken,

  Om de riemen van het juk te ontdoen,

En om de verdrukten vrij te laten gaan

En (dat gij) elk juk verbreekt ?

58:7 “Is het niet om uw brood te delen met de hongerigen

En de dakloze armen het huis inbrengt;

  Wanneer gij de naakte ziet,

om hem te bedekken;

En om uzelf niet te verbergen voor uw eigen vlees?

58:8 “Dan zal uw licht als de dageraad uitbreken,

En uw herstel zal snel ontspringen;

  En uw gerechtigheid zal u voorgaan;

De heerlijkheid van Maryah zal uw achterhoede zijn.

58:9 “Dan zult gij roepen,

en Maryah zal antwoorden;

Gij zult schreeuwen,

en Hij zal zeggen,

‘Hier ben Ik.’

Indien gij het juk uit uw midden verwijdert,

Het wijzen van de vinger

en het spreken van gemeenheid,

58:10 En indien gij uzelf aan de hongerigen geeft

En aan de begeerte van de gekwelden voldoet,

Dan zal uw licht in de duisternis opgaan

En uw somberheid zal gelijk de middag worden.

58:11 “En Maryah zal u voortdurend leiden,

En uw verlangen voldoen in verschroeide plaatsen,

En kracht aan uw botten geven;

En gij zult als een bewaterde tuin zijn,

En als een bron van water wiens wateren nooit ontbreken.

58:12 “Diegenen van onder u zullen de oude ruïnes heropbouwen;

  Gij zult de eeuwenoude fundamenten oprichten;

En gij zult de hersteller van de bressen worden genoemd,

  De verbouwer van de straten-

om -daarin- te wonen.

58:13 “Indien gij vanwege de shabbat,

  uw voet afkeert-

  Van uw eigen plezier te doen op Mijn heilige dag,

En de shabbat een verrukking noemt,

de heilige dag van Maryah eervol,

En het eert,

afziende van uw eigen wegen,

Van het zoeken naar uw eigen plezier

En (van) uw eigen woord te spreken,

58:14 Dan zult gij verrukking vinden in Maryah,

En Ik zal u doen rijden op de hoogten van de aarde;

En Ik zal u voeden met het erfdeel van Ya’akov uw voorvader,

Want de mond van Maryah heeft gesproken.”

פ

59:1 Zie,

Maryah’s hand is niet zo kort-

  Dat het niet redden kan;

Zijn oor is ook niet zo loom-

  Dat het niet horen kan.

59:2 Maar uw ongerechtigheden hebben een scheiding gemaakt

tussen u en uw Aloha,

En uw zonden hebben Zijn aangezicht van u verborgen-

zodat Hij niet hoort.

59:3 Want uw handen zijn verontreinigd met bloed

En uw vingers met ongerechtigheid;

Uw lippen hebben valsheid gesproken,

  Uw tong mompelt goddeloze dingen.

59:4 Niet één klaagt rechtvaardig aan

en niet één pleit eerlijk.

  Ze vertrouwen op verwarring en spreken leugens;

Ze ontvangen kwaad

en brengen ongerechtigheid voort.

59:5 Ze broeden addereieren uit en spinnen het spinnenweb;

  Hij die van hun eieren eet sterft,

En van dat wat verpletterd is breekt een slang uit.

59:6 Hun webben zullen geen kleding worden,

Noch zullen zij zich met hun werken bedekken;

Hun werken zijn werken van ongerechtigheid,

En een daad van geweld is in hun handen.

59:7 Hun voeten rennen naar het kwaad,

En zij haasten zich om onschuldig bloed te vergieten;

Hun gedachten zijn gedachten van ongerechtigheid,

Verwoesting en vernietiging zijn op hun hoge wegen.

59:8 Zij kennen de weg van vrede niet,

En er is geen rechtvaardigheid in hun sporen

  Zij hebben hun paden krom gemaakt,

Al wie op hun treedt zal geen vrede kennen.

59:9 Daarom is recht verre van ons,

En gerechtigheid achterhaalt ons niet;

We hopen op licht,

maar ziedaar!

duisternis,

Op helderheid,

Maar wij wandelen in somberheid.

59:10 Wij tasten langs de muur gelijk blinde mannen,

  Wij tasten gelijk zij die geen ogen hebben;

Wij struikelen op de middag zoals in de schemering,

  Onder degenen die krachtig zijn,

Zijn wij gelijk levenloze mannen.

59:11 Allen van ons grommen gelijk beren,

En zuchten triest gelijk duiven;

We hopen op gerechtigheid,

maar er is geen,

Op heil,

maar het is verre van ons.

59:12 Want onze overtredingen zijn vermenigvuldigd vóór U,

En onze zonden getuigen tegen ons;

Want onze overtredingen zijn bij ons,

En wij kennen onze ongerechtigheden:

59:13 Overtredende en ontkennende Maryah,

En afwendende van onze Aloha,

Sprekende onderdrukking en opstand,

Bedenkende en uitende leugenachtige woorden uit het hart.

59:14 Recht is achterwaarts omgedraaid,

En gerechtigheid staat verre weg;

Want de waarheid is op het plein gestruikeld,

  En oprechtheid kan het niet betreden.

ס

59:15 Ja,

waarheid ontbreekt;

En hij die zich afkeert van het kwaad-

maakt zichzelf (tot) een prooi.

Nu zag Maryah (het),

  En het was onaangenaam in Zijn aanblik-

dat daar geen recht was.

59:16 En Hij zag dat daar geen mens was,

En was verbaasd opdat daar niet één was om te bemiddelen;

Toen bracht Zijn eigen arm Hem heil aan,

En Zijn gerechtigheid verdedigde Hem.

59:17 Hij deed gerechtigheid aan gelijk een borstplaat,

  En een helm van heil op Zijn hoofd;

En Hij deed gewaden aan van wraak tot kleding

  En omhulde Zich met ijver als een mantel.

59:18 Volgens hun daden,

zo zal Hij vergoeden,

Gramschap aan Zijn tegenstanders,

vergelding aan Zijn vijanden;

Aan de kustlanden zal Hij vergelding doen.

59:19 Zo zullen zij van het westen

de naam van Maryah vrezen

En Zijn glorie

van het opkomen van de zon,

Want Hij zal komen gelijk een aansnellende stroom

Welke de wind van Maryah voortdrijft.

59:20 “Een Verlosser zal naar Tziyon komen,

En naar degenen in Ya’akov-

die zich afwenden van overtreding,”

maakt Maryah bekend.

59:21 “Wat Mij betreft,

dit is Mijn verbond met hen,”

zegt Maryah:

“Mijn Geest die op u is,

en Mijn woorden die Ik in uw mond heb gelegd-

  zullen van uw mond niet vertrekken,

noch van de mond van uw zaad,

noch van de mond van uw zaad’s zaad,”

zegt Maryah,

“van nu af aan en voor altijd.”

ס

60:1 “Sta op,

schitter (Yerushalayim),

want uw licht is gekomen,

En de glorie van Maryah is over u opgegaan.

60:2 “Want zie,

duisternis zal de aarde bedekken

En diepe duisternis de volken;

Maar Maryah zal over u opgaan

En Zijn glorie zal over u verschijnen.

60:3 “Naties zullen naar uw licht komen,

En koningen naar de schittering van uw opgaan.

60:4 “Hef uw ogen op en kijk rond;

Zij verzamelen allemaal tezamen,

  zij komen naar u toe.

Uw zonen zullen van verre komen,

En uw dochters zullen in de armen worden gedragen.

60:5 “Dan zult gij zien en stralend zijn,

En uw hart zal trillen en zich verheugen;

Omdat de overvloed van de zee zich naar u zal keren,

De weelde van de naties zal naar u toe komen.

60:6 “Een drom kamelen zal u bedekken,

De jonge kamelen van Midyan en ‘Eifah;

Al degenen uit Sh’va zullen komen;

Zij zullen goud en wierook meebrengen;

En zullen goed nieuws meedragen

van de lof van Maryah.

60:7 “Al de kudden van Kedar zullen tezamen voor u worden verzameld,

De rammen van N’vayot zullen tot uw dienst zijn;

Zij zullen opgaan met ontvangst op Mijn altaar,

En Ik zal Mijn heerlijke huis verheerlijken.

60:8 “Wie zijn deze die langs vliegen gelijk een wolk-

En gelijk de duiven naar hun rasterwerk?

60:9 “De kustlanden zullen immers op Mij wachten;

En de schepen van Tarshish zullen eerstens komen,

Om uw zonen van verre te brengen,

Hun zilver en hun goud met hen,

Ter wille van de naam van Maryah uw Aloha,

De Heilige Ene van Isra’el

omdat Hij u heeft verheerlijkt.

60:10 “Vreemdelingen zullen uw muren heropbouwen,

En hun koningen zullen tot uw dienst zijn;

Want in Mijn gramschap sloeg Ik u,

En in Mijn genadigheid heb Ik medelijden met u gehad.

60:11 “Uw poorten zullen aldoor open zijn;

Zij zullen bij dag of bij nacht niet toegesloten worden,

Zodat menen tot u de weelde van de naties moge brengen,

  Met hun koningen geleid in optocht.

60:12 “Want de natie en het koninkrijk-

dat u niet dienen zal-

  zal vergaan,

En die naties zullen geheel en al worden verwoest.

60:13 “De heerlijkheid van de L’vanon zal naar u toe komen,

De jeneverstruik,

de bus-boom en de cipres tezamen,

Om de plaats van Mijn heiligdom te verfraaien;

En Ik zal de plaats van Mijn voeten heerlijk maken.

60:14 “De zonen van degenen die u hebben gekweld-

  zullen voor u komen buigen,

En al degenen die u verachtten

  zullen zich aan de zolen van uw voeten buigen;

En zij zullen u de stad van Maryah noemen,

Het Tziyon van de Heilige Ene van Isra’el.

60:15 “Aangezien gij verlaten en gehaat geweest zijt

Met niet één doorheen gaande,

  Zal Ik u tot een eeuwigdurende trots maken,

Tot een vreugde van generatie tot generatie.

60:16 “Gij zult ook de melk van naties drinken

En aan koninklijke borsten zuigen;

Dan zult gij weten dat Ik,

Maryah,

uw Redder ben

En uw Verlosser,

de Machtige Ene van Ya’akov.

60:17 “In plaats van brons zal Ik goud brengen,

En in plaats van ijzer zal Ik zilver brengen,

En in plaats van hout,

brons,

En in plaats van stenen,

ijzer.

En Ik zal uw bewindvoerders vrede laten-

En uw opzieners gerechtigheid.

60:18 “Geweld zal in uw land niet opnieuw worden gehoord,

  Noch verwoesting of vernietiging binnen uw grenzen;

  Maar gij zult uw muren heil noemen,

En uw poorten lof.

60:19 “Gij zult niet langer de zon hebben

tot licht overdag,

Noch tot helderheid

zal de maan u licht geven;

  Maar gij zult Maryah

tot een eeuwigdurend licht hebben,

  En uw Aloha tot uw heerlijkheid.

60:20 “Uw zon zal niet langer ondergaan,

Noch zal uw maan afnemen;

Want gij zult Maryah hebben tot een eeuwigdurend licht,

En de dagen van uw rouw zullen beëindigd worden.

60:21 “Dan zal gans uw volk rechtvaardig zijn;

Zij zullen het land voor altijd bezitten,

De tak van Mijn aanplant,

Het werk van Mijn handen,

Opdat Ik verheerlijkt moge worden.

60:22 “De kleinste zal een clan worden,

En de minste een machtige natie.

  Ik,

Maryah,

zal het te zijner tijd bespoedigen.”

ס

61:1 De Geest van Maryah Aloha is op mij,

Omdat Maryah mij heeft gezalfd

Om goed nieuws te brengen aan de gekwelden;

Hij heeft mij gezonden om de gebrokenen van hart te verbinden,

  Om vrijheid te verkondigen aan gevangenen

  En bevrijding aan krijgsgevangenen;

61:2 Om het gunstige jaar van Maryah te verkondigen

  En de dag van wraak van onze Aloha;

Om ieder die treurt te troosten,

61:3 Om degenen die in Tziyon treuren te schenken,

Door ze een krans te geven in plaats van as,

De olie van blijdschap in plaats van rouw,

De mantel van lof in plaats van een geest van flauwte.

Zo zullen zij eiken van gerechtigheid worden genoemd,

De aanplant van Maryah,

opdat Hij verheerlijkt moge worden.

61:4 Dan zullen zij de oude ruïnes heropbouwen,

  Zij zullen de vroegere vernietigingen overeind zetten;

En zij zullen de verwoeste steden herstellen,

De verlatenheid van vele generaties.

61:5 Vreemdelingen zullen staan en uw kuddes weiden,

En buitenlanders zullen uw landbouwers en wijngaardeniers zijn.

61:6 Maar gij zult de priesters van Maryah worden genoemd;

Over u zal worden gesproken als dienaren van onze Aloha.

Gij zult de overvloed van de naties eten

  En in hun welvarendheid zult gij roemen.

61:7 In plaats daarvan-

van uw schaamte-

zult gij een dubbel deel hebben,

En in plaats daarvan-

van vernedering-

zullen zij juichen van vreugde over hun deel.

Daarom zullen zij een dubbel deel bezitten in hun land,

Eeuwigdurende vreugde zal het hunne zijn.

61:8 Want Ik,

Maryah,

hou van gerechtigheid,

Ik haat roverij in het brandoffer;

En Ik zal hen getrouw hun beloning geven

En een eeuwig verbond met hen sluiten.

61:9 Dan zal hun zaad bekend worden onder de naties,

  En hun nakomelingen te midden van de volken.

Allen die hen zien zullen hen kennen

  Daar zij het zaad zijn

dat Maryah heeft gezegend.

פ

61:10 Ik zal mij zeer verheugen in Maryah,

Mijn ziel zal jubelen in mijn Aloha;

Want Hij heeft mij gekleed met kleding van heil,

Hij heeft mij omhuld met een gewaad van gerechtigheid,

Zoals een bruidegom zichzelf tooit met een krans,

En zoals een bruid zichzelf siert met haar juwelen.

61:11 Want zoals de aarde haar uitspruitsel voortbrengt,

En zoals een hof de dingen

die daarin worden gezaaid doet ontspringen

Zo zal Maryah Aloha gerechtigheid en lof

doen ontspringen voor al de naties.

62:1 Omwille van Tziyon zal Ik niet zwijgend blijven,

En omwille van Yerushalayim zal ik niet rustig blijven

Totdat haar gerechtigheid voortgaat gelijk helderheid,

En haar ziele-heil gelijk een fakkel die brandt.

62:2 De naties zullen uw gerechtigheid zien,

En alle koningen uw heerlijkheid;

En gij zult bij een nieuwe naam worden genoemd

Welke de mond van Maryah zal uitspreken.

62:3 Gij zult ook een kroon van schoonheid zijn

in de hand van Maryah,

En een koninklijke diadeem

in de open hand van uw Aloha.

62:4 Het zal niet langer tegen u worden gezegd,

“Verlaten”;

Noch tegen uw land zal het nog langer worden gezegd,

“Troosteloos”;

Maar gij zult worden genoemd,

“Mijn verrukking is in haar,”

  En uw land,

“Gehuwd”;

Want Maryah verheugt zich in u,

En uw land zal -met Hem- gekoppeld worden.

62:5 Want zoals een jonge man een maagd huwt,

Zo zullen uw zonen u huwen;

En zoals de bruidegom zich verheugt over de bruid,

Zo zal uw Aloha zich over u verheugen.

62:6 Op uw muren,

O Yerushalayim,

heb Ik wachters aangesteld;

De hele dag en de hele nacht

  zullen zij nimmer zwijgend blijven.

Gij die Maryah herinnert,

neemt geen rust voor uzelf:

62:7 En geef Hem geen rust-

totdat Hij opricht-

En Yerushalayim tot een lof maakt-

op de aarde.

62:8 Maryah heeft bij Zijn rechterhand

en bij Zijn sterke arm gezworen,

“Ik zal uw graan nimmer meer geven

als voedsel voor uw vijanden;

Noch zullen buitenlanders uw nieuwe wijn drinken

voor welke gij hard hebt gezwoegd.”

62:9 Maar zij die het (graan) vergaren

zullen het eten

en Maryah prijzen;

En zij die hem (de nieuwe wijn) samenbrengen

zullen hem drinken

in de voorhoven van Mijn heiligdom.

ס

62:10 Ga door,

ga door de poorten,

Maak de weg vrij voor het volk;

Bouw op,

bouw de hoge weg op,

Verwijder de stenen;

heft een vaandel op over de volken.

62:11 Ziehier!

Maryah heeft bekend gemaakt-

tot aan het einde van de aarde,

Zeg tegen de dochter van Tziyon,

“Kijk,

uw heil komt;

Ziehier zijn loon is bij Hem,

en Zijn vergelding voor Hem.”

62:12 En zij zullen hen noemen,

“Het heilige volk,

De verlosten van Maryah”;

En gij zult worden genoemd,

“Gezochte-uit,

  een stad-niet-langer-verlaten.”

ס

63:1 Wie is deze die van Edom komt,

Van Botzrah met gewaden van vuurrode kleuren,

Deze Ene die majestueus is in Zijn tooi,

Marcherende in de grootheid van Zijn sterkte?

“Het is Ik-

die in gerechtigheid spreek,

machtig om te verlossen.”

63:2 Waarom is Uw tooi rood,

En uw gewaden gelijk iemand die in de wijnpers treedt?

63:3 “Ik heb de wijnbak alleen getreden,

En van de volken was er geen mens bij Mij.

Ik trad hen ook in Mijn boosheid

En vertrapte hen in Mijn toorn

  En hun levensbloed is op mijn kleding gespoten,

  En Ik bevlekte geheel Mijn gewaad.

63:4 “Want de dag van wraak die in Mijn hart was,

En Mijn jaar van verlossing is gekomen.

63:5 “Ik keek,

en er was niet één om te helpen,

En Ik was verbaasd en er was niet één die Mij steunde;

Dus bracht Mijn eigen arm heil tot Mij,

  En Mijn gramschap ondersteunde Mij.

63:6 “Ik vertrapte de volken in Mijn boosheid

En maakte hen dronken in Mijn gramschap,

En Ik goot hun levensbloed op de aarde uit.”

ס

63:7 Ik zal melding maken

van de liefdevolle goedheden van Maryah,

en de lof van Maryah,

  Vanwege alles wat Maryah ons heeft verleend,

En de grote goedheid jegens het huis van Isra’el,

Die Hij hun heeft geschonken overeenkomstig Zijn mededogen

En overeenkomstig de overvloed van Zijn liefdevolle goedheden.

63:8 Want Hij zei,

“Inderdaad,

zij zijn Mijn volk,

Zonen die niet vals zullen handelen.”

Zo werd Hij hun Verlosser.

63:9 In al hun nood was ook Hij in nood

  En de engel van Zijn tegenwoordigheid redde hen;

  In Zijn liefde en in Zijn genade verloste Hij hen,

En Hij tilde hen op en droeg hen al de dagen van weleer.

63:10 Maar zij rebelleerden

En bedroefden Zijn Heilige Geest;

Daarom keerde Hij zich af-

  om hun vijand te worden,

  Hij vocht tegen hen.

63:11 Toen herinnerde Zijn volk zich de dagen van weleer,

die van Moshe,

Waar is Hij die hen van uit de zee opwaarts bracht

  met de herders van Zijn kudde?

  Waar is Hij die Zijn Heilige Geest in het midden van hen plaatste,

63:12 Die Zijn glorieuze arm

aan de rechterhand van Moshe deed gaan,

Die de wateren voor hen verdeelde

om voor Hemzelf een eeuwige naam te maken,

63:13 Wie leidde hen door de diepten?

Zoals het paard in de wildernis,

struikelden zij niet;

63:14 Zoals het vee dat in de vallei afdaalt,

De Geest van Maryah gaf hen rust.

Zo leidde U uw volk,

Om voor Uzelf een glorieuze naam te maken

63:15 Kijk nederwaarts vanuit de hemel

en zie vanuit Uw heilige en glorieuze bewoning;

Waar zijn Uw ijver en Uw machtige daden?

De beroeringen van Uw hart-

en Uw mededogen zijn tegen mij beperkt.

63:16 Want Gij zijt onze Vader,

zelfs als Avraham ons niet zou kennen

  En Isra’el ons niet zou erkennen.

  Gij,

O Maryah,

zijt onze Vader,

Onze Verlosser van Oudsher is Uw naam.

63:17 Waarom,

O Maryah,

doet Gij ons afdwalen van Uw wegen

  En (waarom) verstokt (Gij) ons hart van Uw vrees?

Keer terug ter wille van Uw knechten,

de stammen van Uw erfdeel.

63:18 Uw heilig volk bezat Uw heiligdom voor een tijdje,

  Onze tegenstanders hebben het vertrapt.

63:19 Wij zijn geworden

gelijk degenen over wie Gij nooit hebt geregeerd,

Gelijk degenen die niet bij Uw naam werden genoemd.

64:1 (Oh,

dat Gij de hemel zoudt openscheuren,

dat Gij naar beneden zoudt komen,

dat de bergen zouden beven bij Uw aanwezigheid,)

64:2 Zoals vuur het kreupelhout laat ontbranden,

zoals vuur water doet opborrelen–

Om Uw naam aan Uw tegenstanders bekend te maken,

Dat de naties mogen beven bij Uw aanwezigheid!

64:3 Toen Gij vreselijke dingen deed-

  die wij niet hadden verwacht,

zijt Gij naar beneden gekomen,

De bergen beefden bij Uw aanwezigheid.

ס

64:4 Want van oudsher af

hebben ze het niet gehoord

of waargenomen met gehoor,

  Noch heeft het oog een God gezien behalve u,

Die handelt ten bate van degene die op Hem wacht.

64:5 Gij ontmoet hem die zich verheugt

in het doen van gerechtigheid,

Die U gedenkt in Uw wegen.

Ziet!

Gij waart verbolgen,

omdat wij zondigden,

We zijn ermee doorgegaan-

een lange tijd;

En zullen we gered worden?

64:6 Want allen van ons zijn als één geworden die onrein is,

En al onze rechtvaardige daden zijn als een smerig gewaad;

  En allen van ons verdorren als een blad,

En onze ongerechtigheden,

als de wind,

graaien ons weg.

64:7 Er is niet één die Uw naam aanroept,

Die zich opwekt om U aan te grijpen;

  Want Gij hebt Uw aangezicht voor ons verborgen

En hebt ons overgeleverd in de macht van onze ongerechtigheden.

64:8 Maar nu,

O Maryah,

Gij zijt onze Vader,

Wij zijn de klei,

en Gij onze pottenbakker;

En allen van ons zijn het werk van Uw hand.

64:9 Wees niet onmetelijk verbolgen,

O Maryah,

Gedenk ongerechtigheid ook niet voor eeuwig ;

Ziehier!

kijk nu,

allen van ons zijn Uw volk.

64:10 Uw heilige steden zijn een woestijn geworden,

Tziyon is een woestijn geworden,

Yerushalayim een verlatenheid.

64:11 Ons heilig en prachtig huis,

Waar onze vaders U prezen,

Is verbrand geweest door vuur;

En al onze dierbare dingen zijn een puinhoop geworden.

64:12 Zult Gij Uzelf van deze dingen weerhouden,

O Maryah?

Zult Gij zwijgend blijven en ons onmetelijk treffen?

פ

65:1 “Ik liet Mijzelf vinden

door hen die niet om Mij vroegen;

Ik liet Mijzelf vinden

door hen die Mij niet zochten.

Ik zei,

‘Hier ben Ik,

hier ben Ik,’

  Tegen een natie die Mijn naam niet aanriep.

65:2 “Ik heb de hele dag Mijn handen uitgestrekt naar een rebels volk,

  Dat op de weg wandelt die niet goed is,

hun eigen gedachten volgend,

65:3 Een volk dat Mij voortdurend in Mijn aangezicht provoceert,

Dat offers offert in hoven en wierook brandt op bakstenen;

65:4 Dat tussen graven zit

en de nacht in geheime plaatsen doorbrengt;

Dat zwijnenvlees eet,

En de bouillon van onrein vlees is in hun potten.

65:5 “Dat zegt,

‘Blijf bij uzelf,

nader mij niet,

  Want ik ben heiliger dan u!’

Deze zijn rook in Mijn neusgaten,

Een vuur dat de hele dag brandt.

65:6 “Ziehier!

het is voor Mij geschreven,

Ik zal niet blijven zwijgen,

  maar Ik zal vergoeden;

Ik zal zelfs in hun boezem vergoeden,

65:7 Beide hun eigen ongerechtigheden

en de ongerechtigheden van hun vaders tezamen,’

zegt Maryah.

  “Omdat zij wierook hebben verbrand op de bergen

En Mij versmaad op de heuvels .

  Daarom zal Ik hun vorig werk in hun boezem toemeten.”

ס

65:8 Zo zegt Maryah,

“Zoals de nieuwe wijn in de tros (druiven) wordt gevonden,

En men zegt,

‘Vernietig het niet,

want er is voordeel daarin,’

Zo zal Ik handelen omwille van Mijn knechten

om niet allen van hen te vernietigen.

65:9 “Ik zal zaad uit Ya’akov voortbrengen,

En een erfgenaam van Mijn bergen uit Y’hudah;

  Zelfs Mijn uitverkorenen zullen het erven,

  En Mijn knechten zullen daar wonen.

65:10 “De Sharon zal een weideland voor kuddes zijn,

En het dal van Akhor een rustplaats voor runderkuddes,

Voor Mijn volk dat Mij zoekt.

65:11 “Maar gij die Maryah verlaat,

Die Mijn heilige berg vergeet,

Die een tafel dekt voor Fortuin

(god van geluk),

En die bekers vult met gemengde wijn voor Lot

(god van lotsbestemming),

65:12 Ik zal u voor het zwaard bestemmen,

En allen van u zullen neerbuigen tot de slachting.

  Omdat Ik riep,

  maar gij antwoordde niet;

  Ik sprak,

Maar gij hoorde niet.

En naar Mijn inzicht deed gij kwaad-

En gij verkoos datgene waarin Ik niet verheugd was.”

פ

65:13 Daarom,

zo zegt Maryah Aloha,

“Ziehier!

Mijn knechten zullen eten,

maar gij zult hongerig zijn.

Ziehier!

Mijn knechten zullen drinken,

maar gij zult dorstig zijn.

Ziehier!

Mijn knechten zullen zich verheugen,

maar gij zult beschaamd worden.

65:14 “Ziehier!

Mijn knechten zullen vreugdevol juichen

met een verblijd hart,

Maar gij zult het uitschreeuwen met een zwaar hart,

En gij zult weeklagen met een gebroken geest.

65:15 “Gij zult uw naam nalaten

tot een vloek aan Mijn uitverkorenen,

‘Moge Maryah Aloha u doodslaan’!

Maar Mijn knechten zullen bij een andere naam worden genoemd.

65:16 “Omdat hij die gezegend is op de aarde

Zal gezegend worden door de Aloha van waarheid;

  En hij die zweert op de aarde

Zal zweren bij de Aloha van waarheid;

  Omdat de vroegere kwellingen zijn vergeten,

En omdat zij verborgen zijn voor Mijn zicht!

65:17 “Want ziet!

Ik creëer nieuwe hemelen en een nieuwe aarde;

En de vroegere dingen zullen niet meer worden herinnerd-

  noch in gedachten opkomen.

65:18 “Maar weest verblijd en verheugt u voor altijd in wat Ik creëer;

  Want ziet!

Ik creëer Yerushalayim voor vreugdebetoon

En haar volk voor blijdschap.

65:19 “Ik zal Mij ook verheugen in Yerushalayim

en verblijd zijn in Mijn volk;

En er zal niet langer in haar worden gehoord-

De stem van geween-

en de klank van geschreeuw.

65:20 Er zal niet langer een zuigeling in haar zijn

die maar een weinig dagen leeft,

Of een oude man die zijn dagen niet overleeft;

Want de jeugdige zal sterven op de leeftijd van één honderd-

En degene die de leeftijd van één honderd niet bereikt

Zal als vervloekt worden beschouwd.

65:21 “Zij zullen huizen bouwen en hen bewonen;

Zij zullen ook wijngaarden planten en hun vrucht eten.

65:22 “Zij zullen niet bouwen en een andere het bewonen,

Zij zullen niet planten en een andere het eten;

Want zoals de levensduur van een boom;

  zo zullen de dagen van Mijn volk zijn,

  En Mijn uitverkorenen zullen het werk van hun handen verslijten.

65:23 “Zij zullen niet tevergeefs werken,

Of kinderen baren tot rampspoed;

Want zij zijn het zaad van hen die gezegend zijn door Maryah,

En hun nakomelingen met hen.

65:24 “Het zal ook gebeuren;

dat Ik antwoorden zal voordat zij roepen,

en horen zal terwijl zij nog steeds spreken.

65:25 “De wolf en het lam zullen tezamen grazen,

En de leeuw zal stro eten zoals de os;

Maar de slang haar voedsel zal stof zijn.

Zij zullen geen kwaad doen-

of schade toebrengen-

op gans Mijn heilige berg,”

zegt Maryah.

ס

66:1 Zo zegt Maryah,

“De hemel is Mijn troon en de aarde is Mijn voetbankje.

Waar is er dus een huis dat gij voor Mij bouwen kunt?

En waar is een plaats dat Ik rusten mag?

66:2 Want Mijn hand maakte al deze dingen,

Zo zijn al deze dingen tot stand gekomen,”

  Maakt Maryah bekend.

“Maar naar deze zal Ik kijken,

Naar hem die nederig en berouwvol van geest is,

en die beeft voor Mijn woord.

66:3 “Maar hij die een os dood is gelijk één die een man doodslaat;

Hij die een lam offert is gelijk één die de nek van een hond breekt;

Hij die een graanoffer offert is gelijk één die zwijnenbloed offert;

Hij die wierook brand is gelijk één die een afgod zegent.

Want zij hebben hun eigen wegen gekozen,

En hun ziel verheugt zich in hun gruweldaden,

66:4 Dus zal Ik hun bestraffing verkiezen

  En Ik zal over hun brengen wat zij vrezen.

Omdat Ik riep,

maar niet één antwoordde;

Ik sprak,

  maar zij luisterden niet.

En zij deden kwaad naar Mijn inzicht

En verkozen datgene waarin Ik Mij niet verheugde.”

ס

66:5 Hoor het woord van Maryah,

gij die beeft voor Zijn woord:

“Uw broeders die u haten,

die u uitsluiten omwille van Mijn naam,

Hebben gezegd,

‘Laat Maryah verheerlijkt worden,

  opdat we uw vreugde mogen zien.’

  Maar zij zullen worden beschaamd.

66:6 “Een stem van opschudding vanuit de stad,

een stem vanuit de tempel,

De stem van Maryah die vergelding geeft aan Zijn vijanden.

66:7 “Voordat zij barensnood had,

bracht zij voort;

Voordat haar smart kwam,

gaf zij geboorte aan een jongetje.

66:8 “Wie heeft zo’n ding gehoord?

  Wie heeft zulke dingen gezien?

  Kan een land op één dag worden geboren?

  Kan een natie opeens worden voortgebracht?

  Zodra als Tziyon barensweeën kreeg,

bracht zij ook haar zonen voort.

66:9 “Zal Ik tot het punt van geboorte brengen

en geen bevalling geven?”

zegt Maryah.

“Of zal Ik die bevalling geef de baarmoeder afsluiten?”

zegt uw Aloha.

ס

66:10 “Wees verblijd met Yerushalayim

en verheugt u voor haar,

gij allen die haar liefhebben;

Wees buitengewoon verblijd met haar,

gij allen die over haar treuren,

66:11 Opdat gij moogt gezoogd worden

en voldaan worden van haar troostende borsten,

Opdat gij moogt inzuigen

en verrukt worden van haar weldadige boezem.”

ס

66:12 Want zo zegt Maryah,

“Ziet!,

Ik verleng vrede tot haar gelijk een rivier,

En de heerlijkheid van de naties gelijk een overvloeiende stroom;

En gij zult gezoogd worden,

gij zult op de heup worden gedragen-

en geliefkoosd op de knieën.

66:13 “Zoals één door zijn moeder getroost,

zo zal Ik u troosten;

En gij zult worden getroost in Yerushalayim.”

66:14 Dan zult gij dit zien,

en uw hart zal verblijd zijn,

En uw botten zullen gedijen gelijk het nieuwe gras;

En de hand van Maryah zal aan Zijn knechten worden bekend gemaakt,

Maar naar Zijn vijanden toe zal Hij verontwaardigd zijn.

ס

66:15 Want zie,

Maryah zal in vuur komen

En Zijn strijdwagens gelijk de wervelwind,

Om Zijn gramschap met razernij te geven,

En Zijn tuchtiging met vlammen van vuur.

66:16 Want Maryah zal oordeel uitvoeren door vuur

En door Zijn zwaard over alle vlees,

En die verslagenen door Maryah

zullen er velen zijn.

66:17 “Zij die zichzelf heiligen en reinigen

om naar de hoven te gaan,

En vervolgens één volgen naar het midden,

Zwijnenvlees,

verfoeilijke dingen

en muizen eten,

Zullen allemaal samen tot een eind komen,”

maakt Maryah bekend.

66:18 “Want Ik ken hun werken en hun gedachten;

De tijd is komende om alle naties en talen te verzamelen.

  En zij zullen komen en Mijn glorie zien.

66:19 “Ik zal een teken onder hen plaatsen

en zal overlevenden van hen naar de naties zenden:

naar Tarshish,

Pul en Lud,

Meshech, Rosh

Tuval en Javan 

  naar de verre kustlanden

die noch Mijn roem hebben gehoord

noch Mijn glorie hebben gezien.

  En zij zullen Mijn glorie onder de naties bekend maken.

66:20 “Dan zullen zij al uw broeders uit al de naties brengen

als een graanoffer naar Maryah,

op paarden,

in strijdwagens,

in draagstoelen;

op muildieren en op kamelen,

naar Mijn heilige berg Yerushalayim,”

zegt Maryah,

“Precies zoals de zonen van Isra’el

  zelf hun graanoffer in een schoon vat brengen

naar het huis van Maryah.

66:21 “Ik zal ook sommige van hen nemen

voor priesters en voor L’vi’im,”

zegt Maryah.

66:22 “Want precies zoals de nieuwe hemelen en de nieuwe aarde

Die Ik maken zal

Voor Mij zullen standhouden,”

maakt Maryah bekend,

“Zo zullen uw zaad en uw naam standhouden.

66:23 “En het zal zo zijn-

(dat) van nieuwe maan tot nieuwe maan-

En van shabbat tot shabbat,

De hele mensheid zal komen om neer te buigen voor Mij,”

  zegt Maryah.

66:24 “Dan zullen zij uitgaan en kijken

Op de lijken van de mannen

  Die tegen Mij hebben overtreden.

Want hun worm zal niet sterven

En hun vuur zal niet worden uitgeblust

  En zij zullen voor gans de mensheid een afgrijselijkheid zijn.”

ש

You cannot copy content of this page