Psalmen

Aramaic Tanakh

Ketava d’Mazmore d’David

Boek psalmen van David.

Psalmen 1-66

Tehilim 1

1:1 Hoe gezegend is de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen,

noch op de weg van zondaars staat,

noch in de zetel van spotters zit!

1:2 Maar zijn vreugde is in de wet van Maryah,

en in zijn wet mediteert hij dag en nacht.

1:3 Hij zal als een boom zijn,

stevig geplant aan stromen van water,

die zijn vrucht opbrengt in zijn seizoen en zijn blad verdort niet;

en in al wat hij doet,

bloeit hij.

1:4 De goddelozen zijn niet zo,

maar zij zijn als kaf dat de wind wegdrijft.

1:5 Daarom zullen de goddelozen in het gericht niet blijven staan

  noch zondaars in de vergadering van de rechtvaardigen.

1:6 Want Maryah kent de weg van de rechtvaardigen,

maar de weg van de goddelozen zal vergaan.

Tehilim 2

2:1 Waarom zijn de naties in opstand,

en bedenken de volken een ijdel ding?

2:2 De koningen van de aarde nemen hun standpunt in,

en de heersers nemen samen beraad

tegen Maryah en tegen Zijn Gezalfde,

zeggende,

2:3 ” Laat ons hun ketenen uiteenrukken

en hun koorden van ons wegwerpen! “

2:4 Hij die in de hemelen zit lacht

  Maryah bespot hun.

2:5 Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn en hen verschrikken in Zijn grimmigheid,

zeggende,

2:6 ” Maar wat Mij betreft,

Ik heb Mijn Koning geïnstalleerd op Zion,

Mijn heilige berg. “

2:7 ” Ik zal zeker vertellen van het besluit van Maryah:

Hij zei tot Mij,

‘ Gij zijt Mijn Zoon,

heden heb Ik U verwekt.

2:8 ‘Vraag van Mij,

en ik zal zeker de naties als Uw erfland geven,

en de uiterste einden van de aarde als Uw bezit.

2:9 ‘Gij zult hen breken met een roede van ijzer,

Gij zult hen verbrijzelen zoals aardewerk.'”

2:10 Daarom nu,

O koningen,

toon onderscheidingsvermogen;

Wees gewaarschuwd,

O rechters van de aarde.

2:11 Aanbid Maryah met eerbied,

en verheugt u met beving.

2:12 Doe eerbetoon aan de Zoon,

opdat Hij niet toornig wordt,

en gij vergaat op de weg,

want Zijn toorn kan snel worden ontstoken.

Hoe gezegend zijn allen die in Hem hun toevlucht nemen!

Tehilim 3

3:1 Een psalm van David,

toen hij vluchtte van Absalom zijn zoon.

3:2 O Maryah,

hoe hebben mijn tegenstanders vermeerdert!

Velen staan tegen mij op.

3:3 Velen zeggen van mijn ziel,

“Er is geen verlossing voor hem bij Aloha.”

Selah.

3:4 Maar Gij,

O Maryah,

zijt een schild over mij,

mijn heerlijkheid,

en de Ene die mijn hoofd opheft.

3:5 Ik riep tot Maryah met mijn stem,

en Hij antwoordde mij van Zijn heilige berg.

Selah.

3:6 Ik lag neer en sliep;

ik werd wakker,

want Maryah schraagde mij.

3:7 Ik zal niet bang zijn van tien duizenden mensen

die zich rondom tegen mij hebben gezet.

3:8 Sta op, O Maryah; red mij, O mijn Aloha!

want Gij hebt al mijn vijanden op de wang geslagen;

Gij hebt de tanden van de goddelozen verbrijzeld.

3:9 Zaligheid behoort tot Maryah;

Uw zegen is op Uw volk!

Selah.

Tehilim 4

4:1 Voor de koor leider;

op snaarinstrumenten.

Een psalm van David.

4:2 Antwoord mij wanneer ik roep,

O Aloha van mijn gerechtigheid!

Gij hebt mij opgelucht in mijn nood;

Wees genadig tot mij en hoor mijn gebed.

4:3 O zonen van mensen,

hoe lang zal mijn eer een verwijt worden?

  Hoe lang zult ge liefhebben wat nietswaardig is en streven naar misleiding?

Selah.

4:4 Maar weet dat Maryah de goddelijke mens heeft apart gezet voor Hemzelf;

Maryah hoort wanneer ik tot Hem roep.

4:5 Beef,

en zondigt niet;

Mediteer in uw hart op uw bed,

en wees stil.

Selah.

4:6 Offert de offers van gerechtigheid,

en vertrouwt in Maryah.

4:7 Velen zeggen,

  ” Wie zal ons enig goed laten zien? “

Verhef het licht van Uw gelaat op ons,

O Maryah!

4:8 Gij hebt vreugde in mijn hart gelegd,

meer dan toen hun graan en hun nieuwe wijn overvloedig aanwezig waren.

4:9 In vrede zal ik zowel liggen en slapen,

want Gij alleen,

O Maryah,

doet mij wonen in veiligheid.

Tehilim 5

5:1 Voor de koor leider;

voor fluit begeleiding.

Een psalm van David.

Geef gehoor aan mijn woorden,

O Maryah, aanzie mijn gekreun.

5:2 Luistert naar het geluid van mijn geschreeuw om hulp,

mijn koning en mijn Aloha,

want tot U bid ik.

5:3 In de morgenstond,

O Maryah,

zult Gij mijn stem horen;

in de morgenstond zal ik mijn gebed tot U richten en ongeduldig wachten.

5:4 Want Gij zijt niet een Aloha die genoegen neemt aan goddeloosheid;

geen kwaad woont bij U.

5:5 De opscheppers zullen niet voor Uw ogen staan;

Gij verafschuwt allen die ongerechtigheid doen.

5:6 Gij vernietigd degenen die de leugen spreken;

Maryah gruwt van de man van bloedvergieten en misleiding.

5:7 Maar wat mij betreft,

door uw overvloedige liefdevolle goedheid zal ik Uw huis ingaan,

bij Uw heilige tempel zal ik in eerbied voor U buigen.

5:8 O Maryah,

leid mij in Uw gerechtigheid omwille van mijn vijanden;

maakt Uw rechte weg voor mijn aangezicht.

5:9 Er is niets betrouwbaar in wat zij zeggen;

hun innerlijk deel is zelf vernietiging.

Hun keel is een geopend graf;

ze vleien met hun tong.

5:10 Houd ze voor schuldig,

O Aloha;

door hun eigen plannen laat hen vallen!

in de veelheid van hun overtredingen werpt hun uit,

want zij zijn opstandig tegen U.

5:11 Maar laat allen die hun toevlucht in U zoeken verblijd zijn,

laat hen altijd zingen van vreugde;

en moge U hen beschutten,

dat degenen die Uw naam liefhebben mogen jubelen in U.

5:12 Want het is U die de rechtvaardige man zegent,

O Maryah,

  Gij omringt hem met gunst zoals met een schild.

Tehilim 6

6:1 Voor de koor leider;

met besnaarde instrumenten,

op een acht-snarige lier.

Een psalm van David.

6:2 O Maryah,

tuchtig mij niet in Uw toorn,

kastijd mij ook niet in Uw gramschap.

6:3 Wees genadig aan mij,

O Maryah,

want ik kwijn weg;

Genees mij,

O Maryah,

want mijn botten zijn verschrikt.

6:4 En mijn ziel is zeer verschrikt;

Maar U,

  O Maryah,

Hoe lang?

6:5 Keer terug,

O Maryah,

red mijn ziel;

spaar mij omwille van Uw goedertierenheid.

6:6 Want in de dood is er geen vermelding van U ;

wie zal u dankzegging geven in sheol ?

6:7 Ik ben vermoeid van mijn zuchten,

elke nacht doe ik mijn bed zwemmen,

ik doorweek mijn rustbank met mijn tranen.

6:8 Mijn oog heeft verspild van verdriet;

het is oud geworden, vanwege al mijn tegenstanders.

6:9 Ga weg van mij,

gij allen die ongerechtigheid doet,

want Maryah heeft de stem van mijn geween gehoord

6:10 Maryah heeft mijn smeekbede gehoord,

Maryah zal mijn gebed ontvangen.

6:11 Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verschrikt worden;

zij zullen omkeren,

zij zullen eensklaps beschaamd worden.

Tehilim 7

7:1 Een shiggaion van David,

die hij zong tot Maryah over Cush,

een Ben-jamite.

7:2 O Maryah mijn Aloha,

bij U heb ik mijn toevlucht genomen;

verlos mij van al degenen die mij vervolgen,

en bevrijd mij,

7:3 of ze zullen mijn ziel openrijten als een leeuw,

mij weg-sleuren,

terwijl er niemand is om te bevrijden.

7:4 O Maryah mijn Aloha,

als ik dat heb gedaan,

als er onrecht in mijn handen is,

7:5 als ik kwaad heb vergolden aan mijn vriend,

of hem heb berooft die zonder oorzaak mijn tegenstander was,

7:6 Laat de vijand mijn ziel vervolgen en ze achterhalen;

en laat hem mijn leven vertrappen tot op de grond

en mijn heerlijkheid in het stof neerslaan.

Selah.

7:7 Sta op,

O Maryah,

in uw toorn;

verhef Uzelf tegen de woede van mijn tegenstanders,

en wek Uzelf tot mij;

Gij hebt het gericht aangesteld.

7:8 Laat de vergadering van de volkeren U omgeven,

en keer boven haar terug in de hoogte.

7:9 Maryah zal de volkeren rechtspreken;

verdedigt mij,

O Maryah,

volgens mijn gerechtigheid

en mijn integriteit die bij mij is.

7:10 O Laat het kwaad van de goddelozen tot een eind komen,

maar bevestig de rechtvaardigen;

want Aloha de rechtvaardige,

beproeft de harten en gedachten.

7:11 Mijn schild is bij Aloha,

die de oprechten van hart behoudt.

7:12 Aloha is een rechtvaardige rechter,

en een Aloha die elke dag gramschap heeft.

7:13 Indien een mens niet tot inkeer komt,

zal Hij Zijn zwaard scherpen;

Hij heeft Zijn boog gespannen en die klaargemaakt.

7:14 Hij heeft ook voor zichzelf dodelijke wapens klaargemaakt;

Hij maakt Zijn pijlen tot vurige pijlen.

7:15 Zie!

hij is in arbeid van goddeloosheid,

en hij is zwanger van onheil

en brengt onwaarheid voort.

7:16 Hij heeft een kuil gegraven en holde die uit,

en is in het gat gevallen die hij maakte.

7:17 Zijn ellende zal terugkeren op zijn eigen hoofd,

en zijn geweld zal neerdalen op zijn eigen schedel.

7:18 Ik zal dank geven aan Maryah naar Zijn gerechtigheid

en zal lof zingen tot de naam van Maryah de Meest Hoge.

Tehilim 8

8:1 Voor de koor leider;

op de Gittith.

Een psalm van David.

8:2 O Maryah

onze Maryah,

Hoe majestueus is Uw naam op de ganse aarde,

Gij die uw pracht hebt ontplooit boven de hemelen!

8:3 Uit de mond van zuigelingen en kleuters hebt Gij sterkte tot stand gebracht

omwille van Uw tegenstanders,

om de vijand en de wraakzuchtige te doen ophouden.

8:4 Wanneer ik Uw hemelen aanzie,

het werk van uw vingers,

de maan en de sterren,

die Gij hebt geordend;

8:5 wat is de mens

dat Gij gedachte over hem hebt ,

en de zoon des mensen

dat Gij voor hem zorgt?

8:6 Maar Gij hebt hem een beetje lager gemaakt dan Aloha,

en Gij kroont hem met heerlijkheid en majesteit!

8:7 Gij doet hem heersen over de werken van uw handen;

Gij hebt alle dingen onder zijn voeten gezet,

8:8 Alle schapen en ossen,

en ook de beesten van het veld,

8:9 de vogels van de hemelen en de vissen van de zee,

wat er ook door de paden van de zeeën passeert.

8:10 O Maryah,

onze Maryah,

hoe majestueus is Uw naam op de ganse aarde!

Tehilim 9

9:1 Voor de koorleider;

op Muth-labben.

9:2 Een psalm van David.

Ik zal dank geven aan Maryah met geheel mijn hart;

ik zal vertellen van al Uw wonderen.

9:3 Ik zal verblijd zijn en jubelen in U;

Ik zal lof zingen tot Uw naam,

O Meest Hoge.

9:4 Wanneer mijn vijanden achterwaarts keren,

struikelen zij

en komen voor Uw aangezicht om.

9:5 Want Gij hebt mijn rechtvaardige zaak gehandhaafd;

U zat op de troon en oordeelde rechtvaardig.

9:6 Gij hebt de naties berispt,

Gij hebt de goddelozen vernietigd;

Gij hebt hun naam uitgewist

voor eeuwig en altijd.

9:7 De vijand is tot een eind gekomen in eeuwigdurende puinhopen,

en Gij hebt de steden uitgeroeid;

de nagedachtenis van hen is pijnlijk vergaan.

9:8 Maar Maryah blijft voor eeuwig;

Hij heeft Zijn troon gevestigd tot oordeel,

9:9 En Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid;

Hij zal oordeel uitvoeren voor de volkeren met billijkheid.

9:10 Maryah zal ook een bolwerk zijn voor de onderdrukten,

een bolwerk in tijden van tegenslag;

9:11 En degenen die Uw naam kennen zullen hun vertrouwen in U stellen,

want Gij,

O Maryah,

hebt diegenen niet verlaten die U zoeken.

9:12 Zing lof aan Maryah,

die woont in Zion;

maak Zijn daden onder de volkeren bekend.

9:13 Want Hij die bloed eist herinnert hen;

Hij vergeet de schreeuw van de gekwelden niet.

9:14 Wees genadig aan mij,

O Maryah,

zie mijn kwelling van degenen die mij haten,

Gij die mij optilt uit de poorten van de dood,

9:15 Opat ik van al Uw lof mag vertellen,

in de poorten des dochter van Zion

dat ik mag verheugd zijn in Uw zaligheid.

9:16 De naties zijn neer-gevallen in de kuil die zij hebben gemaakt;

in het net dat zij verborgen,

is hun eigen voet gevangen.

9:17 Maryah heeft Zichzelf bekend gemaakt;

Hij heeft oordeel uitgevoerd.

In het werk van zijn eigen handen

is de goddeloze verstrikt.

Higgaion Selah.

9:18 De goddelozen zullen terugkeren naar Sheol,

zelfs alle volken die Aloha vergeten.

9:19 Want de behoeftigen zullen niet altijd vergeten worden,

noch de verwachting van de gekwelden voor eeuwig vergaan.

9:20 Sta op,

O Maryah,

laat de mens niet zegevieren:

  laat de naties worden geoordeeld voor U aangezicht.

9:21 Werpt ze neer in vreze,

O Maryah,

Laat de naties weten dat zij maar mensen zijn.

Selah.

Tehilim 10

10:1 Waarom staat Gij verre weg,

O Maryah?

Waarom verbergt Gij Uzelf in tijden van tegenslag?

10:2 In hoogmoed vervolgen de goddelozen fel de gekwelden;

laat hen worden gevangen in de complotten die zij hebben bedacht.

10:3 Want de goddeloze pocht over zijn harts-verlangen,

en de hebzuchtige mens vervloekt en veracht Maryah.

10:4 De goddeloze,

in de overmoed van zijn aanschijns,

zoekt Hem niet.

Al zijn gedachten zijn,

“Er is geen Aloha.”

10:5 Zijn wegen razen ten allen tijde;

Uw oordeel is in de hoge,

buiten zijn zicht;

al zijn tegenstanders,

hij snuift naar hen.

10:6 Hij zegt tegen zichzelf,

” Ik zal niet worden bewogen;

doorheen alle generaties zal ik niet in tegenspoed zijn.”

10:7 Zijn mond is vol van gevloek en bedrog en benauwing;

onder zijn tong is kwaad en boosheid.

10:8 Hij zit in de verscholen plaatsen van de dorpen;

in de schuilplaatsen dood hij de onschuldige;

zijn ogen wachten heimelijk op de onfortuinlijke.

10:9 Hij ligt op de loer in een schuilplaats als een leeuw in zijn hol;

hij ligt op de loer om de ellendige te vangen;

hij vangt de ellendige wanneer hij hem in zijn net trekt.

10:10 Hij duikt ineen,

hij buigt neer,

en de onfortuinlijke valt door zijn machtige poten.

10:11 Hij zegt tegen zichzelf,

” Aloha heeft het vergeten;

Hij heeft Zijn gelaat verborgen;

Hij zal het niet eens zien.

10:12 Sta op,

O Maryah,

O Aloha,

hef Uw hand op.

Vergeet de ellendige niet.

10:13 Waarom heeft de goddeloze Aloha veracht?

Hij heeft gezegd tegen zichzelf,

“Gij zult het niet nodig hebben.”

10:14 Gij hebt het gezien,

want Gij hebt ellende aanschouwt en kwelling om het in Uw hand te nemen.

De onfortuinlijke vertrouwt zichzelf tot U toe;

Gij zijt de helper geweest van de wees.

10:15 Breek de arm van de goddeloze en de boosdoener,

zoek zijn goddeloosheid uit

totdat Gij er geen terugvind.

10:16 Maryah is koning voor eeuwig en altijd;

naties zijn omgekomen uit Zijn land.

10:17 O Maryah,

Gij hebt het verlangen gehoord van de nederige;

Gij zult hun hart versterken,

Gij zult Uw oor neigen.

10:18 Om de wees en de onderdrukte te rechtvaardigen,

zo dat de mens die op de aarde is niet langer verschrikking zal teweegbrengen.

Tehilim 11

11:1 Voor de koorleider.

Een psalm van David.

In Maryah neem ik toevlucht;

hoe kunt jullie zeggen tot mijn ziel,

“Vlucht als een vogel tot uw berg;

11:2 Want,

zie!

de goddelozen krommen de boog,

ze maken hun pijl klaar op de koord

  om te schieten in de duisternis naar de oprechten van hart.

11:3 Als de fundamenten zijn vernietigd,

wat kan de rechtvaardige doen?”

11:4 Maryah is in Zijn heilige tempel;

Maryah Zijn troon is in de hemel;

Zijn ogen aanschouwen,

Zijn oogleden beproeven de zonen der mensen.

11:5 Maryah beproeft de rechtvaardigen en de goddelozen,

en degene die geweld liefheeft, haat Zijn ziel.

11:6 Op de goddelozen zal Hij hinderlagen doen neerkomen;

vuur en zwavel en gloeierige wind zal het deel van hun beker zijn.

11:7 Want Maryah is rechtvaardig,

Hij heeft rechtvaardigheid lief;

de oprechten zullen Zijn gelaat aanschouwen.

Tehilim 12

12:1 Voor de koorleider;

op een acht snarige lier.

Een psalm van David.

12:2 Help,

Maryah,

want de godvruchtige mens houdt op te bestaan,

want de getrouwen verdwijnen van onder de zonen der mensen.

12:3 Zij spreken leugens tot elkaar;

met vleiende lippen en met een dubbel hart spreken zij.

12:4 Moge Maryah alle vleiende lippen afsnijden,

de tong opdat zij grote dingen spreekt;

12:5 die hebben gezegd,

“Met onze tong zullen wij zegevieren;

onze lippen zijn onze eigen;

wie is heer over ons?”

12:6 “Vanwege de verwoesting van de ellendige,

vanwege het kreunen van de behoeftige,

zal Ik nu opstaan,”

zegt Maryah;

“Ik zal hem in de veiligheid zetten naar welke hij verlangt.”

12:7 De woorden van Maryah zijn pure woorden;

als zilver beproeft in een oven op de aarde,

zevenmaal verfijnd.

12:8 Gij,

O Maryah,

zult hun bewaren;

Gij zult hen behoeden voor deze generatie voor eeuwig.

12:9 De goddelozen stappen trots rondom aan alle kanten

wanneer de slechtheid almachtig wordt onder de zonen der mensen.

Tehilim 13

13:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

13:2 Hoe lang nog,

O Maryah?

Zult Gij mij eeuwig vergeten?

Hoe lang nog zult Gij Uw aangezicht voor mij verbergen?

13:3 Hoe lang nog zal ik beraad nemen in mijn ziel,

droefenis hebben in mijn ziel heel de dag lang?

hoe lang nog zal mijn vijand boven mij zijn verheven?

13:4 Aanschouw en antwoord mij;

O Maryah mijn Aloha;

Verlicht mijn ogen,

of ik zal de slaap van de dood slapen,

13:5 en mijn vijand zal zeggen,

‘Ik heb hem overwonnen,”

en mijn tegenstanders zullen zich verheugen

wanneer ik wankelende ben.

13:7 Maar ik heb vertrouwd in Uw goedertierenheid;

mijn hart zal zich verheugen in Uw heil.

Tehilim 14

14:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

De dwaas heeft in zijn hart gezegd,

  “Er is geen Aloha.”

Ze zijn verdorven,

ze hebben afschuwelijke daden gepleegd;

er is geen één die goed doet.

14:2 Maryah heeft neergekeken uit de hemel

op de zonen van de mensen

om te zien of er enige zijn die verstaan,

die zoeken naar Aloha.

14:3 Zij hebben allen terzijde gedraaid,

samen zijn ze verdorven;

er is niemand die goed doet,

zelfs niet één.

14:4 Al de werkers der goddeloosheid begrijpen niet,

die mijn volk opeten alsof zij brood eten,

  en zij aanroepen Maryah niet?

14:5 Ziedaar ze zijn in grote vrees,

want Aloha is met de rechtvaardige generatie.

14:6 U zou de raad van de gekwelde tot schande zetten,

maar Maryah is zijn toevlucht.

14:7 Ach,

dat de zaligheid van Israel vanuit Zion komen zou!

wanneer Maryah Zijn gevangen volk herstelt,

zal Jacob zich verheugen,

zal Israel verblijd zijn.

Tehilim 15

15:1 Een psalm van David.

O Maryah,

wie kan verblijven in Uw tent?

wie kan wonen op Uw heilige berg?

15:2 Hij die samen wandelt met integriteit,

en gerechtigheid werkt,

en waarheid spreekt vanuit zijn hart.

15:3 Hij roddelt niet met zijn tong,

noch kwaad doet aan zijn naaste,

noch een verwijt opneemt tegen zijn makker;

15:4 In wiens ogen een verworpene veracht is,

maar die diegenen eert die Maryah vrezen;

hij zweert tot zijn eigen nadeel maar verandert niet;

15:5 Hij zet zijn geld niet uit op rente,

noch neemt hij een steekpenning aan tegen de onschuldige.

Hij die deze dingen doet,

zal nooit wankelen.

Tehilim 16

16:1 Een gouden juweeltje van David.

Bewaar mij,

O Aloha,

want ik neem toevlucht in U.

16.2 Ik zei tot Maryah,

“Gij zijt mijn Maryah;

ik heb geen goed naast U.”

16:3 Wat betreft de heiligen die op de aarde zijn,

zij zijn de waardigen,

degenen in wie al mijn vreugde is.

16:4 De smarten van degenen die hebben geruild voor een andere god,

zullen worden vermenigvuldigd;

ik zal hun drankoffers van bloed niet uitgieten,

noch zal ik hun namen op mijn lippen nemen.

16:5 Maryah is het deel van mijn erfenis en mijn beker;

Gij ondersteunt mijn lot.

16:6 De regels zijn tot mij gedaald in aangename plaatsen;

inderdaad,

mijn erfdeel is schoon voor mij.

16:7 Ik zal Maryah zegenen die mij heeft geadviseerd;

inderdaad,

mijn geest onderricht mij in de nacht.

16:8 Ik heb Maryah voortdurend voor mijn aangezicht gesteld;

omdat Hij aan mijn rechterhand is,

zal ik niet aan het wankelen worden gebracht.

16:9 Daarom is mijn hart verblijd en mijn heerlijkheid verheugt zich;

ook zal mijn vlees veilig wonen.

16:10 Want Gij zult mijn ziel niet prijsgeven aan Sheol;

ook zult Gij Uw Heilige Ene niet toelaten om verderf te ondergaan.

16:11 Gij zult aan mij het pad van het leven bekend maken;

in Uw aanwezigheid is volheid van vreugde;

in Uw rechterhand zijn er liefelijkheden voor altijd.

Tehilim 17

17:1 Een gebed van David.

Hoor een rechtvaardige zaak,

O Maryah,

geef aandacht aan mijn smeekbede;

geef gehoor aan mijn gebed,

die niet uit bedrieglijke lippen is.

17:2 Laat mijn gericht voortkomen uit Uw tegenwoordigheid;

laat Uw ogen kijken met billijkheid.

17:3 Gij hebt mijn hart beproeft;

Gij hebt mij bezocht door de nacht;

Gij hebt mij getest en Gij vindt niets;

ik heb besloten dat mijn mond niet zal overtreden.

17:4 Wat betreft de handelingen van mensen,

door het woord van Uw lippen heb ik mij bewaard van de paden van de gewelddadige.

17:5 Mijn stappen hebben vastgehouden aan Uw paden,

mijn voeten hebben niet weggegleden.

17:6 Ik heb U aangeroepen,

want Gij zult mij antwoordden,

O Aloha;

neig Uw oor tot mij,

hoort mijn rede.

17:7 Toon wonderlijk Uw goedertierenheid,

O Verlosser van degenen die hun toevlucht nemen aan Uw rechter hand,

van degenen die tegen hen opstaan.

17:8 Bewaar mij,

als de appel van het oog;

verberg mij,

in de schaduw van Uw vleugels –

17:9 van de goddelozen die mij beroven,

mijn dodelijke vijanden die mij omringen.

17:10 Zij hebben hun hardvochtig hart toegesloten,

met hun mond spreken zij hoogmoedig.

17:11 Zij hebben ons nu omringd in onze stappen;

zij zetten hun ogen

om ons neer te werpen op de grond.

17:12 Hij is als een leeuw die belust is om te verscheuren,

en als een jonge leeuw loerende in verborgen plaatsen.

17:13 Sta op,

O Maryah,

Confronteer hem,

breng hem laag;

verlos mijn ziel van de goddeloze met uw zwaard,

17:14 van mannen met Uw hand,

O Maryah,

van mannen van de wereld,

wiens deel in dit leven is,

en wiens buik Gij vult met Uw schat;

zij worden tevreden gesteld met kinderen,

en zij laten hun overvloed na aan hun babies.

17:15 Wat mij betreft,

ik zal Uw aangezicht aanschouwen in gerechtigheid;

ik zal verzadigd worden door Uw uiterlijk wanneer ik ontwaak.

Tehilim 18

18:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David de dienaar van Maryah

die de woorden van dit lied sprak tot Maryah

  ten dage dat Maryah hem verloste

uit de hand van al zijn vijanden

en uit de hand van Saul.

18:2 En hij zei,

“Ik heb U lief, O Maryah, mijn kracht.”

18:3 Maryah is mijn rots en mijn vesting en mijn bevrijder,

mijn Aloha,

mijn rots,

in wie ik toevlucht neem;

mijn schild en de hoorn van mijn heil,

mijn bolwerk.

18:4 Ik roep Maryah aan,

die waardig is om geprezen te worden,

en ik ben gered van mijn vijanden.

18:5 De koorden des dood omgaven mij,

en de stortvloed van goddeloosheid verschrikte mij.

18:6 De koorden van sheol omsloten mij;

de valstrikken des doods confronteerden mij.

18:7 In mijn nood riep ik Maryah aan,

en riep tot mijn Aloha voor hulp;

Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn tempel,

en mijn roep om hulp voor Zijn aangezicht kwam tot Zijn oren.

18:8 Vervolgens,

de aarde schudde en schokte;

en de fundamenten van de bergen beefden en werden geschokt,

omdat Hij toornig was.

18:9 Rook ging op van Zijn neusgaten,

en vuur uit Zijn mond verslond;

kolen werden erdoor ontstoken.

18:10 Hij boog ook de hemelen,

en daalde neer met dikke duisternis onder Zijn voeten.

18:11 Hij bereed een cherub,

en vloog;

en Hij versnelde op de vlerken van de wind.

18:12 Hij maakte de duisternis tot Zijn verstop-plaats,

om Hem heen Zijn troonhemel,

donkerheid des wateren,

dichte wolken van het uitspansel.

18:13 Vanuit de schittering boven Hem trokken Zijn dikke wolken voorbij,

hagelstenen en kolen van vuur.

18:14 Maryah donderde ook in de hemelen,

en de Allerhoogste Zijn stem slaakte,

hagelstenen en kolen van vuur.

18:15 Hij zond Zijn pijlen,

en verstrooide hen,

en bliksem flitste in overvloed,

en geleidde hen.

18:16 Vervolgens,

verschenen de kanalen van water,

en de fundamenten van de wereld werden blootgelegd op Uw berisping,

O Maryah,

op de stoot van de adem van uw neusgaten.

18:17 Hij zond uit den hoge,

Hij nam mij,

Hij trok mij uit van vele wateren.

18:18 Hij verloste mij van mijn sterke vijand,

en van diegenen die mij haatten,

want zij waren te machtig voor mij.

18:19 Zij confronteerden mij ten dage van mijn ellende,

maar Maryah was mijn verblijf.

18:20 Hij bracht mij voort als in een brede plaats;

Hij redde mij,

want Hij had lust in mij.

18:21 Maryah heeft mij beloond naar mijn gerechtigheid;

naar de reinheid van mijn handen heeft Hij mij gecompenseerd.

18:22 Want ik heb de wegen van Maryah gehouden,

en heb niet goddeloos heengegaan van mijn Aloha

18:23 Want al zijn verordeningen waren voor mij,

en ik deed Zijn inzettingen niet van mij weg.

18:24 Ik was ook onberispelijk bij Hem,

en ik bewaarde mezelf van mijn ongerechtigheid.

18:25 Daarom heeft Maryah mij gecompenseerd naar mijn gerechtigheid,

naar de reinheid van mijn handen in Zijn ogen.

18:26 Met de vriendelijke

Toont Gij uzelf vriendelijk;

met de onberispelijke

toont Gij uzelf onberispelijk;

18:27 met de pure

toont Gij uzelf puur,

en met de onoprechte

toont Gij uzelf scherpzinnig.

18:28 Want Gij redde een gekweld volk,

maar hooghartige ogen vernedert Gij.

18:29 Want Gij licht mijn lamp op;

Maryah mijn Aloha verlicht mijn duisternis.

18:30 Want door U

kan ik stormlopen

op een bende;

en door mijn Aloha kan ik springen

over een muur.

18:31 Wat betreft Aloha,

Zijn weg is onberispelijk;

het woord van Maryah is beproefd;

Hij is een schild aan allen die in Hem toevlucht nemen.

18:32 Want wie is Aloha,

behalve Maryah?

en wie is een rots,

behalve onze Aloha,

18:33 de Aloha die mij met sterkte omgord

en mijn weg onberispelijk maakt?

18:34 Hij maakt mijn voeten als hinden-poten,

en stelt mij op mijn hoge plaatsen.

18:35 Hij traint mijn handen voor de strijd,

zodat mijn armen een boog van brons kunnen spannen.

18:36 Gij hebt mij alsook het schild van Uw heil gegeven,

en Uw rechterhand verdedigt mij;

en Uw zachtmoedigheid maakt mij groot.

18:37 Gij vergroot mijn stappen onder mij,

en mijn voeten hebben niet uitgegleden.

18:38 Ik vervolgde mijn vijanden en verraste hen,

  en ik keerde niet terug

totdat zij waren verteerd.

18:39 Ik verpletterde hen,

zodat zij niet in staat waren op te staan;

zij vielen onder mijn voeten.

18:40 Want Gij hebt mij omgord met kracht voor de strijd;

Gij hebt degenen die tegen mij in opstand kwamen

  onder mij onderworpen.

18:41 Gij hebt ook mijn vijanden

  de rug doen keren naar mij,

en ik vernietigde diegenen die mij verafschuwden.

18:42 Zij riepen voor hulp,

maar er was geen om te redden,

zelfs naar Maryah,

maar Hij antwoordde hen niet.

18:43 Toen sloeg ik hun fijn als het stof voor de wind;

ik ruimde hen weg als het slijk van de straten.

18:44 Gij hebt mij verlost

van de twisten van het volk;

Gij hebt mij geplaatst als hoofd van de naties;

een volk dat ik niet heb gekend,

om mij te dienen.

18:45 Zo gauw zij (van mij) hoorden,

gehoorzaamden zij mij;

vreemdelingen onderworpen (zich) aan mij.

18:46 Vreemdelingen verdwijnen,

en komen bevend vanuit hun vestigingen.

18:47 Maryah leeft,

en gezegend is mijn rots;

en verheven is de Aloha van mijn heil,

18:48 de Aloha die wraak uitvoert voor mij,

en volkeren onderwerpt aan mij.

18:49 Hij bevrijd mij van mijn vijanden;

Gij tilt mij immers op boven diegenen die tegen mij opstaan;

Gij red mij van de gewelddadige man.

18:50 Daarom zal ik aan U dank geven onder de naties,

O Maryah,

en ik zal lof zingen aan Uw naam.

18:51 Hij geeft grote verlossing aan Zijn koning,

en toont goedertierenheid aan Zijn gezalfde,

aan David en zijn nakomelingen,

voor eeuwig en altijd.

Tehilim 19

19:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

19:2 De hemelen vertellen van de heerlijkheid van Aloha;

en hun uitspansel maakt het werk van Zijn handen bekend.

19:3 De dag bij de dag giet de rede uit,

en de nacht bij de nacht openbaart de kennis.

19:4 Zie, daar is geen rede,

noch zijn er woorden;

(waar) hun stem niet wordt gehoord.

19:5 Hun snoer is uitgegaan door geheel de aarde,

en hun uitingen tot het eind van de wereld.

In haar heeft Hij een tent geplaatst voor de zon,

19:6 Die is als een bruidegom die uit zijn kamer komt;

zij verheugt zich als een sterke man die zijn koers rent.

19:7 Haar opklimmen is van één einde van de hemelen,

en haar omloop tot het andere einde van hen;

en er is niets verborgen voor haar hitte.

19:8 De wet van Maryah is perfect,

herstellende de ziel;

de getuigenis van Maryah is zeker,

de simpele wijs makende.

19:9 De voorschriften van Maryah zijn recht,

verblijdende het hart;

  het gebod van Maryah is puur,

verlichtende het oog.

19:10 Het ontzag van Maryah is rein,

blijvende voor eeuwig;

de oordelen van Maryah zijn waar;

zij zijn al tezamen rechtvaardig.

19:11 Zij zijn begeerlijker dan goud,

ja,

dan veel fijn goud;

zoeter ook dan honing en de druppels van de honingraat.

19:12 Bovendien,

door hen wordt Uw dienaar gewaarschuwd;

in het bewaren van hen is er een grote beloning.

19:13 Wie kan zijn afdwalingen onderscheiden?

spreek mij vrij van verborgen gebreken.

19:14 Weerhoud ook Uw dienaar van onbeschaamde zonden;

laat hen over mij niet heersen;

dan zal ik onberispelijk zijn,

en ik zal worden vrijgesproken van grote overtreding.

19:15 Laat de woorden van mijn mond

en de meditatie van mijn hart aanvaardbaar zijn voor uw aangezicht,

O Maryah,

mijn rots en mijn Verlosser.

Tehilim 20

20:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

20:2 Moge Maryah u antwoordden op de dag der benauwdheid!

Moge de naam van de Aloha van Jakob u veiligstellen op de hoogten!

20:3 Moge Hij u hulp sturen uit het heiligdom

en u ondersteunen uit Zion!

20:4 Moge Hij al uw spijsoffers gedenken

en uw brandoffer aanvaardbaar bevinden!

Selah.

20:5 Moge Hij u uw hartverlangens verlenen

en al uw raad vervullen.

20:6 We zullen zingen van vreugde over uw overwinning,

en in de naam van onze Aloha zullen we onze banieren oprichten.

Moge Maryah al uw gebeden vervullen.

20:7 Nu weet ik dat Maryah Zijn gezalfde red;

Hij zal hem antwoordden uit Zijn heilige hemel

met de reddende kracht van Zijn rechterhand.

20:8 Sommigen roemen over strijdwagens en sommigen over paarden,

maar wij zullen roemen op de naam van Maryah,

onze Aloha.

20:9 Zij hebben (zich) neergebogen en (zijn) gevallen,

maar wij hebben opgestaan en stonden rechtop.

20:10 Behoud,

O Maryah,

moge de koning ons antwoordden in den dag dat wij uitroepen.

Tehilim 21

21:1 Voor de koor leider,

Een psalm van David.

21:2 O Maryah,

in Uw kracht zal de koning zich verblijden,

en in Uw zaligheid,

hoe zeer zal hij zich verheugen.

21:3 Gij hebt hem zijn hartverlangen gegeven,

en Gij hebt het verzoek van zijn lippen niet geweigerd.

Selah.

21:4 Want Gij ontmoet hem met zegeningen van goede dingen;

Gij zet een kroon van fijn goud op zijn hoofd.

21:5 Hij vroeg leven van U,

U gaf het aan hem,

lengte van dagen

voor eeuwig en altijd.

21:6 Zijn roem is groot door Uw heil,

pracht en majesteit

plaatste U op hem.

21:7 Want Gij maakte hem zegenrijk voor eeuwig;

Gij maakt hem blijde met blijdschap in Uw tegenwoordigheid.

21:8 Want de koning vertrouwt in Maryah,

en door de goedertierenheid van de Meest Hoge,

zal hij niet worden geschud.

21:9 Uw hand zal al uw vijanden ontdekken;

Uw rechterhand zal degenen die u haten ontdekken.

21:10 Gij zult ze als een vurige oven maken in de tijd van uw boosheid;

Maryah zal hen opslokken in Zijn verbolgenheid,

en vuur zal hen verslinden.

21:11 Hun zaad zult Gij verdelgen van de aarde,

en hun afstammelingen van onder de zonen der mensen.

21:12 Hoewel zij kwaad tegen U van plan waren

  en een complot bedachten,

zullen ze niet slagen.

21:13 Want Gij zult hen u de rug doen toekeren;

Gij zult mikken met uw boog-pezen op hun aangezichten.

21:14 Wees verheven,

O Maryah,

in Uw kracht;

we zullen Uw macht

bezingen en loven.

Tehilim 22

22:1 Voor de koor leider;

op de Aijeleth Hashshahar.

Een psalm van David.

22:2 Mijn Aloha,

mijn Aloha,

waarom hebt Gij mij verlaten?

Verre van mijn verlossing

zijn de woorden van mijn gekerm.

22:3 O mijn Aloha,

ik roep bij de dag,

maar Gij geeft geen antwoord;

en bij nacht,

maar ik heb geen rust.

22:4 Doch Gij zijt Heilig,

O Gij die getroond zijt op de lof van Israël.

22:5 In U vertrouwden onze vaders;

zij vertrouwden en Gij hebt hen uitgebracht.

22:6 Tot U riepen zij het uit en werden uitgebracht;

in U vertrouwden ze en werden niet teleurgesteld.

22:7 Maar ik ben een wurm en niet een man,

een schandvlek bij mensen

en veracht door het volk.

22:8 Allen die mij zien lachen spottend naar mij;

ze honen met de lip,

ze bewegen hun hoofd heen en weer,

zeggende,

22:9 “Vertrouw jezelf toe aan Maryah;

laat Hem hem bevrijden;

laat Hem hem redden,

omdat Hij behagen schept in hem.”

22:10 Doch, zijt Gij Hem die mij uitbracht van de baarmoeder;

Gij deed mij toen vertrouwen

aan mijn moeders borsten.

22:11 Op u werd ik geworpen van de geboorte af;

U bent mijn Aloha geweest

vanuit mijn moeders schoot.

22:12 Wees niet verre van mij,

want moeite is nabij;

want er is geen om te helpen.

22:13 Vele stieren hebben mij omsingeld;

sterke stieren van Basan hebben mij omringd.

22:14 Zij openen wijd hun muil naar mij,

als een verscheurende en een brullende leeuw.

22:15 Ik ben uitgestort als water,

en al mijn botten zijn uit hun gewrichten;

mijn hart is als was;

het is gesmolten in mij.

22:16 Mijn kracht is opgedroogd als een potscherf,

en mijn tong kleeft aan mijn kaken;

en Gij legt mij in het stof van de dood.

22:17 Want honden hebben mij omsingeld;

een bende van kwaaddoeners hebben mij omringd;

zij doorstaken mijn handen en mijn voeten.

22:18 Ik kan al mijn botten tellen.

Zij kijken,

zij staren naar mij;

22:19 zij verdelen mijn klederen onder hen,

en voor mijn gewaden werpen zij loten.

22:20 Maar Gij,

O Maryah,

wees niet verre weg;

O Gij mijn hulp,

haast u tot mijn bijstand.

22:21 Verlos mijn ziel

van het zwaard,

mijn enige leven

van de macht van de hond.

22:22 Verlos mij van de leeuwenmuil;

van de hoorns van de wilde ossen

antwoord Gij mij.

22:23 IK zal vertellen van Uw naam aan mijn broeders;

in het midden van de vergadering zal ik U lof-prijzen.

22:24 Gij die Maryah vreest,

lof-prijst Hem;

allen, gij nakomelingen van Jakob,

verheerlijkt Hem,

en sta in ontzag voor Hem,

allen, gij nakomelingen van Israel.

22:25 Want Hij heeft de ellende van de ellendige niet veracht noch verafschuwd;

evenmin heeft Hij Zijn aangezicht voor hem verborgen;

maar toen hij tot hem riep voor hulp,

luisterde Hij.

22:26 Naar U komt mijn lof-prijs in de grote vergadering;

ik zal mijn geloften voldoen voor degenen die Hem vrezen.

22:27 De ellendigen zullen eten en voldaan zijn;

degenen die Hem zoeken zullen Maryah lof-prijzen.

Laat uw hart voor eeuwig en altijd leven!!

22:28 Al de einden der aarde zullen zich herinneren

en zich omdraaien naar Maryah,

en alle families van de naties

zullen aanbidden voor Uw aangezicht.

22:29 Want het koninkrijk is van Maryah

en Hij regeert over de naties.

22:30 Al de welvarende van de aarde

zullen eten en aanbidden,

al degenen die naar het stof afdalen

zullen voor Hem buigen,

zelfs hij die zijn ziel niet in leven kan houden.

22:31 Het nageslacht zal Hem dienen;

er zal worden verteld van Maryah

aan de komende generatie.

22:32 Ze zullen komen

en zullen Zijn gerechtigheid bekendmaken

aan een gemeente die zal worden geboren,

dat Hij het heeft gedaan.

Tehilim 23

23:1 Een psalm van David.

Maryah is mijn herder,

ik zal geen gebrek lijden.

23:2 In groenige weiden

doet Hij mij gaan neerliggen;

naast rustige wateren

leidt Hij mij.

23:3 Mijn ziel herstelt Hij;

in de paden van gerechtigheid

leidt Hij mij,

omwille van Zijn Naam.

23:4 Zelfs al wandel ik door het dal

van ‘de schim des doods’,

ik vrees geen kwaad,

want Gij zijt bij mij;

Uw stok en Uw staf,

zij vertroosten mij.

23:5 Gij bereid een tafel voor mijn aangezicht

in het bijzijn van mijn vijanden;

Gij hebt mijn hoofd gezalfd met olie;

mijn beker loopt over.

23:6 Goedheid en liefdevolle vriendelijkheid

zullen mij zeker volgen

al de dagen van mijn leven,

en ik zal in het huis van Maryah verblijven,

voor eeuwig en altijd.

Tehilim 24

24:1 Een psalm van David.

Van Maryah is de aarde,

en alles wat zij bevat,

de wereld,

en degenen die daarop verblijven.

24:2 Want Hij heeft haar gegrondvest

aan zeeën

en gevestigd

aan rivieren.

24:3 Wie mag naar de heuvel van Maryah opstijgen?

en wie mag in Zijn heilige plaats staan?

24:4 Hij die schone handen heeft

en een puur hart,

die zijn ziel niet opgetild heeft tot valsheid

en niet bedrieglijk gezworen heeft.

24:5 Hij zal een zegen ontvangen van Maryah

en gerechtigheid van de Aloha van zijn redding.

24:6 Dit is de generatie van diegenen die naar Hem uitkijken,

die Uw aangezicht zoeken,

gelijk Jakob.

Selah.

24:7 Heft uw hoofden op,

o poorten,

en wordt opgetild ,

o oude deuren,

zodat de koning der heerlijkheid kan inkomen!

24:8 Wie is de koning der heerlijkheid?

Maryah sterk en machtig,

Maryah machtig in de strijd.

24:9 Heft uw hoofden op,

o poorten,

en heft hen op,

o oude deuren,

zodat de koning der heerlijkheid kan inkomen!

24:10 Wie is deze koning der heerlijkheid?

Maryah van de hemellegers,

Hij is de koning der heerlijkheid.

Selah.

Tehilim 25

25:1 Een psalm van David.

  Tot U,

O Maryah,

hef ik mijn ziel op.

25:2 O mijn Aloha,

in U vertrouw ik,

laat mij niet beschaamd worden;

laat mijn vijanden niet over mij jubelen.

25:3 Immers,

geen van degenen die op U wachten

zullen worden beschaamd;

degenen die zonder reden trouweloos handelen

zullen worden beschaamd.

25:4 Maak mij Uw wegen bekend,

O Maryah;

leer mij Uw paden.

25:5 Leid mij in Uw waarheid en leer mij,

want Gij zijt de Aloha van mijn heil;

want ik wacht op U de ganse dag.

25:6 Denk,

O Maryah,

aan Uw barmhartigheid en Uw liefdevolle goedheden,

want zij zijn geweest van vanouds.

25:7 Denk niet aan de zonden van mijn jeugd

of mijn overtredingen;

gedenkt mij naar Uw liefdevolle goedheid,

om Uw goedheid’s wil,

O Maryah.

25:8 Goed en rechtschapen is Maryah;

daarom onderricht Hij zondaars in de weg.

25:9 Hij leidt de nederige in gerechtigheid,

en Hij leert de nederige Zijn weg.

25:10 Al de paden van Maryah zijn liefdevolle goedheid en waarheid

aan degenen die Zijn verbond bewaren

en Zijn getuigenissen.

25:11 Om Uw naam’s wil,

O Maryah,

vergeef mijn ongerechtigheid,

want zij is groot.

25:12 Wie is die man die ontzag heeft voor Maryah?

Hij zal hem onderrichten in de weg die hij moet verkiezen.

25:13 Zijn ziel zal verblijven in voorspoed,

en zijn nakomelingen zullen het land beërven.

25:14 De verborgenheid van Maryah is voor degenen die ontzag voor Hem hebben,

en Hij zal hen Zijn verbond doen kennen.

25:15 Mijn ogen zijn voortdurend naar Maryah toe,

want Hij zal mijn voeten uit het net trekken.

25:16 Keer U naar mij en zijt genadig voor mij,

want ik ben eenzaam en gekweld.

25:17 De moeiten van mijn hart worden vergroot;

breng mij uit mijn noden.

25:18 Zie op mijn ellende en mijn moeiten,

en vergeef al mijn zonden.

25:19 Zie op mijn vijanden,

want zij zijn vele,

en zij haten mij met gewelddadige vijandschap.

25:20 Bewaar mijn ziel en bevrijd mij;

laat mij niet beschaamd worden,

want ik neem toevlucht in U.

25:21 Laat integriteit en oprechtheid mij behoeden,

want ik wacht op U.

25:22 Verlos Israël,

O Aloha,

vanuit al zijn moeiten.

Tehilim 26

26:1 Een psalm van David.

Rechtvaardigt mij,

O Maryah,

want ik heb gewandeld in mijn integriteit,

en ik heb in Maryah vertrouwen gesteld zonder wankeling.

26:2 Onderzoek mij,

O Maryah,

en probeer mij uit;

beproeft mijn geest en mijn hart.

26:3 Want Uw liefdevolle goedheid is voor mijn ogen,

en ik heb in Uw waarheid gewandeld.

26:4 Ik zit niet neer met bedrieglijke mensen,

evenmin zal ik omgaan met huichelaars.

26:5 Ik haat de vergadering van kwaaddoeners,

en ik zal niet neerzitten met de goddelozen.

26:6 Ik zal mijn handen wassen in onschuld,

en ik zal rondom Uw altaar gaan,

O Maryah,

26:7 opdat ik moge bekendmaken

met de stem van dankzegging

en al Uw wonderen verkondigen.

26:8 O Maryah,

ik hou van de woning van uw huis

en de plaats waar Uw heerlijkheid woont.

26:9 Neem mijn ziel niet weg samen met de zondaars,

noch mijn leven met de mannen die bloed vergieten,

26:10 in wiens handen een goddeloze regeling is,

en wiens rechter hand vol is van omkoperij.

26:11 Maar wat mij betreft,

ik zal wandelen in mijn integriteit;

verlos mij,

en wees mij genadig.

26:12 Mijn voet staat op een vlakke plaats;

in de gemeenten zal ik Maryah zegenen.

Tehilim 27

27:1 Een psalm van David.

Maryah is mijn licht en mijn heil;

Wie moet ik vrezen?

  Maryah is de verdediging van mijn leven;

voor wie moet ik beducht zijn?

27:2 Toen boosdoeners mij overvielen om mijn vlees te verslinden,

mijn tegenstanders en mijn vijanden,

ze struikelden en vielen.

27:3 Hoewel een leger tegen mij belegert,

mijn hart zal niet vrezen;

Hoewel oorlog tegen mij opstaat,

desondanks zal ik vol van vertrouwen zijn.

27:4 Een ding heb ik gevraagd van Maryah,

dat zal ik zoeken;

dat ik moge wonen in het huis van Maryah

al de dagen van mijn leven,

om de schoonheid van Maryah te aanschouwen

en om te mediteren in Zijn tempel.

27:5 Want in de dag van benauwdheid

zal Hij mij verschuilen in Zijn tabernakel;

in de geheime plaats van Zijn tent

wil Hij mij verbergen;

Hij zal mij optillen op een steenrots.

27:6 En nu

mijn hoofd zal worden opgetild

boven mijn vijanden (die) rondom mij (zijn),

en ik zal in Zijn tent offers offeren met kreten van vreugde;

ik zal zingen,

ja,

ik zal lof zingen aan Maryah.

27:7 Luister,

O Maryah,

wanneer ik roep met mijn stem,

en wees mij genadig

en antwoord mij.

27:8 Wanneer U zei,

“Zoek Mijn aangezicht,”

zei mijn hart tot U,

“Uw aangezicht, O Maryah, zal ik zoeken.”

27:9 Verbergt Uw aangezicht niet van mij,

wend uw dienaar niet af in toorn;

U bent mijn hulp geweest;

laat mij niet los

verlaat mij ook niet,

O Aloha van mijn heil!

27:10 Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten,

maar Maryah zal mij opnemen.

27:11 Leer mij Uw weg,

O Maryah,

en leidt mij in een vlak pad,

omwille van mijn vijanden.

27:12 Lever mij niet over aan het verlangen van mijn tegenstanders,

want valse getuigen zijn tegen mij opgestaan,

en dusdanig toen geweld uitademden

27:13 Ik zou hebben gewanhoopt,

indien ik niet had geloofd

dat ik de goedheid van Maryah zou zien

in het land van de levenden.

27:14 Wacht op Maryah;

zijt sterk,

en laat uw hart moed ontvangen;

ja,

wacht op Maryah.

Tehilim 28

28:1 Een psalm van David.

Tot U,

O Maryah,

roep ik;

mijn steenrots,

wees niet doof voor mij,

want indien Gij stil zijt naar mij,

zal ik worden zoals degenen die naar de put afdalen.

28:2 Hoor de stem van mijn smeekbeden

wanneer ik tot U roep om hulp,

wanneer ik mijn handen ophef naar Uw heilig heiligdom.

28:3 Trek mij niet weg met de goddelozen

en met degenen die ongerechtigheid werken,

die vrede spreken met hun naasten,

terwijl kwaad in hun hart is.

28:4 Geef hen terug overeenkomstig hun werken

en overeenkomstig het kwaad van hun uitoefening;

geef hen terug overeenkomstig de daden van hun handen;

geef ze hun beloning terug.

28:5 Omdat zij geen acht geven op de werken van Maryah,

noch op de daden van Zijn handen,

zal Hij hen afbreken

en hen niet opbouwen.

28:6 Gezegend is Maryah,

want Hij heeft de stem van mijn smeekbede gehoord.

28:7 Maryah is mijn sterkte en mijn bescherming;

mijn hart vertrouwt in Hem,

en ik ben geholpen;

daarom jubelt mijn hart,

en door mijn lied zal ik Hem dankzeggen.

28:8 Maryah is hun sterkte,

en Hij is een reddende verdediging aan Zijn gezalfde.

28:9 Red Uw volk en zegen Uw erfdeel;

wees ook hun Herder,

en draag hen voor eeuwig en altijd.

Tehilim 29

29:1 Een psalm van David.

Schrijft toe aan Maryah,

O zonen van de Machtige,

schrijf sterkte en heerlijkheid toe aan Maryah.

29:2 Schrijft toe aan Maryah

de heerlijkheid passende bij Zijn naam;

aanbidt Maryah in heilige uitdossing.

Aanbidt Aloha (הַדְרַת־קֹֽדֶשׁ…… bekleed met de schoonheid van heiligheid.)

29:3 De stem van Maryah is op de wateren;

de Aloha der heerlijkheid dondert,

Maryah is boven vele wateren.

29:4 De stem van Maryah is krachtig,

de stem van Maryah is majestueus.

29:5 De stem van Maryah breekt de ceders;

ja,

Maryah breekt de ceders van Libanon in stukken.

29:6 Hij doet Libanon huppelen als een kalf,

en Sir-ion als een jonge wilde os.

29:7 De stem van Maryah houwt er vlammen van vuur uit.

29:8 De stem van Maryah schokt de woestijn;

Maryah schokt de woestijn van Kadesh.

29:9 De stem van Maryah doet de herten kalveren

  en stroopt de bossen kaal;

en in Zijn tempel zegt alles Hem,

“Glorie”

29:10 Maryah zetelde als koning op de watervloed;

ja,

Maryah zit als koning voor altijd en eeuwig.

29:11 Maryah zal sterkte geven aan Zijn volk;

Maryah zal Zijn volk zegenen met vrede.

Tehilim 30

30:1 Een psalm;

een lied bij de inwijding van het Huis.

Een psalm van David.

30:2 Ik zal U prijzen,

O Maryah,

want Gij hebt mij opgetild,

en hebt mijn vijanden niet laten verheugen over mij.

30:3 O Maryah mijn Aloha,

ik riep tot U om hulp,

en U genas mij.

30:4 O Maryah,

Gij hebt mijn ziel opgehaald uit Sheol;

Gij hebt mij in leven gehouden,

dat ik niet zou afdalen naar de put.

30:5 Zingt lof aan Maryah,

gij Zijn godvruchtig volk,

  en geef dank aan Zijn heilige naam.

30:6 Want zijn toorn is maar voor een moment,

Zijn gunst is voor een mensenleven;

  wenen kan gedurende de nacht voortduren,

maar een kreet van vreugde komt in de ochtend.

30:7 Nu wat mij betreft,

ik zei in mijn welvaart,

“Ik zal nooit worden verplaatst.”

30:8 O Maryah,

door Uw gunst

hebt Gij mijn berg gemaakt

om krachtig te staan;

Gij hebt Uw aangezicht verborgen,

ik was verbijsterd.

30:9 Tot U,

O Maryah,

riep ik,

en tot Maryah maakte ik een smeekbede:

30:10 ” Wat winst is er in mijn bloed,

indien ik naar beneden ga tot de put?

zal het stof U loven?

zal het Uw getrouwheid verkondigen?

30:11 Hoort,

O Maryah,

en wees genadig aan mij;

O Maryah,

wees mijn helper.”

30:12 Gij hebt mijn rouwklagen voor mij omgedraaid tot in dansen;

Gij hebt mijn geitenharen rouwgewaad losgemaakt en mij omgord met blijdschap,

30:13 opdat mijn ziel voor U lof moge zingen

en niet stil zijn.

O Maryah mijn Aloha,

ik zal dank geven aan U

voor eeuwig en altijd.

Tehilim 31

31:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

31:2 In U,

O Maryah,

heb ik toevlucht genomen;

laat mij nimmer beschaamd worden;

in Uw gerechtigheid

verlos mij.

31:3 Neig Uw oor naar mij,

  red mij snel;

wees mij tot een steenrots van sterkte,

een sterk bastion

om mij te redden.

31:4 Want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting;

omwille van Uw naam

zult Gij mij voorgaan

en mij tot gids zijn.

31:5 Gij zult mij uit de valstrik trekken

die ze stiekem voor mij hebben gelegd,

want Gij zijt mijn sterkte.

31:6 In Uw hand vertrouw ik mijn geest toe;

U hebt mij vrijgekocht,

O Maryah,

Aloha van de waarheid.

31:7 Ik haat degenen die ijdele afgoden aanschouwen,

maar ik vertrouw in Maryah.

31:8 Ik zal mij verheugen,

en blij zijn in Uw liefdevolle vriendelijkheid,

omdat Gij mijn ellende hebt gezien;

Gij hebt de moeiten van mijn ziel gekend,

31:9 en Gij hebt mij niet gegeven

in de hand van de vijand;

Gij hebt mijn voeten gesteld

in een grote plaats.

31:10 Wees genadig aan mij,

O Maryah,

want ik ben in nood;

mijn oog is weggekwijnd van verdriet,

mijn ziel en mijn lichaam ook.

31:11 Want mijn leven is uitgeput door droefenis

en mijn jaren van gezucht;

mijn sterkte is mislukt vanwege mijn ongerechtigheid,

en mijn lichaam is weggekwijnd.

31:12 Vanwege al mijn tegenstanders,

ben ik een schande geworden,

vooral aan mijn naasten,

en een object van schrik aan mijn kennissen;

diegenen die mij in de straat zien ontvluchten mij.

31:13 Ik ben vergeten als een dode man,

uit de gedachten;

ik ben als een gebroken vaas.

31:14 Want ik heb de achterklap van velen gehoord,

verschrikking is aan alle kanten;

terwijl zij samen beraadslaagden tegen mij,

beraamden zij om mijn leven weg te nemen.

31:15 Maar wat mij betreft,

ik vertrouw in U,

O Maryah,

ik zeg,

“Gij zijt mijn Aloha.”

31:16 Mijn tijden zijn in Uw hand;

bevrijd mij van de hand van mijn vijanden

  en van diegenen die mij vervolgen.

31:17 Doe Uw aangezicht schijnen op Uw dienaar;

behoud mij in Uw liefdevolle vriendelijkheid.

31:18 Laat mij niet tot schaamte worden gebracht,

O Maryah,

want ik aanroep U;

laat de goddelozen tot schaamte worden gebracht,

laat hen stil zijn in sheol.

31:19 Laat de leugenachtige lippen tot zwijgen worden gebracht,

die arrogant spreken tegen de rechtvaardigen

  met trots en minachting.

31:20 Hoe groot is Uw goedheid,

die Gij hebt opgeborgen voor degenen die U vrezen,

die Gij hebt gewrocht voor degenen die hun toevlucht nemen in U,

voor de zonen der mensen!

31:21 Gij verbergt hen in de geheime plaats van Uw voorkomen

voor de complotten van de mens;

Gij bewaard hen heimelijk in een schuilplaats

voor de twist der tongen.

31:22 Gezegend is Maryah,

want Hij heeft Zijn liefdevolle vriendelijkheid

aan mij wonderbaarlijk gemaakt

in een belegerde stad.

31:23 Wat mij betreft,

ik zei in mijn onrust,

“ik ben afgesneden van voor Uw ogen”;

niettemin hoorde U de stem van mijn smeekbeden

wanneer ik tot U riep.

31:24 O heb Maryah lief,

al gijlieden,

Zijn godvrezenden!

Maryah bewaart de getrouwen

en beloont ten volle de trotse doener.

31:25 Wees sterk en laat uw hart moed ontvangen,

gij allen,

die hopen in Maryah.

Tehilim 32

32:1 Een psalm van David.

Een Maskil (overpeinzing).

Hoe gezegend is hij wiens overtreding vergeven is,

wiens zonde bedekt is!

32:2 Hoe gezegend is de mens

aan wie Maryah geen ongerechtigheid toerekent,

en in wiens geest er geen bedrog is!

32:3 Wanneer ik mij stilzwijgend hield over mijn zonde,

kwijnde mijn lichaam weg

door mijn gekreun

de hele dag lang.

32:4 Want dag en nacht

was Uw hand zwaar op mij;

mijn vitaliteit werd afgevoerd

net als bij de koortsige hitte van de zomer.

Selah.

32:5 Ik erkende mijn zonde aan U,

en mijn ongerechtigheid heb ik niet verborgen;

ik zei,

“Ik zal mijn overtredingen belijden aan Maryah”;

en U vergaf de misdadigheid van mijn zonde.

Selah.

32:6 Daarom,

laat iedereen die godsvruchtig is tot U bidden

in een tijd wanneer Gij kunt gevonden worden;

in een vloed van grote wateren

zullen zij hem ongetwijfeld niet bereiken.

32:7 Gij zijt mijn schuilplaats;

Gij behoed mij voor moeite;

Gij omringt mij met gezangen van bevrijding.

Selah.

32:8 Ik zal u onderrichten

  en u onderwijzen

  in de weg die gij moet gaan;

ik zal u adviseren met Mijn oog op u.

32:9 Wees niet als het paard of als de ezel

die geen begrip hebben,

wiens uitrusting bit en teugels omvatten

om hen in toom te houden,

anders zullen zij niet nabij u komen.

32:10 Vele zijn de smarten van de goddelozen,

maar hij die vertrouwt in Maryah,

liefdevolle vriendelijkheid zal hem omringen.

32:11 Wees verblijd in Maryah en verheugt u

  gij rechtvaardigen;

en schreeuw van vreugde,

gij allen die oprecht zijn in het hart.

Tehilim 33

33:1 Zingt van vreugde in Maryah,

O gij rechtvaardigen;

lof is voor de oprechte gepast.

33:2 Geef dankzegging aan Maryah met de lier;

zing lof aan Hem met de tien snarige harp.

33:3 Zing voor Hem een nieuw lied;

speel bekwaam

en met een vreugdevol gejuich.

33:4 Want het woord van Maryah is oprecht,

en al Zijn werk is gedaan in getrouwheid.

33:5 Hij houdt van gerechtigheid en rechtvaardigheid;

de aarde is vol van de liefdevolle vriendelijkheid van Maryah.

33:6 Door het woord van Maryah werden de hemelen gemaakt,

en door de adem van Zijn mond gans hun heirschaar.

33:7 Hij verzamelt de wateren van de zee tezamen als één massa;

Hij bedaart de diepten in opslag plaatsen.

33:8 Laat geheel de aarde Maryah vrezen;

laat al de inwoners van de wereld

  in ontzag voor Hem staan.

33:9 Want Hij sprak,

en het was gedaan;

Hij gebood,

  en het stond vast.

33:10 Maryah doet de raad van de naties teniet;

Hij dwarsboomt de plannen van de volkeren.

33:11 De raad van Maryah staat voor altijd ,

de plannen van Zijn hart van generatie tot generatie.

33:12 Gezegend is het volk

waarvan Aloha de Maryah is,

het volk die Hij heeft uitgekozen

tot Zijn eigen erfdeel.

33:13 Maryah kijkt vanuit de hemel;

Hij ziet al de zonen der mensen;

33:14 Vanuit Zijn woonplaats ziet Hij uit

op al de bewoners van de aarde,

33:15 Hij die de harten van hen allen vormt,

Hij die al hun werken begrijpt.

33:16 De koning word niet verlost door een machtig leger;

een krijger word niet bevrijd door grote kracht.

33:17 Een paard is een valse hoop tot overwinning;

evenmin bevrijd het iemand door zijn grote kracht.

33:18 Zie,

het oog van Maryah is op degenen die Hem vrezen,

op degenen die op Zijn liefdevolle vriendelijkheid hopen,

33:19 om hun ziel te bevrijden van de dood

en om hen levend te houden in tijden van schaarste.

33:20 Onze ziel wacht op Maryah;

Hij is onze hulp en ons schild.

33:21 Want ons hart verheugt zich in Hem,

omdat we vertrouwen op Zijn heilige naam.

33:22 Laat Uw liefdevolle vriendelijkheid,

O Maryah,

op ons zijn,

al-naar-gelang we op U hebben gehoopt.

Tehilim 34

34:1 Een psalm van David

toen hij waanzin veinsde voor Abimelech,

die hem wegdreef en hij vertrok.

34:2 Ik zal Maryah zegenen ten allen tijde;

Zijn lof zal voortdurend in mijn mond zijn.

34:3 Mijn ziel zal haar roem maken in Maryah:

de nederige zal het horen en zich verheugen.

34:4 O vergroot Maryah met mij,

en laat ons Zijn naam samen verhogen.

34:5 Ik keek uit naar Maryah,

en Hij antwoordde mij,

en verloste mij van al mijn angsten.

34:6 Ze keken naar Hem en werden stralend,

  en hun aangezichten zullen nooit beschaamd worden.

34:7 Deze arme man riep,

en Maryah hoorde hem

en redde hem vanuit al zijn moeiten.

34:8 De engel van Maryah

  legert rondom degenen die Hem vrezen,

en redt hen.

34:9 O smaak en zie dat Maryah goed is;

hoe gezegend is de mens

die toevlucht in Hem neemt!

34:10 O vreest Maryah,

gij Zijn heiligen;

want degenen die Hem vrezen

hebben geen gebrek.

34:11 De jonge leeuwen hebben gebrek en lijden honger;

maar zij die Maryah zoeken

zullen geen gebrek hebben van enig goed ding.

34:12 Kom,

gij kinderen,

luister naar mij;

ik zal u de vreze van Maryah onderwijzen.

34:13 Wie is de mens die leven verlangt

en de lengte der dagen lief heeft

  opdat hij goed moge zien?

34:14 Bewaar uw tong van het kwaad

  en uw lippen van het spreken van misleiding.

34:15 Wijk van het kwaad en doe het goede;

zoekt vrede en streef dat na.

34:16 De ogen van Maryah zijn richting de rechtvaardigen

en Zijn oren staan open voor hun geroep.

34:17 Het aangezicht van Maryah is tegen kwaaddoeners,

om de nagedachtenis weg te snijden,

van hen,

van de aarde.

34:18 De rechtvaardige roept,

en Maryah hoort

en bevrijd hun vanuit al hun moeiten.

34:19 Maryah is nabij de ontroostbaren

en behoudt degenen die zijn verpletterd in de geest.

34:20 Vele zijn de ellendes van de rechtvaardige,

maar Maryah die red hem vanuit hen allemaal.

34:21 Hij bewaart al zijn botten,

niet één van hen wordt gebroken.

34:22 Het kwaad,

zal de goddeloze doden

  en degenen die de rechtvaardige haten

zullen worden veroordeeld.

34:23 Maryah verlost de ziel van Zijn dienaars,

en niet één van dezen

die toevlucht in Hem neemt

zal worden veroordeeld.

Tehilim 35

35:1 Een psalm van David.

Twist,

O Maryah,

met degenen die twisten met mij;

strijd tegen degenen die strijden tegen mij.

35:2 Grijp het schild en het ronde handschild vast

en sta op tot mijn hulp.

35:3 Trek ook de speer en de strijdbijl

om diegenen te ontmoeten die mij vervolgen;

zeg tot mijn ziel,

“Ik ben uw heil.”

35:4 Laat diegenen beschaamd worden

en onteerd

die mijn leven zoeken;

laat diegenen terugkeren

en vernederd worden

die kwaad tegen mij bedenken.

35:5 Laat hen als kaf zijn voor de wind,

met de engel van Maryah hen opdrijvende.

35:6 Laat hun weg donker en glibberig zijn,

met de engel van Maryah hen vervolgende.

35:7 Want zonder reden verborgen zij hun valstrik voor mij;

zonder reden groeven zij een put voor mijn ziel.

35:8 Laat verwoesting over hem komen,

onverhoeds,

en laat de valstrik die hij verborg hemzelf vangen;

laat hem in die verwoesting vallen.

35:9 En mijn ziel zal zich verheugen in Maryah;

zij zal jubelen in Zijn zaligheid.

35:10 Al mijn botten zullen zeggen,

“Maryah, wie is gelijk U,

die de ellendige bevrijd van hem die te sterk voor hem is,

en de ellendige en de behoeftige van hem die hem berooft?”

35:11 Kwaadaardige getuigen staan op;

ze vragen van mij dingen die ik niet weet.

35:12 Ze vergoeden mij kwaad voor goed,

tot de beroving van mijn ziel.

35:13 Maar wat mij betreft,

wanneer ze ziek werden,

was mijn kleding rouwgewaad;

ik vernederde mijn ziel met vasten,

en mijn gebed keerde terug naar mijn boezem.

35:14 Ik ging zowat alsof het mijn vriend of broeder was;

ik boog neer rouwende,

als één die treurt voor een moeder.

35:15 Maar op mijn struikelen verheugden zij zich

en verzamelden zichzelf tezamen;

zij die geslagen waren

welke ik niet kende

verzamelden tezamen tegen mij,

zij lasteren mij zonder ophouden.

35:16 Zoals goddeloze narren op een feest,

knarsten zij naar mij met hun tanden.

35:17 Maryah,

hoelang zult Gij toekijken?

Red mijn ziel van hun verwoestingen,

mijn enige leven van de leeuwen.

35:18 Ik zal U dank geven in de grote gemeente;

ik zal U loven onder een machtige menigte.

35:19 Laat degenen die ten onrechte mijn vijanden zijn

zich niet over mij verheugen;

laat degenen die mij haten

zonder reden,

ook niet kwaadwillig knipogen.

35:20 Want ze spreken geen vrede,

maar ze bedenken bedrieglijke woorden

tegen degenen die stil zijn in het land.

35:21 Ze openden hun mond wijd tegen mij;

ze zeiden,

  “Aha, aha, onze ogen hebben het gezien!”

35:22 Gij hebt het gezien,

O Maryah,

bewaar geen stilte;

O Maryah,

wees niet verre van mij.

35:23 Ontwaakt Uzelf,

en wordt wakker tot mijn recht

en tot mijn zaak,

mijn Aloha en mijn Maryah.

35:24 Spreek mij recht,

O Maryah mijn Aloha,

naar uw gerechtigheid,

en laat hen zich over mij niet verheugen .

35:25 Laat hen in hun hart niet zeggen,

“Aha, ons verlangen!”

laat hen niet zeggen,

  “We hebben hem opgeslokt!”

35:26 Laat degenen beschaamd zijn

en zich volkomen verootmoedigen

die zich verheugen over mijn ellende;

laat degenen worden bekleed met schaamte

en oneer

die zich verheerlijken boven mij.

35:27 Laat ze schreeuwen van vreugde en zich verblijden,

die mijn rechtvaardiging gunstig gezind zijn;

en laat hen voortdurend zeggen,

“Maryah wordt verheerlijkt,

die behagen schept in de voorspoed van Zijn dienaar.”

35:28 En mijn tong

zal Uw gerechtigheid bekend maken

en Uw lof

de ganse dag lang.

Tehilim 36

36:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David de dienaar van Maryah.

De zonde van de goddeloze spreekt in zijn hart;

ontzag voor Aloha is er voor zijn ogen niet.

36:2 Want het flatteert hem in zijn eigen ogen

  betreffende de ontdekking van zijn ongerechtigheid

en de haat hiervan.

36:3 De woorden van zijn mond zijn goddeloosheid en bedrog;

hij is opgehouden verstandig te zijn en om goed te doen.

36:4 Hij bedenkt goddeloosheid op zijn bed;

hij zet zichzelf op een pad dat niet goed is;

hij veracht het kwaad niet.

36:5 Uw liefdevolle vriendelijkheid,

O Maryah,

strekt zich uit tot in de hemelen,

Uw getrouwheid reikt tot aan het wolkendek.

36:6 Uw gerechtigheid is gelijk de bergen van Aloha;

uw oordelen zijn gelijk een grote diepte.

O Maryah,

Gij behoudt mens en dier.

36:7 Hoe kostbaar is Uw liefdevolle vriendelijkheid,

O Aloha!

En de kinderen der mensen

nemen hun toevlucht in de schaduw van Uw vleugels.

36:8 Ze drinken hun ‘verzadiging van overvloed’ van Uw huis;

en Gij geeft hun te drinken van de rivier van Uw geneugten.

36:9 Want bij U is de springbron van het leven;

in Uw licht zien wij licht.

36:10 O, verlengt Uw liefdevolle vriendelijkheid naar degenen die U kennen,

en Uw gerechtigheid naar de oprechten in het hart.

36:12 Laat de voet van hoogmoed niet over mij komen,

en laat de hand van de goddelozen mij niet wegdrijven.

36:13 Ziedaar!

de doeners van ongerechtigheid zijn gevallen;

zij zijn neergeworpen

en kunnen niet opstaan.

Tehilim 37

37:1 Een psalm van David.

Erger u niet vanwege de kwaaddoeners,

wees niet afgunstig naar onrechtplegers toe.

37:2 Want zij zullen snel verdorren als het gras,

en verwelken als het groene kruid.

37:3 Vertrouw in Maryah en doe goed;

woon in het land

en cultiveert getrouwheid.

37:4 Verheugt uzelf in Maryah;

en Hij zal u de verlangens van uw hart geven.

37:5 Vertrouw uw weg toe aan Maryah,

vertrouw bovendien in Hem,

en Hij zal het doen.

37:6 Hij zal uw gerechtigheid voortbrengen als het licht

en uw oordeel als het middaguur.

37:7 Rust in Maryah en wacht geduldig op Hem;

erger u niet omwille van hem die bloeit op zijn weg,

omwille van de man die valse complotten uitvoert.

37:8 Laat af van boosheid en verzaakt toorn;

erger u niet;

het leid slechts tot kwaad doen.

37:9 Want kwaaddoeners zullen worden afgesneden,

maar degenen die wachten op Maryah,

zij zullen het land beérven.

37:10 Nog een tijdje en de goddeloze mens zal niet meer zijn;

en gij zult zorgvuldig uitzien naar zijn plaats

en hij zal daar niet zijn.

37:11 Maar de nederige zal het land beérven

en zal zichzelf verheugen

in de overvloedige bloei.

37:12 De goddeloze smeed plannen tegen de rechtvaardige

en knarst naar hem met zijn tanden.

37:13 Maryah lacht om hem,

want Hij ziet dat zijn dag komende is.

37:14 De goddelozen hebben het zwaard getrokken

en hun boog gekromd

om de ellendigen en de behoeftigen neer te werpen,

om degenen te doden die oprecht zijn in gedrag.

37:15 Hun zwaard zal hun eigen hart ingaan,

en hun bogen zullen worden verwoest.

37:16 Beter is het weinige van de rechtvaardige

  dan de overvloed van menige goddelozen.

37:17 Want de armen der goddelozen zullen worden gebroken,

maar Maryah ondersteunt de rechtvaardigen.

37:18 Maryah kent de dagen van de onberispelijke,

en hun erfenis zal voor eeuwig en altijd zijn.

37:19 Zij zullen niet beschaamd worden in de tijd van kwaad,

en in de dagen van schaarste zullen zij overvloed hebben.

37:20 Maar de goddelozen zullen omkomen;

en de vijanden van Maryah zullen als de heerlijkheid der weiden zijn,

ze verdwijnen

gelijk de mist verdampen zij weg.

37:21 De goddeloze ontleent en betaalt niet terug,

maar de rechtvaardige is genadig en geeft.

37:22 Want diegenen

door Hem gezegend

zullen het land beërven,

maar diegenen

door Hem vervloekt

zullen worden afgesneden.

37:23 De stappen van een mens zijn gevestigd door Maryah,

en Hij verheugt zich in zijn weg.

37:24 Wanneer hij valt,

zal hij niet hals over kop worden weggeslingerd,

  omdat Maryah de Ene is die zijn hand vasthoud.

37:25 Ik ben jong geweest en nu ben ik oud,

toch heb ik de rechtvaardige niet verlaten gezien

  of zijn nakomelingen brood zien bedelen.

37:26 De hele dag lang is hij genadig en geeft,

en zijn nakomelingen zijn een zegening.

37:27 Wijk af van kwaad en doe goed,

alzo zult ge eeuwig wonen.

37:28 Want Maryah houd van gerechtigheid

en verlaat Zijn godvrezende niet;

ze worden bewaard voor eeuwig,

maar de nakomelingen van de goddelozen zullen worden afgehakt.

37:29 De rechtvaardigen zullen het land beërven

en voor eeuwig en altijd daarin wonen.

37:30 De mond van de rechtvaardige spreekt wijsheid,

en zijn tong spreekt gerechtigheid.

37:31 De wet van zijn Aloha is in zijn hart;

zijn stappen glijden niet uit.

37:32 De goddeloze beloert de rechtvaardige

en zoekt om hem ter dood te brengen.

37:33 Maar Maryah zal hem niet in zijn hand achterlaten

  of hem verdoemd laten worden

wanneer hij is berecht.

37:34 Wacht op Maryah en houd Zijn weg,

en Hij zal u verheffen om het land te beërven;

als de goddelozen worden uitgeroeid,

zult gij het zien.

37:35 Ik heb een goddeloze gezien,

een gewelddadige mens

  zichzelf uitspreidende als een weelderige boom

in zijn natuurlijke aarde.

37:36 Vervolgens ging hij voorbij,

en zie!

hij was niet meer;

ik zocht naar hem,

maar hij kon niet niet meer worden gevonden.

37:37 Gedenk de onberispelijke man,

en aanschouw de oprechte;

want de man van vrede zal een nageslacht hebben.

37:38 Maar de overtreders zullen allemaal worden vernietigd;

het nageslacht van de goddelozen zal worden afgesneden.

37:39 Maar het heil van de rechtvaardigen is van Maryah;

Hij is hun sterkte in de tijd van benauwdheid.

37:40 Maryah helpt hen en bevrijd hen;

Hij bevrijd hen van de goddelozen en red hen,

omdat zij in Hem toevlucht nemen.

Tehilim 38

38:1 Een psalm van David,

voor een herdenking.

O Maryah,

berisp me niet in uw toorn,

en kastijd me niet in uw brandende boosheid.

38:2 Want Uw pijlen zijn diep in mij verzonken,

en Uw hand is op mij neergedrukt.

38:3 Er is geen gezondheid in mijn vlees vanwege Uw verontwaardiging;

er is geen welzijn in mijn botten vanwege mijn zonde.

38:4 Want mijn ongerechtigheden zijn over mijn hoofd gegaan;

als een zware last wegen zij teveel voor mij.

38:5 Mijn kwetsuren hebben een vieze geur en zweren

vanwege mijn dwaasheid.

38:6 Ik ben al te veel gekromd en zeer neergebogen;

ik ga de gehele dag in rouw.

38:7 Want mijn lendenen zijn gevuld met verzenging,

en er is geen welzijn in mijn vlees.

38:8 Ik ben verlamd en zeer verpletterd;

ik kerm vanwege de opwinding van mijn hart.

38:9 Maryah,

al mijn begeerte is voor U;

en mijn zuchten is voor U niet verborgen.

38:10 Mijn hart bonst,

mijn kracht heeft mij in de steek gelaten;

en het licht van mijn ogen,

zelfs dat is van mij weggegaan.

38:11 Mijn dierbaren en mijn vrienden staan op een afstand van mijn plaag;

en mijn bloedverwanten staan van verre af.

38:12 Degenen die mijn leven zoeken leggen strikken voor mij;

en degenen die mij zoeken te verwonden hebben met vernietiging gedreigd,

en ze bedenken verraad de hele dag lang.

38:13 Maar ik,

als een doveman,

hoor niet;

en ik ben als een stomme man

die zijn mond niet open doet.

38:14 Ja,

ik ben als een man die niet hoort,

en in wiens mond geen argumenten zijn.

38:15 Want ik hoop in U,

O Maryah;

U zult beantwoorden,

O Maryah mijn Aloha.

38:16 Want ik zei,

” Mogen zij zich over mij niet verheugen,

die,

wanneer mijn voet uitglijd,

zich tegenover mij zouden groter maken.”

38:17 Want ik ben klaar om te vallen,

en mijn leed is voortdurend voor mijn aangezicht.

38:18 Want ik beken mijn ongerechtigheid;

ik ben vol van bezorgdheid vanwege mijn zonde.

38:19 Maar mijn vijanden zijn krachtig en sterk,

en zij die mij ten onrechte haten,

zijn met velen.

38:20 En degenen die kwaad vergelden voor goed,

zij verzetten zich tegen mij,

omdat ik handel volgens wat goed is.

38:21 Verlaat mij niet,

O Maryah,

O mijn Aloha,

wees niet verre van mij!

38:22 Maak haast om mij te helpen,

O Maryah,

mijn redding!

Tehilim 39

39:1 Voor de koor leider,

voor Jeduthun.

Een psalm van David.

39:2 Ik zei,

“Ik zal mijn wegen bewaken opdat ik niet zondigen zou met mijn tong;

ik zal mijn mond bewaken als met een muilkorf

terwijl de goddeloze in mijn aanwezigheid is.”

39:3 Ik was stom en stilzwijgend,

ik onthield zelfs van het goede,

en mijn smart werd erger.

39:4 Mijn hart was heet binnenin mij,

terwijl ik mijmerende was ontbrandde het vuur;

vervolgens sprak ik met mijn tong:

39:5 ” Maryah,

maak mij mijn einde bekend

en wat de lengte van mijn dagen is;

laat mij weten hoe vergankelijk ik ben.

39:6 Zie,

Gij hebt mijn dagen als handbreedten gemaakt,

en mijn levensduur als niets in Uw ogen;

immers,

elk mens op zijn best is slechts een ademtocht.

Selah.

39:7 Immers wandelt elke mens rond als een schim;

immers maken zij een kabaal om niets;

hij vergaart rijkdommen en weet niet wie hen vergaren zal.

39:8 En nu,

Maryah,

op wat wacht ik?

mijn hoop is op U.

39:9 Verlos mij van al mijn overtredingen;

maak mij niet ‘de schande’ van de dwazen.

39:10 Ik ben stom geworden,

ik open mijn mond niet,

want Gij zijt het die het hebt gedaan.

39:11 Verwijder Uw plaag van mij;

vanwege de tegenstand van Uw hand ben ik uitgeput.

39:12 Met terechtwijzingen kastijd Gij een mens voor de ongerechtigheid;

Gij verteerd zoals een nachtvlinder wat kostbaar is voor hem;

immers,

ieder mens is slechts een adem.

Selah.

39:13 Hoort mijn gebed,

O Maryah,

en geef oor aan mijn geschrei;

wees niet stil op mijn tranen;

want ik ben een vreemdeling met U,

een bijwoner zoals al mijn vaderen.

39:14 Draai Uw blik weg van mij,

opdat ik weer moge lachen

voordat ik vertrek,

en ik niet meer ben.”

Tehilim 40

40:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

40:2  Ik wachtte geduldig op Maryah;

en Hij neigde naar mij en hoorde mijn geroep.

40:3 Hij haalde me op uit de put van vernietiging,

vanuit het modderige leem,

Hij stelde mijn voeten op een rotssteen

en maakte mijn voetstappen vast.

40:4 Hij legde een nieuw lied in mijn mond,

een lied van lof aan onze Aloha;

velen zullen zien en vrezen

en zullen vertrouwen op Maryah.

40:5 Hoe gelukzalig is de man die Maryah zijn vertrouwen heeft gemaakt,

en zich niet heeft gewend naar de hoogmoedige,

noch tot degenen die vervallen in onwaarheid.

40:6 Vele,

O Maryah mijn Aloha,

zijn de wonderen die U hebt gedaan,

en Uw gedachten jegens ons;

er is niemand om met U te vergelijken.

Als ik ze zou bekendmaken en van hen spreken,

zij zouden te talrijk zijn om te tellen.

40:7 Slachtoffer en spijsoffer hebt Gij niet verlangd;

mijn oren hebt Gij geopend;

brandoffer en zondeoffer hebt Gij niet nodig.

40:8 Vervolgens zei ik,

“Zie!

ik kom;

in de rol van het boek is het van mij geschreven.

40:9 Ik schep behagen om U wil te doen,

O mijn Aloha,

Uw wet is in mijn hart.”

40:10 Ik heb blijde tijdingen van gerechtigheid verkondigd in de grote congregatie,

zie!

ik zal mijn lippen niet bedwingen,

O Maryah,

Gij weet het.

40:11 Ik heb Uw gerechtigheid niet in mijn hart verscholen;

ik heb van Uw trouw en Uw heil gesproken;

  Uw liefdevolle vriendelijkheid

en Uw waarheid

heb ik niet geheimgehouden in de grote congregatie.

40:12 Gij,

o Maryah,

zult Uw mededogen van mij niet onthouden;

Uw liefdevolle vriendelijkheid en Uw waarheid

zullen mij voortdurend bewaren.

40:13 Want kwaden boven aantal hebben mij omgeven;

mijn ongerechtigheden hebben mij ingehaald,

zodat ik niet in staat ben om te zien;

  ze zijn talrijker dan de haren van mijn hoofd,

en mijn hart heeft mij in de steek gelaten.

40:14 Wees blij,

O Maryah,

om mij te bevrijden:

  maak haast,

O Maryah,

om mij te helpen.

40:15 Laten zij samen worden beschaamd en vernederd

die mijn leven zoeken te vernietigen;

laten zij achterwaarts worden omgedraaid

en onteerd worden

die zich verheugen in mijn kwaad.

40:16 Laten zij worden geschokt vanwege hun schaamte

die tegen mij zeggen,

“Aha, aha!”

40:17 Laat allen die U zoeken zich verheugen en blij zijn in U;

laten zij die Uw heil liefhebben voortdurend zeggen,

“Maryah wordt groot gemaakt!”

40:18 Aangezien ik getroffen ben en behoeftig,

laat Maryah rekening houden met mij.

  Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;

vertraag niet,

O mijn Aloha.

Tehilim 41

41:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

41:2 Hoe gezegend is hij die de hulpeloze overweegt;

Maryah zal hem bevrijden in een dag van benauwdheid.

41:3 Maryah zal hem beschermen en hem in leven houden,

en hij zal gezegend worden genoemd op de aarde;

en hem niet overgeven aan de begeerte van zijn vijanden.

41:4 Maryah zal hem ondersteunen op zijn ziekbed;

uit zijn ziekte,

brengt U hem terug tot welzijn.

41:5 Wat mij betreft,

ik zei,

“O Maryah,

wees genadig voor mij;

genees mijn ziel,

want ik heb gezondigd tegen U.”

41:6 Mijn vijanden spreken kwaad uit tegen mij,

“Wanneer zal hij sterven,

en zijn naam vergaan?”

41:7 En wanneer één van hen komt om mij te zien,

spreekt hij valsheid;

zijn hart verzamelt goddeloosheid tot zichzelf;

wanneer hij naar buiten gaat,

vertelt hij het.

41:8 Allen die mij haten fluisteren tezamen tegen mij;

tegen mij bedenken zij mijn kwaad,

zeggende,

41:9 “Een slecht ding is op hem uitgestort,

zo dat wanneer hij liggen gaat,

hij niet opnieuw zal opstaan.”

41:10 Zelfs mijn goede vriend in wie ik vertrouwde,

die mijn brood at,

heeft zijn hiel tegen mij opgetild.

41:11 Maar Gij,

O Maryah,

wees genadig aan mij en til mij op,

dat ik hun kan vergelden.

41:12 Door dit weet ik dat Gij verheugd met mij zijt,

dat mijn vijand over mij niet in triomf juicht.

41:13 Wat mij betreft,

Gij houd mij hoog in mijn integriteit,

en Gij stelt mij in Uw tegenwoordigheid voor altijd en eeuwig.

41:14 Gezegend is Maryah,

de Aloha van Israël,

van eeuwigheid tot eeuwigheid.

Amen en Amen.

Tehilim 42

42:1 Voor de koor leider.

Een maskil van de zonen van Korah.

42:2 Zoals het hert snakt naar de water beken,

zo snakt mijn ziel naar U,

O Aloha.

42:3 Mijn ziel dorst naar Aloha,

naar de levende Aloha;

wanneer zal ik komen en voor Aloha verschijnen?

42:4 Mijn tranen zijn mijn spijs geweest

dag en nacht,

terwijl ze tot mij zeggen

de hele dag lang,

“Waar is uw Aloha?”

42:5 Deze dingen gedenk ik

en ik stort mijn ziel in mij uit.

Want ik was gewoon om samen met de menigte te gaan

en leidde hen in een optocht naar het huis van Aloha,

met de stem van vreugde en dankzegging,

een menigte houdende het festival.

42:6 Waarom zijt gij in wanhoop,

O mijn ziel?

En waarom zijt gij verontrust geworden in mij?

Hoop op Aloha,

want ik zal Hem opnieuw loven

voor de hulp van Zijn aanwezigheid.

42:7 O mijn Aloha,

mijn ziel is in wanhoop in mij;

daarom gedenk ik U uit het land van de Jordaan

en de pieken van Hermon,

uit de Heuvels van Mizar.

42:8 Diepte roept tot diepte

bij het geluid van Uw waterlopen;

al Uw baren en Uw golven zijn over mij heen gerold.

42:9 Maryah zal Zijn liefdevolle vriendelijkheid gebieden in de dag;

en Zijn lied zal bij mij zijn in de nacht,

een gebed aan de Aloha van mijn leven.

42:10 Ik zal zeggen tot mijn rots Aloha,

“Waarom hebt Gij mij vergeten?

waarom ga ik in rouwgewaad

vanwege de onderdrukking van de vijand?”

42:11 Als een vermorzeling van mijn botten,

beschimpen mijn tegenstanders mij,

terwijl ze tegen mij zeggen

de hele dag lang,

“Waar is uw Aloha?”

42:12 Waarom zijt gij in wanhoop,

O mijn ziel?

En waarom zijt gij verontrust geworden in mij?

Hoop op Aloha,

want ik zal Hem opnieuw prijzen,

de hulp van mijn aangezicht,

en mijn Aloha.

Tehilim 43

43:1 Rechtvaardigt mij,

O Aloha,

en bepleit mijn zaak tegen een goddeloze natie;

O bevrijd mij van de bedrieglijke en onrechtvaardige man!

43:2 Want Gij zijt de Aloha van mijn kracht;

waarom hebt Gij mij verworpen?

waarom ga ik in rouwgewaad

vanwege de onderdrukking van de vijand?

43:3 O zend Uw licht en Uw waarheid uit,

laat ze me leiden;

laat ze me brengen naar Uw heilige heuvel

en naar Uw woonplaatsen.

43:4 Dan zal ik tot het altaar van Aloha gaan,

tot Aloha mijn hoogste vreugde;

en op de lier zal ik U loven,

O Aloha,

mijn Aloha.

43:5 Waarom zijt gij in wanhoop,

O mijn ziel?

En waarom zijt gij verontrust in mij?

Hoop op Aloha,

want ik zal Hem opnieuw prijzen,

de hulp van mijn aangezicht

en mijn Aloha.

Tehilim 44

44:1 Voor de koor leider.

Een Maskil van de zonen van Korah.

44:2 O Aloha,

we hebben gehoord met onze oren,

onze vaders hebben ons het werk verteld dat U deed in hun dagen,

in de dagen vanouds.

44:3 Gij met Uw eigen hand verdreef de naties;

vervolgens plantte U hen;

U teisterde de volken,

daarna verspreide U hen buitenslands.

44:4 Want door hun eigen zwaard bezaten zij het land niet,

en hun eigen arm redde hen niet,

maar Uw rechterhand en Uw arm en het licht van Uw tegenwoordigheid,

want U begunstigde hen.

44:5 Gij zijt mijn koning,

O Aloha;

gebied overwinningen voor Jakob.

44:6 Door U zullen we onze tegenstanders terugstoten;

door Uw naam zullen we degenen neer trappelen die tegen ons opstaan.

44:7 Want ik zal niet vertrouwen op mijn boog,

noch zal mijn zwaard mij redden.

44:8 Maar U hebt ons gered van onze tegenstanders,

en U hebt degenen tot schande gezet die ons haten.

44:9 In Aloha hebben we de hele dag lang geroemd,

en we zullen dank geven aan Uw naam voor eeuwig en altijd.

Selah.

44:10 Toch hebt Gij ons verworpen

en bracht ons tot schande,

en gaat niet uit met onze legers.

44:11 Gij doet ons terugkeren van de tegenstander;

en degenen die ons haten hebben buit genomen voor zichzelf.

44:12 Gij geeft ons als schapen om te worden gegeten

en hebt ons verstrooid onder de naties.

44:13 Gij verkoopt Uw volk goedkoop,

en hebt niet geprofiteerd door hun verkoop.

44:14 Gij maakt ons een verwijt voor onze buren,

een beschimping en een bespotting voor degenen om ons heen.

44:15 Gij maakt ons een schimpnaam onder de Naties,

  een mikpunt van spot onder de volken.

44:16 De hele dag lang is mijn oneer voor mij

en mijn vernedering heeft mij overweldigt,

44:17 Vanwege de stem van hem die verwijt en lastert,

vanwege de aanwezigheid van de vijand en de wreker.

44:18 Al deze dingen komen over ons,

maar we hebben U niet vergeten,

en we hebben niet vals gehandeld met Uw verbond.

44:19 Ons hart is niet teruggekeerd,

en onze stappen zijn niet afgeweken van Uw weg,

44:20 Nochtans hebt Gij ons verpletterd in een plaats van jakhalzen

en ons bedekt met de schaduw des doods.

44:21 Als we de naam van onze Aloha hadden vergeten

of onze handen hadden uitgestrekt naar een vreemde aloha,

44:22 Zou Aloha dit niet uitzoeken?

want Hij kent de geheimen van het hart.

44:23 Maar om Uwentwil worden wij gedood de hele dag lang;

we worden beschouwd als schapen

om te worden geslacht .

44:24 Wek Uzelf,

waarom slaapt Gij,

O Maryah?

ontwaakt,

verwerp ons niet voor eeuwig en altijd.

44:25 Waarom verbergt Gij Uw aangezicht

en vergeet onze ellende

en onze onderdrukking?

44:26 Want onze ziel is neergezonken in het stof;

onze organen kleven aan de aarde.

44:27 Sta op,

wees onze hulp,

en verlos ons omwille van Uw liefdevolle vriendelijkheid.

Tehilim 45

45:1 Voor de koor leider;

verleent aan de Shoshannim.

Een Maskil van de zonen van Korah.

Een lied van liefde.

45:2 Mijn hart loopt over van een goed onderwerp;

ik richt mijn verzen aan de Koning;

mijn tong is de pen van een vaardig schrijver.

45:3 Gij zijt mooier dan de zonen der mensen;

genade is uitgegoten op uw lippen;

daarom heeft Aloha U gezegend

voor eeuwig en altijd.

45:4 Gord Uw zwaard op Uw dij,

O Machtige,

  in Uw pracht en Uw majesteit!

45:5 En rijd zegevierend in Uw majesteit,

voor de zaak van waarheid en zachtmoedigheid en gerechtigheid;

laat Uw rechterhand U ontzagwekkende dingen leren.

45:6 Uw pijlen zijn scherp;

de volken vallen onder U;

Uw pijlen zijn in het hart des Koning’s vijanden.

45:7 Uw troon,

  O Aloha,

is voor eeuwig en altijd;

een scepter van oprechtheid is de scepter van Uw koninkrijk.

45:8 Gij hebt gerechtigheid liefgehad en goddeloosheid gehaat;

daarom Aloha,

Uw Aloha,

heeft U gezalfd met de olie des vreugde

boven Uw medemensen.

45:9 Al Uw klederen zijn geurig

van mirre en Aloë en senne;

Vanuit ivoren paleizen hebben snaarinstrumenten U blij gemaakt.

45:10 Koningsdochters zijn onder Uw edele dames;

aan Uw rechterhand staat de koningin

in goud van Ophir.

45:11 Luistert!

O dochter,

geef aandacht en neig uw oor:

vergeet uw volk en uw vaders huis;

45:12 de koning zal vervolgens uw schoonheid verlangen.

Want Hij is uw Maryah,

buig voor Hem neder.

45:13 De dochter van Tyrus zal met een geschenk komen;

de rijken onder het volk zullen uw gunst zoeken.

45:14 De koningsdochter is geheel glorieus van binnen;

haar kleding is doorweven met goud.

45:15 Ze zal tot de Koning geleid worden in geborduurd werk;

de maagden,

haar begeleiders die haar volgen,

zullen tot U worden gebracht.

45:16 Zij zullen voort- worden-geleid met blijdschap en vreugde;

zij zullen ingaan in des koning’s paleis.

45:17 In plaats van uw vaders zullen uw zonen zijn;

Gij zult hen prinsen maken in geheel de aarde.

45:18 Ik zal Uw naam herinnerd doen worden in alle generaties;

daarom zullen de volken U dank geven,

voor eeuwig en altijd.

Tehilim 46

46:1 Voor de koor leider.

Een psalm van de zonen van Korah,

ingesteld op Alamoth.

Een lied.

46:2 Aloha is onze toevlucht en sterkte,

een zeer aanwezige hulp bij moeite.

46:3 Daarom zullen wij niet vrezen,

al zou de aarde veranderen

en al gleden de bergen in het hart van de zee;

een zeer aanwezige hulp in moeite.

46:4 Alhoewel haar wateren razen en schuimen,

alhoewel de bergen schokken door hun zwellende hoogmoed.

Selah.

46:5 Er is een rivier

wiens beekjes de stad van Aloha verblijden,

  het heilige der woonplaatsen

van de Meest Hoge.

46:6 Aloha is in het midden van haar,

ze zal niet worden bewogen;

Aloha zal haar helpen wanneer de ochtend aanbreekt.

46:7 De naties maakten een kabaal,

de koningen waggelden;

Hij hief Zijn stem,

de aarde versmolt.

46:8 Maryah der heerscharen is met ons,

de Aloha van Jakob is ons bolwerk.

Selah.

46:9 Kom,

aanschouw de werken van Maryah,

die verwoestingen heeft gewrocht op de aarde.

46:10 Hij doet oorlogen stoppen tot het einde der aarde;

Hij breekt de boog en breekt de speer doormidden;

  Hij verbrand de strijdwagens met vuur.

46:11 “Houd op te streven

en weet dat Ik ben Aloha;

Ik zal worden verheven onder de naties,

Ik zal worden verheven op de aarde.”

46:12 Maryah der heerscharen is met ons;

de Aloha van Jakob is ons bolwerk.

Selah.

Tehilim 47

47:1 Voor de koor leider.

Een psalm van de zonen van Korah.

47:2 O klapt uw handen,

alle volkeren;

juicht tot Aloha met de stem van vreugde.

47:3 Want Maryah Meest Hoge

is te vrezen,

een groot koning over de gehele aarde.

47:4 Hij onderwerpt volken onder ons

en naties onder onze voeten.

47:5 Hij kiest onze erfenis voor ons,

de heerlijkheid van Jakob die Hij liefheeft.

Selah.

47:6 Aloha is opgegaan met gejuich,

Maryah,

met de klank van een bazuin.

47:7 Zingt lof tot Aloha,

zingt lof;

zingt lof tot onze koning,

zingt lof.

47:8 Want Aloha is de koning der gehele aarde;

zingt lof met een geschikte psalm.

47:9 Aloha regeert over de naties,

Aloha zit op Zijn heilige troon.

47:10 De voornaamsten uit de volken hebben zich verzameld

als het volk van de Aloha van Abraham,

want de schilden van de aarde behoren aan Aloha;

Hij is hoogst verheven.

Tehilim 48

48:1 Een lied;

een psalm van de zonen van Korah.

48:2 Maryah is groot,

en op grootste wijze te prijzen,

in de stad van onze Aloha,

Zijn heilige berg.

48:3 Prachtig van hoogte,

de vreugde van de gehele aarde,

is Berg Sion in het verre noorden,

de stad van de grote koning.

48:4 Aloha,

in haar paleizen,

heeft zichzelf bekend gemaakt als een bolwerk.

48:5 Want,

Zie!

de koningen verzamelden zich,

zij doortrokken te samen.

48:6 Zij zagen het,

toen waren zij verbaasd;

zij werden doodsbang,

zij vluchten van schrik.

48:7 Paniek greep hen daar aan,

pijniging,

als van een vrouw in haar kraambed.

48:8 Met de Oosten-wind

breekt Gij de schepen van Tarshish.

48:9 Zoals we hebben gehoord,

zo hebben we gezien in de stad van de Maryah der heerscharen,

in de stad van onze Aloha;

Aloha zal haar vestigen voor eeuwig en altijd.

Selah.

48:10 We hebben nagedacht over Uw liefdevolle vriendelijkheid,

O Aloha,

te-midden-van Uw tempel.

48:11 Zoals Uw naam is,

O Aloha,

zo is Uw lof tot de einden van de aarde;

Uw rechterhand is vol van gerechtigheid.

48:12 Laat Berg Sion blij zijn,

laat de dochters van Judah zich verheugen

  omwille van Uw oordelen.

48:13 Wandelt omheen Sion

en ga rondom haar;

telt haar torens;

48:14 Aanzie haar wallen;

ga door haar paleizen,

opdat gij het aan de volgende generatie zou kunnen vertellen.

48:15 Want zo’n Aloha,

is onze Aloha voor eeuwig en altijd;

Hij zal ons leiden tot de dood toe.

Tehilim 49

49:1 Voor de koor leider.

Een psalm van de zonen van Korah.

49:2 Hoort dit,

alle volkeren;

leent uw oor,

alle inwoners van de wereld,

49:3 Zowel laag en hoog,

rijk en arm tezamen.

49:4 Mijn mond zal wijsheid spreken,

en de overdenking van mijn hart zal worden verstaan.

49:5 Ik zal mijn oor neigen tot een spreekwoord;

ik zal mijn geheimenis uiten met de harp.

49:6 Waarom zou ik vrezen in dagen van tegenspoed,

wanneer de ongerechtigheid van mijn tegenstanders mij omringen,

49:7 gelijk degenen die vertrouwen op hun welvaart

en opscheppen over de overvloed van hun rijkdom?

49:8 Geen mens kan op welke wijze dan ook zijn broeder verlossen

of aan Aloha een losprijs voor hem geven,

49:9 (want de aflossing van zijn ziel is kostelijk,

en hij zal voor altijd ophouden om te proberen)

49:10 opdat hij voor eeuwig zou leven,

opdat hij niet ten onder zou gaan.

49:11 Want hij ziet dat zelfs wijze mannen sterven;

de domme en de onverstandige op dezelfde manier omkomen

en hun rijkdom overlaten aan anderen.

49:12 Hun innerlijke gedachte is dat hun huizen voor eeuwig zijn

en hun woonplaatsen voor alle generaties;

ze hebben hun landerijen benoemd naar hun eigen namen.

49:13 Maar de mens in zijn pracht en praal zal niet (blijven) duren;

hij is net zoals de beesten die omkomen.

49:14 Dit is de weg van degenen die dwaas zijn,

en van diegenen na hen die hun woorden goedkeuren.

  Selah.

49:15 Als schapen worden zij benoemd voor Sheol;

de dood zal hun herder zijn;

en de oprechten zullen over hun heersen in de morgen,

en hun gedaante zal voor Sheol zijn

om te consumeren

zodat zij geen bewoning hebben.

49:16 Maar Aloha zal mijn ziel verlossen van de macht van Sheol,

want Hij zal mij opnemen.

Selah.

49:17 Wees niet bevreesd wanneer een mens overvloedig wordt,

wanneer de heerlijkheid van zijn huis wordt vergroot;

49:18 want wanneer hij sterft zal hij niets meedragen;

zijn heerlijkheid zal niet achter hem afdalen.

49:19 Alhoewel terwijl hij leeft feliciteert hij zichzelf

(en hoewel mensen u loven

wanneer gij goed doet voor uzelf)

49:20 Hij zal naar het geslacht van zijn vaderen gaan;

zij zullen nooit het licht zien.

49:21 De mens in zijn pracht en praal,

doch zonder begrip,

wordt gelijk de beesten die omkomen.

Tehilim 50

50:1 Een psalm van Asaph.

De Machtige Ene,

Aloha,

Maryah,

heeft gesproken,

en sommeerde de aarde

van de opklimming van de zon

tot aan haar plaats.

50:2 Vanuit Zion,

de perfectie van schoonheid,

zal Aloha verschijnen.

50:3 Moge onze Aloha komen

en de stilte niet bewaren;

verterend vuur voor Zijn aangezicht,

en zeer stormachtig is het rondom Hem.

50:4 Hij sommeert de hemel hierboven,

en de aarde,

om Zijn volk te oordelen:

50:5 “Verzamelt Mij Mijn heiligen,

degenen die een verbond met Mij hebben gemaakt door offeren.”

50:6 En de hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid,

want Aloha zelf is rechter.

Selah.

50:7 “Hoort,

O Mijn volk,

en Ik zal spreken;

O Israël,

Ik zal getuigen tot u;

Ik ben Aloha,

uw Aloha.

50:8 “Ik bestraf u niet om uw offers,

en uw brandoffers zijn voortdurend voor Mij.

50:9 “Ik zal geen jonge stier nemen vanuit uw stal

  noch mannelijke geiten vanuit uw kooien.

50:10 “Want elk beest van het woud is van Mij,

het vee op de duizend heuvels.

50:11 “Ik ken elke vogel van de bergen,

en alles wat beweegt in het veld is van Mij.

50:12 “Als Ik hongerig was zou Ik het u niet vertellen,

want de wereld is van Mij,

en alles wat zij bevat.

50:13 “Zal Ik het vlees van stieren eten

of het bloed van mannelijke geiten drinken?

50:14 “Offert aan Aloha een offer van dankzegging

en betaalt uw geloften aan de Meest Hoogste;

50:15 roep op Mij in de dagen van benauwdheid;

ik zal u redden,

en gij zult Mij eren.”

50:16 Maar aan de goddelozen zegt Aloha,

“Welk recht hebt gij om te vertellen van Mijn inzettingen

en om Mijn verbond in uw mond te nemen?

50:17 “Want gij haat discipline,

en gij werpt Mijn woorden achter u.

50:18 “Wanneer gij een dief ziet,

sluit u zich bij hem aan,

en gij associeert uzelf met overspeligen.

50:19 “Gij laat uw mond los in het kwaad

en uw tong vormt bedrog.

50:20 “Gij zit en spreekt tegen uw broeder;

gij lastert uw eigen moeders zoon.

50:21 “Deze dingen hebt gij gedaan en ik bewaarde stilte;

gij dacht dat Ik net als u was;

Ik zal u berispen

en de zaak in volgorde voor uw ogen stellen.

50:22 “Overweeg nu dit,

gij die Aloha vergeet,

of Ik zal u in stukken scheuren,

en er zal geen één zijn om te verlossen.

50:23 “Hij die een offer van dankzegging offert eert Mij;

en aan hem die zijn weg correct beveelt

  zal Ik de zaligheid van Aloha tonen.

Tehilim 51

51:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David,

51:2 wanneer Nathan de profeet tot hem kwam,

nadat hij tot in Bathsheba was gegaan.

51:3 Wees genadig aan mij,

O Aloha,

volgens Uw liefdevolle vriendelijkheid;

volgens de grootheid van Uw mededogen

wis mijn zonden uit.

51:4 Was mij door-en-door van mijn ongerechtigheid

en reinig mij van mijn zonden.

51:5 Want ik ken mijn zonden,

en mijn zonde is altijd voor mij.

51:6 Tegen U,

U alleen,

heb ik gezondigd en gedaan wat kwaad is in Uw ogen,

zodat Gij rechtvaardig zijt wanneer Gij spreekt,

en onberispelijk wanneer Gij oordeelt.

51:7 Zie!

ik werdt voorgebracht in ongerechtigheid,

en in zonde ontving mijn moeder mij.

51:8 Zie!

Gij verlangt waarheid in het diepste wezen,

en in het verborgen gedeelte

zult Gij mij wijsheid bekend maken.

51:9 Reinig mij met ezobā,

en ik zal schoon zijn;

was mij,

en ik zal witter zijn dan sneeuw.

51:10 Doe mij vreugde en blijdschap horen,

laat de botten die Gij gebroken hebt blij zijn.

51:11 Verberg Uw aangezicht van mijn zonden

en wis al mijn ongerechtigheden uit.

51:12 Schep in mij een vlekkeloos hart,

O Aloha,

en doe in mij een standvastige geest herleven.

51:13 Werp me niet weg vanuit Uw tegenwoordigheid

en neemt Uw heilige Geest niet van mij af.

51:14 Geef aan mij de vreugde van Uw heil terug

  en ondersteun mij met een bereidwillige geest.

51:15 Vervolgens

overtreders zal ik Uw wegen onderwijzen,

en zondaars zullen tot U bekeerd worden.

51:16 Verlos mij van bloedschuld,

O Aloha,

de Aloha van mijn heil;

vervolgens zal mijn tong vreugdevol zingen van Uw gerechtigheid.

51:17 O Maryah,

open mijn lippen;

opdat mijn mond Uw lof moge bekendmaken.

51:18 Want Gij hebt geen behagen in offering,

anders zou ik het geven;

Gij zijt niet tevreden met brandoffer.

51:19 De offers van Aloha zijn een gebroken geest;

een gebroken en een berouwvol hart,

O Aloha,

zult Gij niet verachten.

51:20 Door Uw gunst

doe goed aan Zion;

bouw de muren van Jeruzalem.

51:21 Dan zult Gij behagen scheppen in rechtvaardige offers,

in brandoffer en compleet brandoffer;

vervolgens zullen jonge stieren worden geofferd op Uw altaar.

Tehilim 52

52:1 Voor de koor leider.

Een maskil van David,

52:2 wanneer Doeg de Edomiet kwam en Saul vertelde en tot hem zei,

“David is tot het huis gekomen van Ahimelech.”

52:3 Waarom roemt gij in kwaad,

O machtige man?

De liefdevolle vriendelijkheid van Aloha verdraagt de hele dag lang.

52:4 Uw tong bedenkt verwoesting,

als een scherp scheermesje,

O werker van bedrog.

52:5 Gij bemint het kwade meer dan het goede,

meer de leugen dan te spreken wat juist is.

Selah.

52:6 Gij bemint alle woorden die verslinden,

O bedrieglijke tong.

52:7 Maar Aloha zal u neerwaarts knakken voor eeuwig;

Hij zal u oppakken en wegrukken uit uw tent,

en u ontwortelen uit het land der levenden.

Selah.

52:8 De rechtvaardigen zullen zien en vrezen,

en zullen lachen om hem,

zeggende:

52:9 “Zie,

de man die Aloha niet tot zijn toevlucht kon maken;

  maar vertrouwde in de overvloed van zijn rijkdommen

en krachtig was door zijn kwaad verlangen.”

52:10 Maar wat mijzelf betreft,

ik ben als een groene olijfboom in het huis van Aloha;

ik vertrouw in de liefdevolle vriendelijkheid van Aloha voor eeuwig en altijd.

52:11 Ik zal U dankzegging geven voor eeuwig,

omdat Gij het hebt gedaan,

en ik zal op Uw naam wachten,

want dit is goed,

in het bijzijn van Uw god-de-lijken.

Tehilim 53

53:1 Voor de koor leider;

volgens Mahalath.

Een Maskil van David.

53:2 De dwaas heeft gezegd in zijn hart,

“Er is geen Aloha,”

ze zijn verdorven,

en hebben gruwelijk onrecht begaan;

er is geen één die goed doet.

53:3 Aloha heeft naar beneden gekeken uit de hemel

op de zonen van de mensen

om te zien of er iemand verstandig is,

die zoekt naar Aloha.

53:4 Elk één van hen heeft afgeweken;

samen zijn ze verdorven geworden;

er is niemand die goed doet,

zelfs niet één.

53:5 Hebben de werkers van goddeloosheid dan geen kennis,

die Mijn volk opeten alsof ze brood aten

en Aloha niet hebben aanroepen?

53:6 Daar waren zij in grote angst waar geen angst was geweest;

want Aloha verstrooide de botten van hem die tegen u legerde;

u bracht ze tot schande,

want Aloha had hen verworpen.

53:7 Oh,

dat Israels zaligheid vanuit Zion komen zou!

wanneer Aloha zijn gevangen volk herstelt,

laat Jakob zich verheugen,

laat Israel verblijd zijn.

Tehilim 54

54:1 Voor de koor leider;

op besnaarde instrumenten.

Een Maskil van David,

54:2 toen de Zifieten kwamen en zeiden tot Saul,

“Verbergt David zich niet te-midden-van ons?”

54:3 Verlos mij,

O Aloha,

door Uw naam,

en rechtvaardigt mij door Uw macht.

54:4 Hoor mijn gebed,

O Aloha;

geef gehoor aan de woorden van mijn mond.

54:5 Want vreemden zijn opgestaan tegen mij

en gewelddadige mannen hebben mijn leven gezocht;

zij hebben Aloha niet vóór hen gesteld.

Selah.

54:6 Zie!

Aloha is mijn helper;

Maryah is de ondersteuner van mijn ziel.

54:7 Hij zal dit kwaad vergelden aan mijn tegenstanders;

richt hen ten gronde in Uw getrouwheid.

54:8 Gewillig zal ik tot u offeren;

ik zal dankzegging geven aan Uw naam,

O Maryah,

want dat is goed.

54:9 Want Hij heeft mij uit alle problemen verlost,

en mijn oog heeft met genoegdoening gezien op mijn tegenstanders.

Tehilim 55

55:1 Voor de koor leider;

op besnaarde instrumenten.

Een Maskil van David.

55:2 Geef gehoor aan mijn gebed,

O Aloha;

en verbergt uzelf niet voor mijn smeekbede.

55:3 Sla acht op mij

en hoor mij;

ik ben fel in mijn klacht

  en ben ongetwijfeld razend,

55:4 vanwege de stem van de tegenstander,

vanwege de gespannenheid van de goddelozen;

want zij brengen problemen over mij heen

en in toorn baren zij wrok tegen mij.

55:5 Mijn hart is in zielsmart van-binnen-in mij,

en de verschrikkingen des doods zijn op mij neergedaald.

55:6 Vrees en beving overkomen mij,

en gruwel heeft me overweldigd.

55:7 Ik zei,

“Oh,

dat ik vleugels had als een duif!

ik zou weg vliegen

en in rust zijn.

55:8 Zie,

ik zou zwerven verre weg,

ik zou overnachten in de woestijn.

Selah.

55:9 Ik zou naar mijn plaats van toevlucht snellen

vanuit de onstuimige wind en hevige windstorm.”

55:10 Verwart,

O Maryah,

verdeel hun tongen,

want ik heb geweld en tweedracht in de stad gezien.

55:11 Dag en nacht gaan ze om haar heen op haar muren,

en ongerechtigheid en ellende is in haar midden.

55:12 Verderf is in haar midden;

afpersing en bedrog

wijkt niet van haar straten.

55:13 Want het is niet een vijand die mij bespot,

dan kon ik het dragen;

noch is het één die mij haat die zich tegen mij heeft verheven,

dan kon ik mezelf voor hem verbergen.

55:13 Maar jij bent het,

een mens mijn gelijke,

mijn metgezel en mijn vertrouwde vriend;

55:14 wij die tezamen lieflijk kameraadschap hadden

wandelden in het huis van Aloha

in de menigte.

55:15 Laat de dood bedrieglijk over hun komen;

laat hen levend naar Sheol afdalen,

want het kwaad is in hun woning,

in hun midden.

55:16 Wat mij betreft,

ik zal Aloha aanroepen,

  en Maryah zal mij verlossen.

55:17 S’avonds en s’morgens en s’middags,

zal ik klagen en morren,

en Hij zal mijn stem horen.

55:18 Hij zal mijn ziel in vrede verlossen

van de strijd die tegen mij is,

want zij zijn velen die met mij ijveren.

55:19 Aloha zal horen en hen verhoren

zelfs degene die zit gezeten op de troon van-ouds-af

Selah.

Bij wie er geen verandering is,

en die Aloha niet vreest.

55:20 Hij heeft zijn handen uitgestoken

tegen degenen die in vrede met hem waren;

hij heeft zijn verbond geweld aangedaan.

55:21 Zijn toespraak was gladder dan boter,

maar zijn hart was oorlog;

zijn woorden waren zachter dan olie,

maar ze waren getrokken zwaarden.

55:22 Werpt uw last op Maryah

en Hij zal u ondersteunen;

Hij zal nooit toestaan dat de rechtvaardigen worden geschud.

55:23 Maar Gij,

O Aloha,

  zult hen afwaarts brengen naartoe de put van verderf;

mannen van het bloedvergieten en misleiding

zullen hun dagen niet half uitleven.

Maar ik zal vertrouwen op U.

Tehilim 56

56:1 Voor de koor leider;

volgens Jonath elem rehokim.

Een Mikhtam van David,

toen de Filistijnen hem grepen in Gath.

56:2 Wees genadig aan mij,

O Aloha,

want de mens heeft mij vertrappeld;

strijdende de hele dag lang onderdrukte hij mij.

56:3 Mijn tegenstanders hebben mij vertrappeld

de gehele dag lang,

want menige zijn zij

die hoogmoedig tegen mij strijden.

56:4 Wanneer ik bevreesd ben,

zal ik al mijn vertrouwen op U stellen.

56:5 In Aloha,

wiens woord ik prijs,

in Aloha heb ik mijn vertrouwen gesteld;

ik zal niet bevreesd zijn.

Wat kan slechts een mens mij aandoen?

56:6 De hele dag lang vervormen ze mijn woorden;

al hun gedachten zijn tegen mij tot kwaad.

56:7 Ze vallen aan,

ze liggen op de loer,

ze volgen mijn stappen,

terwijl ze gewacht hebben om mijn leven te nemen.

56:8 Vanwege goddeloosheid,

werpt hen uit,

werpt de volken in toorn neder,

O Aloha!

56:9 Gij hebt de rekening gemaakt van mijn omzwervingen;

doe mijn tranen in Uw fles.

Zijn zij niet in Uw boek?

56:10 Vervolgens zullen mijn tegenstanders de rug keren,

op de dag wanneer ik roep;

dit weet ik,

dat Aloha voor mij is.

56:11 In Aloha,

wiens woord ik loof,

in Maryah,

wiens woord ik loof,

56:12 in Aloha heb ik mijn vertrouwen gesteld,

ik zal niet bevreesd zijn.

Wat kan de mens mij aandoen?

56:13 Uw geloften zijn bindend op mij,

O Aloha;

ik zal dankoffers aan U geven.

56:14 Want Gij hebt mijn ziel verlost van de dood,

mijn voeten van struikelen inderdaad,

zodat ik kan wandelen voor Aloha

in het licht van de levenden.

Tehilim 57

57:1 Voor de koor leider;

geschreven voor Al-tashheth.

Een Mikhtam van David,

toen hij vluchtte van Saul in de grot.

57:2 Wees genadig aan mij,

O Aloha,

wees genadig aan mij,

want mijn ziel neemt toevlucht in U;

en in de schaduw van Uw vleugels zal ik toevlucht nemen

tot de verwoesting voorbij is gegaan.

57:3 Ik zal roepen tot Aloha

de Meest Hoge,

tot Aloha die alle dingen aan mij volbrengt.

57:4 Hij zal zenden uit de hemel

en mij verlossen;

Hij berispt hem die op mij trappelt.

Selah.

Aloha zal voorwaarts zenden

Zijn liefdevolle vriendelijkheid

en Zijn waarheid.

57:5 Mijn ziel is te midden van de leeuwen;

ik moet liggen te midden van degenen die vuur uitademen,

gelijk de zonen der mensen,

wiens tanden spiesen en pijlen zijn

en hun tong een scherp zwaard.

57:6 Wees verheven boven de hemelen,

O Aloha,

laat Uw glorie uitgroeien boven gans de aarde.

57:7 Zij hebben een valnet bereid voor mijn stappen;

mijn ziel was neerwaarts gebogen;

zij groeven een put voor mij;

zijzelf zijn er-in-het-midden-ingevallen.

Selah.

57:8 Mijn hart is standvastig,

O Aloha,

mijn hart is standvastig;

ik zal zingen,

ja,

ik zal lofzingen!

57:8 Ontwaak,

mijn glorie!

ontwaak,

harp en lier!

ik zal de dageraad ontwaken.

57:9 Ik zal dankzegging aan U geven,

O Maryah,

onder de volkeren;

ik zal lof tot U zingen onder de naties.

57:10 Want Uw liefdevolle vriendelijkheid is geweldig groot tot aan de hemelen

en Uw waarheid tot aan de wolken.

57:11 Wees verheven boven de hemelen,

O Aloha;

laat Uw glorie over gans de aarde zijn.

Tehilim 58

58:1 Voor de koor leider;

ingesteld voor Al-tashheth.

Een Mikhtam van David.

58:2 Spreekt gij werkelijk gerechtigheid,

O goden?

oordeelt gij oprechte dingen,

O zonen der mensen?

58:3 Neen,

in uw hart werkt gij ongerechtigheid;

op aarde weegt gij het geweld van uw handen af.

58:4 De goddelozen zijn vervreemd van de baarmoeder;

degenen die leugens spreken

gaan op een dwaalspoor

vanaf de geboorte.

58:5 Ze zijn vergif

zoals het gif van een serpent;

zoals een dove cobra

die haar oren toestopt,

58:6 zodat ze de stem van de verlokker niet hoort,

of een ervaren toverspreuken strooier.

58:7 O Aloha,

verbrijzel hun tanden in hun mond;

breek de tanden af van de jonge leeuwen,

O Maryah.

58:8 Laat hen weg vlieden als water dat wegloopt;

wanneer hij zijn pijlen richt,

laat hen zijn als koploze pijlen.

58:9 Laat hen zijn als een slak

die wegsmelt als ze heengaat,

zoals de miskramen van een vrouw

welke nooit de zon zien.

58:10 Voordat uw potten het vuur van doornen kunnen voelen

zal Hij hun wegvegen met een wervelwind,

het groene en het brandende op dezelfde wijze.

58:11 De rechtvaardige zal zich verheugen als hij de wraak ziet;

hij zal zijn voeten wassen in het bloed van de goddelozen.

58:12 En de mens zal zeggen,

  “Ongetwijfeld is er een beloning voor de rechtvaardige;

ongetwijfeld is er een Aloha die op aarde recht spreekt!”

Tehilim 59

59:1 Voor de koor leider;

ingesteld voor Al-tashheth.

Een Mikhtam van David,

toen Saul mannen zond en zij het huis beloerden om hem te doden.

59:2 Verlos mij van mijn vijanden,

O mijn Aloha;

stel me veilig op hoogten

weg van degenen die tegen mij opstaan.

59:3 Verlos mij van degenen die ongerechtigheid doen

en redt mij van de mannen van bloedvergieten.

59:4 Want zie!

zij hebben een hinderlaag gesteld voor mijn leven;

woeste mannen lanceren een aanval tegen mij,

niet voor mijn overtreding noch voor mijn zonde,

  O Maryah,

59:5 voor geen misdaad van mij,

rennen ze en richten zich tegen mij.

  Ontwaak Uzelf om mij te helpen,

en zie!

59:6 Gij,

O Maryah Aloha der heerscharen,

Aloha van Israël,

wordt wakker om al de naties te bestraffen;

wees niet genadig aan wie dan ook die trouweloos in ongerechtigheid is.

Selah.

59:7 Ze keren terug tegen de avond,

ze huilen als honden,

en gaan rondom de stad.

59:8 Zie!

ze braken uit met hun mond;

zwaarden zijn op hun lippen,

want ze zeggen,

  “Wie hoort het?”

59:9 Maar Gij,

O Maryah,

lacht om hen;

Gij drijft de spot met alle naties.

59:10 Vanwege zijne sterkte

zal ik op U wachten,

want Aloha is mijn verschansing.

59:11 Mijn Aloha zal mij in zijn liefdevolle vriendelijkheid ontmoeten;

Aloha zal mij triomfantelijk op mijn vijanden laten zien.

59:12 Dood hen niet,

of mijn volk zal vergeten:

verstrooi hen door Uw macht,

en haal hen neder,

O Maryah,

ons schild.

59:13 Vanwege de zonde van hun mond

en de woorden van hun lippen,

laat hen gelijk worden gevangen in hun hoogmoed,

en vanwege vloeken

en leugens die zij uiten.

59:14 Verwoest hen in toorn,

verwoest hen dat zij niet meer kunnen zijn;

zodat de mens moge weten

dat Aloha heerst in Jakob

tot de uiteinden der aarde.

Selah.

59:15 Ze keren terug tegen de avond,

ze huilen als een hond,

en gaan rondom de stad.

59:16 Ze dwalen rond voor voedsel

en snauwen als ze niet voldaan zijn.

59:17 Maar wat mij betreft,

ik zal zingen van Uw sterkte;

ja,

ik zal in de ochtend vreugdevol zingen van Uw liefdevolle vriendelijkheid,

want Gij zijt mijn bolwerk geweest

en een toevluchtsoord op de dag van mijn ellende.

59:18 O mijn Sterkte,

ik zal lof-zingen tot U;

want Aloha is mijn bolwerk,

de Aloha die mij liefdevolle vriendelijkheid betoonde.

Tehilim 60

 

60:1 Voor de koor leider;

volgens Shushan Eduth.

Een Mikhtam van David,

om te onderwijzen;

60:2 toen hij worstelde met Aram-naharaim

en met Aram-Zobah,

en Joab terugkeerde,

en twaalf duizend versloeg van Edom in de vallei van Zout.

60:3 O Aloha,

Gij hebt ons verworpen.

Gij hebt ons gebroken;

Gij zijt ontstoken geweest;

O herstel ons nu.

60:4 Gij hebt het land doen beven,

Gij hebt het opengespleten;

genees haar bressen,

want ze wankelt.

60:5 Gij hebt Uw volk ontbering doen ervaren;

gij hebt ons wijn te drinken gegeven

die ons doet waggelen.

60:6 Gij hebt een banier gegeven aan degenen die ontzag hebben voor U ,

dat hij mag getoond worden vanwege de waarheid.

Selah.

60:7 Opdat Uw geliefden mogen bevrijd worden,

red door Uw rechterhand,

en antwoord ons!

60:8 Aloha heeft in Zijn heiligheid gesproken:

“Ik zal jubelen,

ik zal Shechem verdelen

en de vallei van Sukkoth afmeten.

60:9 Gilead is de mijne,

en Manasseh is de mijne;

voorts,

Ephraim is de helm van Mijn hoofd;

Judah is Mijn scepter.

60:10 Moab is Mijn waskom;

over Edom gooi Ik Mijn schoen;

roep het uit,

O Philistia,

vanwege Mij !”

60:11 Wie zal mij brengen

in de belegerde stad?

Wie zal mij leiden naar Edom?

60:12 Hebt Gij niet zelf,

O Aloha,

ons verworpen?

En zult Gij niet uitgaan met onze heerscharen,

O Aloha?

60:13 O geef ons hulp tegen de tegenstander,

want bevrijding door mensen is tevergeefs.

60:14 Door Aloha zullen we dapper doen,

en Hij is het die onze tegenstanders zal vertrappen.

Tehilim 61

61:1 Voor de koor leider;

  op een besnaard instrument.

Een psalm van David.

61:2 Hoor mijn geschrei,

O Aloha;

sla acht op mijn gebed.

61:3 Van het einde der aarde roep ik tot U

wanneer mijn hart verzwakt is;

leid mij naar de rotssteen die hoger is dan mij.

61:4 Want Gij zijt een toevlucht voor mij geweest,

een toren van sterkte tegen de vijand.

61:5 Laat mij wonen

in Uw tent voor eeuwig;

laat mij toevlucht nemen

  in de beschutting van Uw vleugels.

Selah.

61:6 Want Gij hebt mijn geloften gehoord,

O Aloha;

Gij hebt mij de erfenis gegeven

voor degenen die Uw naam vrezen.

61:7 Gij zult des koning’s leven verlengen;

zijn jaren zullen zijn als talrijke geslachten.

61:8 Hij zal voor eeuwig in tegenwoordigheid van Aloha verblijven ;

bestem liefdevolle vriendelijkheid en waarheid

opdat ze hem mogen behoeden.

61:9 Zo zal ik lof zingen tot Uw naam voor eeuwig,

opdat ik mijn geloften moge betalen

dag op dag.

Tehilim 62

62:1 Voor de koor leider;

volgens Jeduthun.

Een psalm van David.

62:2 Mijn ziel wacht in stilte

op Aloha alleen;

van Hem is mijn heil.

62:3 Hij alleen is mijn rotssteen en mijn heil,

mijn sterke burcht;

ik zal niet sterk worden geschud.

62:4 Hoe lang zullen jullie een man bestormen,

zodat gij hem kunt vermoorden,

allen van u,

als een scheve muur,

als een wankelend hekken?

62:5 Ze hebben enkel beraadslaagd

om hem neer te werpen van zijn hoge positie;

ze verheugen zich in leugen;

ze zegenen met hun mond,

maar innerlijk vervloeken ze.

Selah.

62:6 Mijn ziel,

wacht in stilte op Aloha alleen,

want mijn hoop is van Hem.

62:7 Hij alleen is mijn rotssteen en mijn heil,

mijn sterke burcht;

ik zal niet worden geschud.

62:8 In Aloha rust mijn heil en mijn heerlijkheid;

de rotssteen van mijn sterkte,

mijn toevlucht is in Aloha.

62:9 Vertrouw in Hem ten alle tijde,

O volk;

stort uw hart uit voor Hem;

Aloha is een toevlucht voor ons.

Selah.

62:10 Mannen van lage klasse zijn slechts ijdelheid

en mannen van hoge stand zijn een leugen;

in de weegschalen gaan ze omhoog;

ze zijn tezamen lichter dan adem.

62:11 Vertrouw niet op onderdrukking

en verwacht niet pronkzuchtig uit roverij,

als rijkdom toeneemt,

stel uw hart niet op haar.

62:12 Eenmaal heeft Aloha gesproken;

tweemaal heb ik dit gehoord:

dat kracht aan Aloha behoort;

62:13 En liefdevolle vriendelijkheid is de Uwe,

O Maryah,

want Gij compenseert een mens naar zijn werken.

Tehilim 63

63:1 Een psalm van David,

toen hij in de woestijn van Judah was.

63:2 O Aloha,

Gij zijt mijn Aloha;

ik zal U ernstig zoeken;

  mijn ziel dorst naar U,

mijn vlees hunkert naar U,

in een droog en afgemat land

waar er geen water is.

63:3 Zo heb ik U in het heiligdom gezien,

om Uw kracht en Uw heerlijkheid te zien.

63:4 Omdat Uw liefdevolle vriendelijkheid beter is dan leven,

mijn lippen zullen U loven.

63:5 Zo zal ik U zegenen zolang als ik leef;

ik zal mijn handen opheffen in Uw naam.

63:6 Mijn ziel is als met merg en vetheid voldaan,

en mijn mond offert lof-prijs

met vrolijke lippen.

63:7 Wanneer ik U gedenk op mijn ligbed,

denk ik over U na in de nachtwaken,

63:8 Want Gij zijt mijn hulp geweest,

en in de schaduw van Uw vleugels

zing ik van vreugde.

63:9 Mijn ziel kleeft U aan;

Uw rechter hand verdedigt mij.

63:10 Maar degenen die mijn leven zoeken om het te verwoesten,

zullen tot in de diepten van de aarde gaan.

63:11 Ze zullen worden overgeleverd aan de kracht van het zwaard;

ze zullen een prooi zijn voor de vossen.

63:12 Maar de koning zal zich verheugen in Aloha;

iedereen die bij Hem zweert zal roemen,

want de monden van degenen die leugens spreken

  zullen worden gestopt.

Tehilim 64

64:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

64:2 Hoort mijn stem,

O Aloha,

in mijn beklag;

behoed mijn leven voor de schrik van de vijand.

64:3 Verschuil mij voor de geheime raad van kwaaddoeners,

voor het tumult van degenen die ongerechtigheid doen,

64:4 die hun tong hebben verscherpt als een zwaard.

Ze richten bittere toespraak,

64:5 om te schieten

vanuit de verborgenheid naar de onberispelijke;

plotseling schieten ze naar hem en vrezen niet.

64:6 Ze houden zich vast aan een kwaad doel;

ze spreken over

‘strikken leggen in het geheim’;

ze zeggen,

” Wie kan ze zien?”

64:7 Ze bedenken onrecht,

zeggende,

“We zijn klaar met een goed doordacht complot”;

want de innerlijke gedachte en het hart van een mens zijn diep.

64:8 Maar Aloha zal naar hen schieten met een pijl;

plotseling,

ze zullen verwond worden.

64:9 Zo zullen ze hem doen struikelen;

hun eigen tong is tegen hen;

eenieder die hen ziet zal het hoofd schudden.

64:10 Vervolgens zullen alle mensen vrezen,

en zij zullen het werk van Aloha bekendmaken,

en zullen overwegen wat Hij heeft gedaan.

64:11 De rechtvaardige man zal verheugd zijn in Maryah

en zal in Hem toevlucht nemen;

en al de oprechten van hart zullen eer-betonen.

Tehilim 65

65:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

Een lied.

65:2 Er zal stilte zijn voor U,

en lof-prijs in Zion,

O Aloha,

en aan U zal de gelofte worden uitgevoerd.

65:3 O Gij die gebed hoort,

tot U komen alle mensen.

65:4 Ongerechtigheden overheersten tegen mij;

wat betreft onze overtredingen,

Gij vergeeft hen.

65:5 Hoe gezegend is degene die Gij verkiest

en dichtbij U brengt

om in Uw hoven te wonen.

we zullen voldaan zijn met de goedheid van Uw huis,

Uw heilige tempel.

65:6 Door ontzagwekkende daden

antwoord Gij ons in gerechtigheid,

O Aloha van onze redding,

Gij die het vertrouwen zijt van alle einden der aarde

en van de verste zee;

65:7 die de bergen vestigt door Zijn kracht,

omgordt zijnde met macht;

65:8 die het geraas van de zeeën kalmeert,

het geraas van hun golven,

en het tumult van de volkeren.

65:9 Zij die wonen in de einden van de aarde

staan in ontzag voor Uw tekenen;

Gij doet de zonsopgang en de zonsondergang van vreugde juichen.

65:10 Gij bezoekt de aarde en maakt haar overvloed;

Gij maakt ze zeer vruchtbaar;

de stroom van Aloha is vol met water;

Gij bereidt hun graan,

want alzo maakt Gij de aarde klaar.

65:11 Gij geeft haar groeven overvloedig water,

Gij doet haar bergkammen tot rust komen,

  Gij verzacht het met stortregens,

Gij zegent haar groei.

65:12 Gij hebt het jaar van Uw gave gekroond,

en Uw wegen druipen van vetheid.

65:13 De graslanden van de woestenij druipen,

en de heuvels omgorden zich met vreugdebetoon.

65:14 De weilanden zijn bekleed met kudden

en de valleien zijn bedekt met graan;

zij juichen van vreugde,

ja,

zij zingen.

Tehilim 66

66:1 Voor de koor leider.

Een lied.

Een psalm.

Juich vreugdevol tot Aloha,

gans de aarde;

66:2 bezing de heerlijkheid van Zijn naam;

maak zijn heerlijke lofprijzing.

66:3 Zeg tot Aloha,

“Hoe ontzagwekkend zijn Uw werken!

vanwege de grootheid van Uw sterkte

zullen Uw vijanden geveinsde gehoorzaamheid aan U geven.

66:4 Gans de aarde zal U aanbidden,

en zal lofprijzing-zingen tot U;

zij zullen lofprijzing-zingen tot Uw naam.”

Selah.

66:5 Kom en zie de werken van Aloha,

wie ontzagwekkend is in Zijn daden naar de zonen der mensen.

66:6 Hij veranderde de zee in droog land;

ze gingen te voet doorheen de stroming;

laat ons daar aan Hem vreugde betonen!

66:7 Hij regeert door Zijn macht voor altijd en eeuwig;

Zijn ogen houden toezicht op de naties;

laat de oproerstokers zichzelf niet verheerlijken.

Selah.

66:8 Zegen onze Aloha,

O volken,

en laat Zijn lof buitenslands klinken,

66:9 Die ons in leven houdt

en onze voet niet toelaat om uit te glijden.

66:10 Want Gij hebt ons beproefd,

O Aloha;

Gij hebt ons gezuiverd zoals zilver wordt gezuiverd.

66:11 Gij bracht ons in het net;

Gij legde een drukkende last op onze lendenen.

66:12 Gij deed mensen boven onze hoofden draaien;

we gingen door vuur en door water,

toch bracht U ons uit tot in een plaats van overvloed.

66:13 Ik zal tot in Uw huis komen met brandoffers;

ik zal U mijn geloften voldoen,

66:14 die mijn lippen hebben geuit

en mijn mond heeft gesproken

toen ik in ellende was.

66:15 Ik zal tot U brandoffers offeren van vette beesten,

met de rook van rammen;

ik zal een offering maken van stieren

met mannelijke geiten.

Selah.

66:16 Kom en hoort,

allen die Aloha vrezen,

en ik zal vertellen van wat Hij heeft gedaan voor mijn ziel.

66:17 IK riep tot Hem met mijn mond,

en Hij werd geprezen door mijn tong.

66:18 Indien ik goddeloosheid aanschouwde in mijn hart,

Maryah zou niet horen;

66:19 maar Aloha heeft wel-degelijk gehoord;

Hij heeft aandacht gegeven aan de stem van mijn gebed.

66:20 Gezegend is Aloha,

die mijn gebed niet heeft afgewend

noch Zijn liefdevolle vriendelijkheid van mij.

Aramaic Tanakh

Ketava d’Mazmore d’David

Boek psalmen van David

Psalmen 67-150

Tehelim 67

67:1 Voor de koor leider;

met besnaarde instrumenten.

Een psalm.

Een lied.

67:2 Aloha is genadig aan ons

en zegent ons,

en doet Zijn aangezicht op ons schijnen

Selah.

67:3 Opdat Uw weg moge bekend zijn op de aarde,

Uw heil onder alle naties.

67:4 Laat de volken U loven,

O Aloha;

laat de volken,

allen,

U loven.

67:5 Laat de naties verblijd zijn

en zingen van vreugde;

want Gij zult de volken richten in oprechtheid

en de naties op de aarde leiden.

Selah.

67:6 Laat de volken U loven,

O Aloha,

laat de volken,

allen,

U loven.

67:7 De aarde heeft haar opbrengst opgebracht;

Aloha,

onze Aloha,

zegent ons.

67:8 Aloha zegen ons,

dat al de einden van de aarde Hem mogen vrezen.

Tehelim 68

68:1 Voor de koor leider

een psalm van David.

Een lied.

68:2 Laat Aloha opstaan,

laat Zijn vijanden verstrooid worden,

en laat degenen die Hem haten voor Hem vluchten

68:3 Gelijk de rook wordt weggedreven,

drijft hen alzo weg;

gelijk was voor het vuur smelt,

laat de goddelozen alzo vergaan voor Aloha.

68:4 Maar laat de rechtvaardigen blij zijn;

laat hen juichen voor Aloha;

ja,

laat hen met blijdschap vreugde-betonen.

68:5 Zing tot Aloha,

zingt lof-prijs tot Zijn naam;

heft een lied aan voor Hem die door de woestijn rijd,

wiens naam Maryah is,

en juicht voor Hem.

68:6 Een Vader voor de vaderloze

  en een Rechter voor de weduwe,

is Aloha in Zijn heilige bewoning.

68:7 Aloha maakt een thuis voor de eenzame;

Hij leidt de gevangene uit tot in welvaart,

slechts de opstandige woont in een verdord land.

68:8 O Aloha,

terwijl Gij uitging voor Uw volk,

terwijl Gij marcheerde door de woestijn,

Selah.

68:9 Beefde de aarde;

ook de hemelen dropen regen bij de aanwezigheid van Aloha;

Sinai zelve beefde bij de aanwezigheid van Aloha,

de Aloha van Israel.

68:10 Gij stort alom een overvloedige regen,

O Aloha;

Gij bevestigde Uw erfdeel

toen het verdord was.

68:11 Uw schepselen vestigden daarin;

Gij voorzag in Uw goedheid voor de armen,

O Aloha.

68:12 Maryah gaf de opdracht;

de vrouwen,

welke de goede tijdingen verkondigen zijn een grote menigte:

68:13 “Koningen van legers vluchten,

ze vluchten,

en zij die thuis blijft

zal de buit verdelen!”

68:14 Wanneer ge neerligt te-midden-van de schaapskooien,

zijt ge gelijk de vleugels van een duif bedekt met zilver,

en haar slagpennen met glinsterend goud.

68:15 Toen de Almachtige de koningen daar verstrooide,

was het in Zalmon aan het sneeuwen.

68:16 Een berg van Aloha

is de berg van Bashan;

een berg van vele pieken

is de berg van Bashan.

68:17 Waarom kijken jullie met afgunst,

  o bergen met vele pieken,

naar de berg die Aloha heeft verkozen tot Zijn woonplaats?

Maryah zal er immers voor eeuwig en altijd wonen.

68:18 De strijdwagens van Aloha zijn ontelbare,

duizenden bij duizenden;

Maryah is onder hen -zoals bij- Sinai,

in heiligheid.

68:19 Gij zijt opgevaren in de hoogte,

Gij hebt Uw gevangenen in gevangenschap geleid;

Gij hebt gaven ontvangen onder mensen,

ook zelfs onder de weerspannige,

opdat Maryah Aloha daar moge wonen.

68:20 Gezegend is Maryah,

die dagelijks onze last draagt,

de Aloha die onze zaligheid is.

Selah.

68:21 Aloha is voor ons een Aloha van verlossingen;

  en bij Aloha Maryah behoren ontsnappingen uit de dood.

68:22 Aloha zal immers het hoofd verbrijzelen van Zijn vijanden,

de harige kruin van hem die in zijn schuldige daden verdergaat.

68:23 Maryah zei,

“Ik zal hen terugbrengen vanuit Bashan.

Ik zal hen terugbrengen vanuit de diepten van de zee;

68:24 opdat uw voet hen moge verpletteren tot bloedens toe,

de tongen van uw honden hun deel van uw vijanden moge hebben.”

68:25 Zij hebben Uw processie gezien,

O Aloha,

de processie van mijn Aloha,

mijn koning,

in het heiligdom.

68:26 De zangers gaande voorop,

de muzikanten na hen,

in het midden van hen

op tamboerijnen trommelende maagden.

68:27 Lovende Aloha in de gemeenten,

Maryah,

gij die uit de fontein van Israel zijt.

68:28 Daar is Benjamin,

de jongste,

heersend over hun,

de prinsen van Judah in hun drommen,

de prinsen van Zebulon,

de prinsen van Naphtali.

68:29 Uw Aloha heeft uw kracht bevolen;

toon Uzelf krachtig,

O Aloha,

die gehandeld heeft namens ons.

68:30 Vanwege Uw tempel te Jeruzalem

zullen koningen geschenken tot U brengen.

68:31 Berisp de beesten in het riet,

de kudde van stieren met de kalveren van de volken,

de stukken van zilver onder de voet vertrappelende;

Hij heeft de volkeren verstrooid die zich in oorlog verheugen.

68:32 Gezanten zullen uit Egypte komen;

Ethiopië zal snel haar handen uitstrekken naar Aloha.

68:33 Zingt tot Aloha,

O koninkrijken der aarde,

zingt lof-prijs tot Maryah,

Selah.

68:34 Aan Hem die rijdt op de hoogste hemelen,

welke van oude tijden zijn;

Zie,

Hij spreekt met Zijn stem uit,

een machtige stem.

68:35 Schrijft aan Aloha sterkte toe;

Zijn majesteit is over Israel

en Zijn sterkte is in de lucht.

68:36 O Aloha,

Gij zijt ontzagwekkend vanuit Uw heiligdom.

De Aloha van Israel Hemzelf

geeft sterkte en kracht aan het volk.

Gezegend is Aloha!

Tehelim 69

69:1 Voor de koor leider;

volgens Shoshannim.

Een psalm van David.

69:2 Red mij,

O Aloha,

want de wateren hebben mijn leven bedreigt.

69:3 Ik ben in een diepe modderpoel gezonken,

en daar is geen vaste voet;

ik ben in diepe wateren gekomen,

en een vloed overstroomt mij.

69:4 Ik ben vermoeid van mijn schreeuwen;

mijn keel is opgedroogd;

mijn ogen falen

terwijl ik wacht op mijn Aloha.

69:5 Degenen die mij zonder reden haten

zijn meer dan de haren op mijn hoofd;

Degenen die mij willen vernietigen zijn machtig,

zijn ten onrechte mijn vijanden;

wat ik nooit heb geplunderd,

heb ik vervolgens terug te brengen.

69:6 O Aloha,

het is U die mijn dwaasheid kent,

en mijn kwade (daden) zijn voor U niet verborgen.

69:7 Mogen degenen die op U wachten

door mij niet beschaamd worden,

O Maryah Aloha der heerscharen;

mogen degenen die U zoeken

door mij niet te schande worden gemaakt,

O Aloha van Israel,

69:8 Omdat ik om uwentwil smaad heb gebaard;

heeft oneer mijn aangezicht bedekt.

69:9 Ik ben vervreemd geworden van mijn broers

en een vreemdeling aan mijn moeders zonen.

69:19 Want ijver voor Uw huis heeft mij geconsumeerd,

en de smaad van degenen die U smaden

zijn op mij gevallen.

69:11 Wanneer ik met vasten weende in mijn ziel,

werd het m’n smaad.

69:12 Toen ik een geitenharen zak tot m’n kleding maakte,

werd ik een spotnaam voor hen.

69:13 Degenen die in de poort zitten praten over mij,

en ik ben het lied van de dronkaards.

69:14 Maar wat mijzelf betreft,

mijn gebed is tot U,

O Maryah,

op een aanvaardbaar tijdstip;

O Aloha,

in de grootheid van Uw liefdevolle vriendelijkheid,

antwoordt mij met Uw reddende waarheid.

69:15 Verlos mij uit het slijk

en laat mij niet zinken;

moge ik worden verlost van mijn vijanden

en vanuit diepe wateren.

69:16 Moge de vloed van water mij niet overstromen

noch de diepte mij opslokken,

noch de put zijn mond over mij toesluiten”

69:17 Antwoord mij,

O Maryah,

want Uw liefdevolle vriendelijkheid is goed;

volgens de grootheid van Uw mededogen,

keer U tot mij,

69:18 en verbergt Uw aangezicht niet voor Uw dienaar,

want ik ben in nood;

antwoordt me snel.

69:19 Oh nader dicht tot mijn ziel

  en verlos haar;

koop mij vrij omwille van m’n vijanden!

69:20 Gij kent mijn smaad en mijn schaamte en mijn oneer;

  al mijn tegenstanders zijn voor U.

69:21 Smaad heeft mijn hart gebroken en ik ben zo ziek.

En ik zag uit naar sympathie,

maar er was geen,

en naar troosters,

maar ik vond niet één.

69:22 Ook gaven ze mij gal

tot mijn spijs

en voor mijn dorst

  gaven ze mij azijn te drinken.

69:23 Moge hun tafel voor hen een hinderlaag worden;

en wanneer zij in rust zijn,

moge het een valstrik worden.

69:24 Moge hun ogen verduisterd worden

zodat zij niet kunnen zien,

en doe hun lendenen voortdurend wankelen.

69:25 Stort Uw gramschap op hen uit,

en moge Uw brandende woede hen inhalen.

69:26 Moge hun kamp verlaten zijn,

moge niet één in hun tenten wonen.

69:27 Want ze hebben hem vervolgd

die Gij zelf hebt geslagen,

en ze vertellen van de smart

van degenen die Gij hebt verwond.

69:28 Voeg ongerechtigheid toe aan hun ongerechtigheid,

en moge zij niet in Uw gerechtigheid komen.

69:29 Moge zij worden uitgewist uit het boek van leven

en moge zij niet worden opgeschreven met de rechtvaardigen.

69:30 Maar ik ben gekweld en in smart;

moge Uw heil,

O Aloha,

mij veilig stellen op hoogten.

69:31 Ik zal de naam van Aloha met een lied prijzen,

en Hem groot maken met dankzegging.

69:32 En het zal Maryah behagen

beter dan een os

of een jonge stier met horens en hoeven.

69:33 De ootmoedige heeft het gezien en is verblijd;

Gij die Aloha zoekt

laat uw hart nieuw leven geven.

69:34 Want Maryah hoort de behoeftigen

en veracht niet de Zijnen

die gevangenen zijn.

69:35 Laat de hemel en aarde Hem prijzen,

de zeeën en elk ding dat in hen beweegt.

69:36 Want Aloha wil Zion verlossen

en de steden van Judah bouwen,

opdat zij daarin mogen wonen en het bezitten.

69:37 De nakomelingen van Zijn dienaren zullen het beërven,

en degenen die Zijn naam liefhebben

zullen daarin wonen.

Tehelim 70

70:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David;

voor een herdenking.

70:2 O Aloha,

verhaast om mij te verlossen;

O Maryah,

verhaast tot mijn hulp!

70:3 Laat degenen beschaamd en vernederd worden

die mijn leven zoeken;

laat degenen omgedraaid en onteerd worden

die behagen scheppen in mijn kwaad.

70:4 Laat degenen omgedraaid worden

omwille van hun schaamte

die zeggen,

  “Aha, aha!”

70:5 Laat allen die U zoeken zich verheugen

en blij zijn in U;

en laat degenen die Uw zaligheid liefhebben voortdurend zeggen,

“Laat Aloha groot gemaakt worden.”

70:6 Maar ik ben gekweld en behoeftig;

verhaast tot mij,

O Aloha!

Gij zijt mijn hulp en mijn bevrijder;

O Maryah,

vertraag niet.

Tehelim 71

71:1 In U,

O Maryah,

heb ik toevlucht genomen;

laat mij nooit beschaamd worden.

71:2 Bevrijd mij en red mij

in Uw gerechtigheid;

neig Uw oor tot mij

en verlos mij.

71:3 Wees tot mij een steenrots van bewoning

tot welke ik voortdurend moge komen;

Gij hebt opdracht gegeven om mij te verlossen,

want Gij zijt mijn steenrots en mijn vesting.

71:4 Bevrijd mij,

O mijn Aloha,

uit de hand van de goddelozen,

uit de greep van de kwaad doener

en meedogenloze mens,

71:5 Want Gij zijt mijn hoop;

O Maryah Aloha,

Gij zijt mijn vertrouwen vanuit mijn jeugd.

71:6 Door U ben ik ondersteund geweest vanaf mijn geboorte:

Gij zijt Hem die mij uit mijn moeder’s baarmoeder heeft genomen;

mijn lof-prijs is voortdurend voor U.

71:7 Ik ben een wonder geworden tot velen,

want Gij zijt mijn sterk toevluchtsoord.

71:8 Mijn mond is gevuld met Uw lof-prijs

  en met Uw heerlijkheid de hele dag lang.

71:9 Werp mij niet weg in de tijd van ouderdom;

verlaat mij niet wanneer mij kracht ontbreekt.

71:10 Want mijn vijanden hebben tegen mij gesproken;

en degenen die bespieden op mijn leven

hebben samen beraadslaagd,

71:11 Zeggende;

“Aloha heeft hem verlaten;

vervolgt en grijpt hem,

want er is geen één om te verlossen.”

71:12 O Aloha,

Wees niet verre van mij;

O mijn Aloha,

  verhaast tot mijn hulp!

71:13 Laat degenen die tegenstanders zijn van mijn ziel

beschaamd en verteerd worden;

laat hen bedekt worden met blaam en oneer

  die mij zoeken te kwetsen.

71:14 Maar wat mij betreft,

ik zal voortdurend hopen,

  en zal U nog meer-en-meer lof-prijzen.

71:15 Mijn mond zal vertellen van Uw gerechtigheid

en van Uw redding de hele dag lang;

alhoewel ik de hoeveelheid van hen niet weet.

71:16 Ik zal komen met de machtige daden van Maryah Aloha;

ik zal melding maken van Uw gerechtigheid,

d’uwe alleen.

71:17 O Aloha,

Gij hebt mij geleerd vanaf mijn jeugd,

en nog altijd

maak ik Uw wonderbaarlijke daden bekend.

71:18 En zelfs wanneer ik oud en grijs ben,

O Aloha,

verlaat mij niet,

totdat ik Uw kracht bekend maak aan deze generatie,

en Uw macht aan allen die zullen komen.

71:19 Want Uw gerechtigheid,

O Aloha,

reikt tot aan de hemelen,

Gij die grote dingen hebt gedaan;

O Aloha,

wie is U gelijk?

71:20 Gij die mij vele moeite’s en kwellingen hebt laten zien

zult mij opnieuw doen herleven,

en zult mij opnieuw omhoog brengen

uit de diepten van de aarde.

71:21 Gij zult mijn grootheid vermeerderen

en mij omtrekkend troosten.

71:22 Ook zal ik U loven met een harp,

zelfs Uw waarheid,

O mijn Aloha;

tot U zal ik lof-zingen met de lier,

O Heilige ene van Israël.

71:23 Mijn lippen zullen van vreugde juichen

wanneer ik tot U lof-zing;

en mijn ziel,

die Gij verlost hebt.

71:24 Ook zal mijn tong Uw gerechtigheid uiten

de hele dag lang;

want zij zijn beschaamd,

want zij zijn vernederd

die mijn kwaad zoeken.

Tehelim 72

72:1 Een psalm van Solomon.

Geef de koning Uw gerichten,

O Aloha,

en Uw gerechtigheid aan de koning’s zoon.

72:2 Moge hij Uw volk richten met gerechtigheid

en Uw gekwelden met rechtvaardigheid.

72:3 Laat de bergen aan het volk vrede brengen,

en de heuvels,

in gerechtigheid.

72:4 Moge hij de ellendigen van het volk verdedigen,

de kinderen van de behoeftigen redden

en de onderdrukker verpletteren.

72:5 Laten ze U vrezen

zolang de zon en zo lang als de maan voortduurt,

dwars doorheen alle generaties.

72:6 Moge hij neerkomen als regen op het gemaaid gras,

zoals plensbuien die de aarde bewateren.

72:7 Moge in zijn dagen de rechtvaardige bloeien,

en de overvloed van vrede

tot de maan niet meer is.

72:8 Moge hij ook regeren van zee tot zee

en van de rivier tot aan de uiteinden van de aarde.

72:9 Laat de nomaden van de woestijn voor hem buigen,

en zijn vijanden het stof likken.

72:10 Laat de koningen van Tarshish

en van de eilanden geschenken meebrengen;

de koningen van Sheba en Seba giften aanbieden.

72:11 En laat alle koningen neerbuigen voor hem,

alle naties hem dienen.

72:12 Want hij zal de behoeftige verlossen wanneer hij om hulp schreeuwt,

alsook de gekwelde,

en hem die geen helper heeft.

72:13 Hij zal medelijden hebben

met de armen en behoeftigen,

en de levens van de behoeftigen

zal hij redden.

72:14 Hij zal hun leven redden

van onderdrukking en geweld,

en hun bloed

dat zal kostbaar zijn in zijn ogen;

72:15 Dus moge hij leven,

en moge het goud van Sheba aan hem worden gegeven;

en laat ze voortdurend voor hem bidden;

laat ze hem zegenen de hele dag lang.

72:16 Moge er overvloed van graan zijn

in het land op de top der bergen;

haar vrucht zal wuiven als de ceders van Libanon;

en moge die van de stad bloeien zoals de vegetatie van de aarde.

72:17 Moge zijn naam eeuwig voortduren;

moge zijn naam toenemen zolang als de zon schijnt;

en laat mannen zichzelf zegenen door hem;

laat alle naties hem gezegend noemen.

72:18 Gezegend is Maryah Aloha,

de Aloha van Israël,

  die alleen wonderen werkt.

72:19 En gezegend is Zijn glorierijke naam voor altijd;

en moge de gehele aarde worden gevuld met Zijn heerlijkheid.

Amen, en amen.

72:20 De gebeden van David

zoon van Isaï

zijn beëindigd.

Tehelim 73

73:1 Een psalm van Asaph.

Zeker,

Aloha is goed voor Israël,

aan degenen die rein zijn van hart!

73:2 Maar wat mijzelf betreft,

kwamen mijn voeten dichtbij struikelen,

  mijn stappen waren bijna uitgegleden.

73:3 Want ik was jaloers op de verwaanden

en ik zag de welvaart van de goddelozen.

73:4 Want er zijn geen pijnen tot hun dood,

en hun lichaam is vet.

73:5 Ze zijn niet in moeite

zoals andere mensen,

evenmin worden zij geplaagd

zoals andere mensen.

73:6 Daarom is hoogmoed hun halssnoer;

het gewaad van geweld bedekt hun.

73:7 Hun oog puilt uit van vetheid;

de verbeeldingen van hun hart voeren een oproer.

73:8 Ze bespotten

en spreken goddeloos van onderdrukking;

ze spreken vanuit de hoogte.

73:9 Ze hebben hun mond tegen de hemel gezet,

  en hun tong paradeert over de aarde.

73:10 Daarom keert zijn volk terug naar deze plek,

en wateren van overvloed worden door hen dronken.

73:11 Ze zeggen,

“Hoe weet Aloha het?

en is er kennis bij de Meest Hoge?”

73:12 Zie!

deze zijn de goddelozen,

en immer in rust,

zijn zij in rijkdom toegenomen.

73:13 Immers,

tevergeefs heb ik mijn hart zuiver gehouden

en waste mijn handen in onschuld;

73:14 Want ik ben de hele dag lang zwaar beproefd

en elke morgen gekastijd.

73:15 Indien ik had gezegd,

“Ik zal op deze wijze spreken,”

zie,

ik zou het geslacht van Uw kinderen hebben verraden.

73:16 Toen ik nadacht om dit te verstaan,

was het lastig in mijn ogen

73:17 totdat ik in het heiligdom van Aloha kwam;

vervolgens bemerkte ik hun einde.

73:18 Immers,

Gij zet hun op glibberige plaatsen;

Gij werpt hun neer tot verwoesting.

73:19 Hoe worden zij als in een oogwenk verwoest!

zij worden geheel en al weggevaagd

door plotselinge verschrikkingen!

73:20 Zoals een droom wanneer iemand ontwaakt,

O Maryah,

wanneer ontwaakt,

zult Gij hun gedaante verachten.

73:21 Wanneer mijn hart verbitterd was

en ik vanbinnen werd doorboord,

73:22 toen was ik redeloos en onwetend;

ik was als een beest voor U.

73:23 Niettemin ben ik voortdurend bij U;

Gij hebt mij vastgehouden bij mijn rechterhand.

73:24 Met Uw raad zult Gij mij leiden,

en mij daarna in heerlijkheid opnemen.

73:25 Wie heb ik in de hemel behalve U?

en behalve U;

verlang ik niets op aarde.

73:26 Mijn vlees en mijn hart kunnen falen,

maar Aloha is de sterkte van mijn hart

en voor eeuwig mijn deel.

73:27 Want,

zie!

degenen die verre van U zijn zullen vergaan;

Gij hebt al degenen vernietigd die ontrouw aan U zijn.

73:28 Maar wat mij betreft,

de nabijheid van Aloha is m’n goed;

ik heb Maryah Aloha mijn toevlucht gemaakt,

opdat ik moge vertellen van al Uw werken.

Tehelim 74

74:1 Een maskil van Asaph.

O Aloha,

waarom hebt Gij ons voor eeuwig verworpen?

Waarom rookt Uw toorn tegen de schapen van Uw weiland?

74:2 Herinner Uw congregatie,

die Gij hebt verworven vanouds,

die Gij hebt verlost om het geslacht te zijn van Uw erfdeel;

en deze Berg Zion,

waar Gij hebt gewoond.

74:3 Keer Uw voetstappen naar de eeuwigdurende verwoestingen;

de vijand heeft alles beschadigd in het heiligdom.

74:4 Uw tegenstanders hebben gebruld

in het midden van Uw ontmoetingsplaats;

ze hebben hun eigen vaandels opgericht als tekens.

74:5 Het leek alsof één zijn bijl had opgetild in een woud van bomen.

74:6 En nu

al haar gesneden werk sloegen ze stuk

met hakmessen en hamers.

74:7 Ze hebben Uw heiligdom tot op de grond afgebrand;

ze hebben de woonplaats van Uw naam ontheiligd.

74:8 Ze zeiden in hun hart,

“Laat ons hen volledig onderwerpen.”

Zij hebben alle ontmoetingsplaatsen van Aloha in het land verbrand.

74:9 Wij zien onze tekenen niet;

er is niet langer een profeet,

noch is er iemand onder ons die weet hoe lang nog.

74:10 Hoe lang nog,

O Aloha,

zal de tegenstander smaden,

en de vijand Uw naam eeuwig verachten?

74:11 Waarom trekt Gij Uw hand af,

zelfs Uw rechter hand?

Van binnen Uw boezem,

vernietig hen!

74:12 Toch is Aloha mijn koning vanouds,

die daden van verlossing werkt

in het midden van de aarde.

74:13 U verdeelde de zee door Uw sterkte;

U verbrak de koppen van de zeemonsters in de wateren.

74:14 U verpletterde de koppen van Leviathan;

U gaf hem als spijs voor de schepsels der woestijn.

74:15 U brak springbronnen en bergstromen open;

U droogde altijd stromende beken op.

74:16 De Uwe is de dag,

de nacht is ook de Uwe;

Gij hebt het licht en de zon bereid.

74:17 Gij hebt al de grenzen van de aarde gevestigd,

Gij hebt zomer en winter gemaakt.

74:18 Herinner dit,

O Aloha,

dat de vijand heeft beschimpt,

en een dwaas volk Uw naam heeft versmaad.

74:19 Lever de ziel van Uw tortelduif niet over aan het wild beest;

vergeet niet het leven van Uw voor altijd gekwelde.

74:20 Aanzie het verbond;

want de donkere plaatsen van het land

zijn vol van de woningen van geweld.

74:21 Laat de onderdrukte niet onteerd terugkeren;

  laat de gekwelde en behoeftige Uw naam lof-prijzen.

74:22 Sta op,

O Aloha,

en bepleit Uw eigen zaak;

herinner hoe de dwaze mens U smaad

de hele dag lang.

74:23 Vergeet niet de stem van Uw tegenstanders,

het tumult van degenen die tegen U opstaan

welke voortdurend opstijgt.

Tehelim 75

75:1 Voor de koor leider;

ingesteld voor Al-tashheth.

Een psalm van Asaph,

een lied.

75:2 Wij geven dank aan U,

O Aloha,

wij geven dank,

want Uw naam is nabij;

mensen maken Uw wonderlijke werken bekend.

75:3 “Wanneer ik een bestemden tijd kies,

is het ik die met billijkheid richt.

75:4 De aarde en allen die daarin wonen smelten;

het is ik die haar pilaren stevig heb gezet.

Selah.

75:5 Ik zei tot de bluffers,

‘ Bluf niet’

en tot de goddelozen,

‘Hef de hoorn niet op.

75:6 Hef uw hoorn niet op in de hoogte,

spreekt niet met brutale hoogmoed.'”

75:7 Want niet vanuit het oosten,

noch vanuit het westen,

noch vanuit de woestijn komt verhoging;

75:8 Enkel Aloha is de rechter;

Hij werpt de één neer

en verhoogt een ander.

75:9 Want een beker is in de hand van Maryah,

en de wijn schuimt;

het is goed vermengd,

en Hij giet daarvan uit;

doch,

al de goddelozen van de aarde

moeten de droesems onderaan opzuigen en drinken.

75:10 Maar wat mijzelf betreft,

ik zal het bekend maken voor eeuwig;

ik zal lof-prijs zingen tot de Aloha van Jakob.

75:11 En al de hoornen van de goddelozen zal Hij afbreken,

maar de hoornen van de rechtvaardigen zullen omhoog worden getild.

Tehelim 76

76:1 Voor de koor leider;

op besnaarde instrumenten.

Een psalm van Asaph,

een lied.

76:2 Aloha is gekend in Judah;

Zijn naam is groot in Israël.

76:3 Zijn tabernakel is in Salem;

tegelijkertijd is Zijn woning in Zion.

76:4 Daar verbrak Hij de vlammende pijlen,

het schild en het zwaard

en de wapenen der oorlog.

Selah.

76:5 Gij zijt grandiozer,

en majestueuzer dan de “Bergen van prooi.”

76:6 De stout-moedigen van hart werden geplunderd,

ze zonken in slaap;

en niet één van de strijders kon de handen gebruiken.

76:7 Op Uw berisping,

O Aloha van Jakob,

werden zowel ruiter en paard

in een diepe slaap geworpen.

76:8 Gij,

zelfs Gij,

zijt te vrezen;

en wie kan in Uw aanwezigheid gaan staan

wanneer Gij bij een gelegenheid toornig wordt?

76:9 Gij deed oordeel om gehoord te worden uit de hemel;

de aarde vreesde en was stil-

76:10 toen Aloha opstond tot oordeel,

om allen die nederig zijn op de aarde te verlossen.

Selah.

76:11 Want de boosheid van de mens

zal U lof-prijzen;

met een overblijfsel van boosheid

zult Gij uzelf omgorden.

76:12 Maak geloften aan Maryah uw Aloha en vervul hen;

laat allen die rondom Hem zijn geschenken brengen

aan Hem die te vrezen is.

76:13 Hij zal de geest van heersers afsnijden;

Hij wordt door de koningen van de aarde gevreesd.

Tehelim 77

77:1 Voor de koor leider;

volgens Jeduthun.

Een psalm van Asaph.

77:2 Mijn stem stijgt op tot Aloha,

en ik zal luid schreeuwen;

Mijn stem stijgt op tot Aloha,

en Hij zal mij horen.

77:3 Op de dag van mijn kwellingen

zocht ik Maryah;

in de nacht was mijn hand uitgestrekt zonder moe te worden;

mijn ziel weigerde om te worden vertroost.

77:4 Wanneer ik Aloha gedenk,

dan ben ik verontrust;

wanneer ik zucht,

dan wordt mijn geest zwak.

Selah.

77:5 Gij hebt mijn oogleden open gehouden;

ik ben zo verontrust dat ik niet kan spreken.

77:6 Ik heb de dagen van weleer overwogen,

de jaren van lang geleden.

77:7 Ik zal mijn lied gedenken in de nacht;

ik zal mediteren met mijn hart,

en mijn geest overweegt:

77:8 zal Maryah voor altijd verwerpen?

en zal Hij nooit meer opnieuw gunstig zijn?

77:9 Is Zijn liefdevolle vriendelijkheid voor altijd opgehouden?

Is Zijn belofte voor altijd tot een einde gekomen?

77:10 Is Aloha vergeten om genadig te zijn,

of heeft Hij in toorn zijn mededogen teruggetrokken?

77:11 Vervolgens zei ik,

“Het is mijn droefheid,

dat de rechterhand van de Meest Hoge is veranderd.”

77:12 Ik zal de daden van Maryah niet vergeten;

ik zal immers Uw wonderen van weleer onthouden.

77:13 Ik zal over al Uw werk mediteren

en over Uw daden mijmeren.

77:14 Uw weg,

O Aloha,

is heilig;

welke god is ontzagwekkend,

gelijk onze Aloha?

77:15 Gij zijt de Aloha die wonderen werkt;

Gij hebt Uw sterkte kenbaar gemaakt

onder de volken.

77:16 Gij hebt door Uw kracht Uw volk verlost,

de zonen van Jakob en Jozef.

Selah.

77:17 De wateren hebben U gezien,

O Aloha;

de wateren hebben U gezien,

ze waren in angst;

ook de diepten beefden.

77:18 De wolken goten water uit;

het uitspansel gaf een geluid weer;

Uw pijlen flitsten hier en daar.

77:19 Het geluid van Uw donderslagen was in de wervelwind;

de bliksemschichten verlichtten de wereld;

de aarde beefde en schudde.

77:20 Uw weg was in de zee

en Uw paden in de machtige wateren,

en Uw voetafdrukken

  mochten niet geweten zijn.

77:21 Gij leidde Uw volk als een kudde

door de hand van Mozes en Aaron.

Tehelim 78

78:1 Een maskil van Asaph.

Luistert,

O mijn volk,

naar mijn instructie;

neig uw oren tot het woord van mijn mond.

78:2 Ik zal mijn mond openen in een gelijkenis;

ik zal verborgen gezegden uitbrengen van weleer,

78:3 Die wij hebben gehoord en gekend,

en onze vaders ons hebben verteld.

78:4 We zullen ze niet verstoppen voor hun kinderen,

maar aan de komende generatie de lof van Maryah vertellen,

en Zijn sterkte

en Zijn wonderlijke werken die Hij heeft verricht.

78:5 Want Hij richtte een getuigenis op in Jakob

en bestemde een wet in Israël,

  die Hij onze vaders gebood

dat zij ze aan hun kinderen moeten leren,

78:6 opdat zelfs de komende generatie moge weten;

de kinderen die nog geboren worden,

dat zij mogen opstaan

en zij ze aan hun kinderen vertellen,

78:7 opdat zij hun vertrouwen in Aloha zouden stellen

en de werken van Aloha niet vergeten,

maar Zijn geboden houden,

78:8 en niet zijn zoals hun vaders,

een koppig en rebellerende generatie,

een generatie die haar hart niet bereidde

en wiens geest niet trouw was aan Aloha.

78:9 De zonen van Ephraim waren boogschutters

uitgerust met bogen,

toch keerden zij terug op de dag van de strijd.

78:10 Zij hielden het verbond van Aloha niet

en weigerden om in Zijn wet te wandelen;

78:11 zij vergaten Zijn daden

en Zijn wonderen

die Hij hun getoond had.

78:12 Hij werkte wonderen voor hun vaders in het land van Egypte,

in het veld van Zoan.

78:13 Hij verdeelde de zee

en deed hen doorgaan,

en Hij deed de wateren opstaan

als een massa.

78:14 Vervolgens leidde Hij hen met de wolk

overdag

en heel de nacht

met een licht van vuur.

78:15 Hij spleet de rotsen in de woestijn

en gaf hen overvloedig drinken

als de oceaan diepten.

78:16 Hij bracht ook stromen voort vanuit de rotsteen

en deed wateren afwaarts lopen als rivieren.

78:17 Toch gingen zij nog steeds door om te zondigen tegen Hem;

  om te rebelleren tegen de Meest Hoogste

in de woestijn.

78:18 En in hun hart stelden ze Aloha op de proef

door voedsel te vragen

naar hun begeerte.

78:19 Toen spraken zij tegen Aloha;

ze zeiden,

“Kan Aloha een tafel bereiden in de woestijn?

78:20 Zie!

Hij sloeg de rots zodat wateren uit gutsten,

  en stromen overvloeiende waren;

kan Hij ook brood geven?

zal Hij vlees voorzien voor Zijn volk?”

78:21 Dus hoorde Maryah en was vol van toorn;

en een vuur werd ontstoken tegen Jakob

en boosheid klom ook op tegen Israël,

78:22 omdat zij niet in Aloha geloofden

en niet vertrouwden op Zijn zaligheid.

78:23 Toch gebood Hij de wolken van hierboven

en opende de deuren van de hemel;

78:24 Hij regende het manna op hun neer om te eten

en gaf hun eten uit de hemel.

78:25 De mens at het brood van engelen;

Hij zond hen eten in overvloed.

78:26 Hij maakte dat de Oosten-wind blies uit de hemelen

en door Zijn sterkte regisseerde Hij de Zuiden-wind.

78:27 Wanneer Hij op hen vlees regende

als het stof,

zoals gevleugeld gevogelte

als het zand van de zeeën,

78:28 vervolgens liet Hij het vallen in het midden van hun kamp,

rondom hun woningen.

78:29 Dus aten zij,

en waren goed gevuld,

en hun begeerte gaf Hij aan hen.

78:30 Voordat zij hun begeerte hadden bevredigd,

terwijl hun voedsel nog in hun monden was,

78:31 de toorn van Aloha stond tegen hen op

en doodde sommigen van hun zwaarlijvigen,

en onderwierp de uitgelezen mannen van Israël.

78:32 Ondanks dit alles

zondigden zij nog steeds

en geloofden niet in Zijn wonderlijke werken.

78:33 Dus bracht Hij een einde aan hun dagen in nutteloosheid

en aan hun jaren in plotselinge verschrikking.

78:34 Toen Hij hen doodde,

vervolgens zochten zij Hem,

en keerden terug en zochten ijverig naar Aloha;

78:35 en zij herinnerden zich

dat Aloha hun rots was,

en de Meest Hoge Aloha

hun Verlosser.

78:36 Maar zij bedrogen Hem met hun mond

en logen tegen Hem met hun tong.

78:37 Want hun hart was Hem niet standvastig gewillig,

noch waren zij getrouw in Zijn verbond.

78:38 Maar Hij,

medelevend zijnde,

vergaf hun ongerechtigheid en vernietigde hen niet;

en menigmaal hield Hij Zijn boosheid in

en wekte niet gans Zijn gramschap op.

78:39 Dus herinnerde Hij zich

dat zij maar vlees waren,

een wind die voorbij en niet terugkomt.

78:40 Hoe dikwijls rebelleerden zij tegen Hem in de woestijn

en bedroefden zij Hem in de woestenij!

78:41 Opnieuw en opnieuw verzochten zij Aloha,

en pijnigden de Heilige Ene van Israël.

78:42 Zij dachten niet aan Zijn macht,

de dag wanneer Hij hen verloste van de tegenstander,

78:43 wanneer Hij Zijn tekenen verrichte in Egypte

en Zijn wonder-dingen in het veld van Zoan,

78:44 en hun rivieren tot bloed veranderde,

en hun beken,

konden ze niet drinken.

78:45 Hij zond zwermen van vliegen onder hen

die hen verslonden,

en kikkers die hen vernietigden.

78:46 Ook gaf Hij hun gewassen aan de sprinkhaan

en de vrucht van hun arbeid aan de treksprinkhaan.

78:47 Hij vernietigde hun wijnstokken met hagelstenen

en hun esdoorn bomen met vorst.

78:48 Hij gaf hun vee ook over aan de hagelstenen

en hun kuddes aan het rollen van de bliksem.

78:49 Hij zond Zijn brandende toorn op hun,

woede en verontwaardiging en ellende,

een schare van verwoestende boodschappers.

78:50 Hij nivelleerde een pad voor Zijn toorn,

Hij spaarde hun ziel niet van de dood,

maar gaf hun leven aan de pest over,

78:51 En sloeg al de eerstgeborenen in Egypte,

de eerste opbrengst van hun mannelijkheid

in de tenten van Ham.

78:52 Maar Hij wees Zijn eigen volk de weg als schapen

en gidste hun in de woestijn als een kudde;

78:53 Hij wees hen veilig de weg,

zodat zij niet vreesden;

maar de zee verzwolg hun vijanden.

78:54 Zo bracht Hij hen naar Zijn heilig land,

naar dit heuvelland

die Zijn rechterhand had verkregen.

78:55 Ook dreef Hij de naties voor hun aangezicht uit

en wees hen een erfenis toe door meting,

en deed de stammen van Israël in hun tenten wonen.

78:56 Toch verzochten zij

en rebelleerden tegen de Meest Hoge Aloha

en bewaarden Zijn getuigenissen niet,

78:57 maar keerden om

en handelden trouweloos zoals hun vaders;

zij draaiden zijwaarts als een verraderlijke boog.

78:58 En zij tergden Hem met hun hoge plaatsen

en wekten Zijn jaloersheid met hun gesneden beelden.

78:59 Wanneer Aloha het hoorde,

werd Hij gevuld met toorn

en verafschuwde Israël sterk;

78:60 zodat Hij de woon-plaats bij Shiloh verliet,

de tent die Hij onder de mensen had geplaatst,

78:61 en Zijn sterkte op-gaf tot gevangenschap

en Zijn heerlijkheid in de hand van de tegenstander.

78:62 Ook leverde Hij Zijn volk over aan het zwaard,

en werd gevuld met toorn tegen Zijn erfdeel.

78:63 Vuur verslond Zijn jonge mannen,

en Zijn maagden kregen geen bruiloft-liedjes.

78:64 Zijn priesters vielen door het zwaard,

en Zijn weduwen konden niet schreien.

78:65 Vervolgens ontwaakte Maryah gelijk als uit de slaap,

zoals een krijger door de wijn overwonnen.

78:66 Hij dromde Zijn tegenstanders achteruit;

Hij legde een eeuwigdurend verwijt op hen.

78:67 Hij verwierp ook de tent van Jozef,

en Hij verkoos de stam van Ephraim niet,

78:68 maar verkoos de stam van Judah,

  berg Zion,

welke Hij liefhad.

78:69 En Hij bouwde Zijn heiligdom zoals de hoogten,

zoals de aarde welke Hij heeft gegrondvest

voor eeuwig.

78:70 Hij verkoos ook David

Zijn dienaar

en nam hem van uit de schaapskooien;

78:71 van uit de verzorging van de ooien met zuigende lammeren

bracht Hij hem om Jacob te weiden Zijn volk,

en Israël Zijn erfdeel.

78:72 Zo loodste hij hen volgens de integriteit van zijn hart,

en gidste hen met zijn bekwame handen.

Tehelim 79

79:1 Een psalm van Asaph.

O Aloha,

de naties zijn Uw erfdeel binnengedrongen;

ze hebben Uw heilige tempel verontreinigd;

ze hebben Jeruzalem in puin gelegd.

79:2 Ze hebben de dode lichamen van Uw dienaren

als voedsel gegeven

aan het gevogelte van het uitspansel,

en het vlees van Uw vromen

aan de beesten der aarde.

79:3 Ze hebben hun bloed uitgegoten

als water rondom Jeruzalem;

en er was niet één om hen te begraven.

79:4 We zijn tot een schande geworden

voor onze naasten,

een beschimping en bespotting

voor degenen rondom ons.

79:5 Hoe lang,

O Maryah?

zult Gij toornig zijn,

voor eeuwig?

zal Uw na-ijver als vuur branden?

79:6 Giet Uw gramschap uit

over de naties die U niet kennen,

en over de koninkrijken

die Uw naam niet aanroepen

79:7 Want ze hebben Jacob verslonden

en zijn woning in puin gelegd.

79:8 Gedenk de ongerechtigheden van onze voorouders niet tegen ons;

  laat ons Uw mededogen snel tegemoet komen,

want we zijn zeer laag gebracht.

79:9 Help ons,

O Aloha van onze zaligheid,

vanwege de heerlijkheid van Uw naam;

en verlos ons

en vergeef onze zonden

om Uw naam’s wil.

79:10 Waarom zouden de naties zeggen,

“Waar is hun Aloha?”

laat daarginds onder de naties,

voor onze ogen bekend worden ,

de wraak voor het bloed van Uw dienaren

dat vergoten is geweest.

79:11 Laat het kermen van de gevangene voor U komen;

volgens de grootheid van Uw sterkte

bewaar diegenen die gedoemd zijn om te sterven.

79:12 En geef tot onze naasten zevenvoudig terug in hun schoot

de smaad waarmede ze U hebben gesmaad,

O Maryah.

79:13 Zo zullen wij Uw volk

en de schapen van uw grasland

eeuwig dank geven aan U;

aan alle generaties

zullen wij vertellen van Uw roem.

Tehelim 80

80:1 Voor de koor leider;

ingesteld op El Shoshannim; Eduth.

Een psalm van Asaph.

80:2 Oh,

geef gehoor,

Herder Israëls,

Gij die Joseph leidde als een kudde;

Gij die zijt getroond boven de cherubim,

weerschijn!

80:3 Voor Ephraim

en Benjamin

en Manasseh,

aanwakker Uw macht

en kom om ons te redden!

80:4 O Aloha,

herstel ons

en doe Uw aangezicht over ons schitteren,

en wij zullen worden gered.

80:5 O Maryah Aloha van heerscharen,

hoe lang zult Gij verbolgen zijn

door het gebed van Uw volk?

80:6 Gij hebt hen gevoed met het brood van tranen,

en Gij hebt hen tranen laten drinken

in vrijgevige mate.

80:7 Gij maakt ons tot een mikpunt van twist bij onze buren,

en onze vijanden lachen onder elkaar.

80:8 O Aloha van heerscharen,

herstel ons

en doe uw aangezicht over ons schitteren,

en wij zullen worden gered.

80:9 U haalde een wijnstok weg uit Egypte;

U dreef de naties uit en plantte haar.

80:10 U maakte de grond vrij voor haar,

en zij kreeg diepe wortel

en vulde het land.

80:11 De bergen waren bedekt

met haar schaduw,

en de ceders van Aloha

met haar takken.

80:12 Zij zond haar takken uit naar de zee,

en haar scheuten naar de rivier.

80:13 Waarom hebt Gij haar hagen afgebroken,

zo dat allen die de weg passeren

haar vrucht plukken?

80:14 Een mannelijk zwijn uit het woud wroet haar uit

en wat er ook beweegt in het veld

  vreet haar af.

80:15 O Aloha van de heerscharen,

keer nu terug,

wij smeken U;

kijk naar beneden vanuit de hemel en zie!

en draag zorg voor deze wijnstok,

80:16 gelijk voor de scheut die Uw rechterhand heeft geplant,

en over de zoon die Gij hebt gesterkt voor Uzelf.

80:17 verbrand met vuur is zij,

zij is neer gehakt;

zij vergaan door de tuchtiging van Uw aanschijn.

80:18 Laat Uw hand op die man van Uw rechterhand zijn,

op de zoon des mensen

die Gij sterk maakte voor Uzelf.

80:19 Dan zullen wij van U niet achterwaarts omdraaien;

doe ons herleven,

en wij zullen Uw naam aanroepen.

80:20 O Maryah Aloha van heerscharen,

herstel ons;

laat Uw aangezicht op ons schijnen,

en we zullen worden gered.

Tehelim 81

81:1 Voor de koor leider;

op de Gittith.

Een psalm van Asaph.

81:2 Zingt van vreugde

tot Aloha onze sterkte;

juicht vreugdevol

tot de Aloha van Jacob.

81:3 Hef een lied aan,

slaat op de tamboerijn,

klinkt de liefelijke harp samen met de lier.

81:4 Blaas de bazuin bij nieuwe maan,

bij volle maan,

op onze feestdag.

81:5 Want het is een instructie voor Israël,

een voorschrift van de Aloha van Jacob.

81:6 Hij vestigde het tot een getuigenis in Joseph

wanneer hij dwars door het land van Egypte ging.

Ik hoorde een taal die ik niet kende:

81:7 “Ik heb zijn schouder verlicht van de last,

zijn handen werden van de mand bevrijd.

81:8 In moeite’s riep je en Ik redde u uit;

Ik antwoordde u uit de schuilplaats van donder;

  Ik beproefde u bij de wateren van Meribah.

Selah.

81:9 Hoort,

O Mijn volk,

en Ik zal u vermanen;

O Israël,

indien gij naar Mij zou willen luisteren!

81:10 Laat er geen vreemde aloha onder u zijn;

  ook zult gij geen uitheemse aloha aanbidden.

81:11 Ik,

Maryah,

ben uw Aloha,

die u opbracht uit het land van Egypte;

open uw mond wijd-open

en Ik zal hem vullen.

81:12 Maar Mijn volk luisterde niet naar Mijn stem,

en Israël gehoorzaamde Mij niet.

81:13 Dus gaf Ik hen over aan de koppigheid van hun hart,

om in hun eigen plannen te wandelen.

81:14 Oh dat Mijn volk naar Mij zou willen luisteren,

dat Israël in mijn wegen zou wandelen!

81:15 Ik zou hun vijanden snel onderwerpen

en Mijn hand tegen hun tegenstanders keren.

81:16 Diegenen die Maryah haten

zouden gehoorzaamheid aan Hem voorwenden,

  en hun tijd van bestraffing zou voor eeuwig zijn.

81:17 Maar u zou Ik voeden

met het zuiverste van de tarwe,

en met honing van de rots

zou ik u verzadigen.”

Tehelim 82

82:1 Een psalm van Asaph.

Aloha neemt Zijn positie in

in Zijn eigen congregatie;

Hij oordeelt in het midden van de heersers.

82:2 Hoelang zullen jullie onrechtvaardig oordelen

en voorkeur betonen aan de goddelozen?

Selah.

82:3 Rechtvaardigt de zwakke en vaderloze;

doe recht aan de gekwelde en berooide.

82:4 Red de zwakken en behoeftigen;

bevrijd hen vanuit de hand van de goddelozen.

82:5 Zij weten niet

noch begrijpen zij;

zij wandelen in’t rond in de duisternis;

al de fundamenten van de aarde worden geschud.

82:6 Ik zei,

” Gij zijt machtigen,

en allen van u zijn kinderen van de Meest Hoge.

82:7 Toch zullen jullie sterven als mensen

en gelijk iemand van de prinsen neervallen .”

82:8 Sta op,

O Aloha,

oordeelt de aarde!

Want het is aan U die alle naties bezit.

Tehelim 83

83:1 Een lied,

een psalm van Asaph.

83:2 O Aloha,

blijft niet in stilte;

zijt niet sprakeloos en,

O Aloha,

zijt niet stil.

83:3 Want zie,

U vijanden maken een kabaal,

en degenen die U haten hebben zichzelf verhoogd.

83:4 Zij maken sluwe plannen tegen Uw volk,

en spannen tezamen

tegen Uw gekoesterden.

83:5 Zij hebben gezegd,

“Komt,

en laat ons hen als een volk uitvegen,

  opdat de naam van Israël niet meer wordt herinnerd.”

83:6 Want zij hebben samengespannen

één van geest;

tegen U maken zij een verbond:

83:7 de tenten van Edom en de Ismaëlieten,

Moab en de Hagarenen;

83:8 Gebal en Ammon en Amalek,

Philistia met de inwoners van Tyrus;

83:9 Assyrië heeft zich ook met hen samengevoegd;

zij zijn een hulp aan de kinderen van Lot geworden.

Selah.

83:10 Handel met hen als met Midian,

als met Sisera en Jabin aan de bergstroom van Kishon,

83:11 die werden vernietigd te En-dor,

die als bemesting voor de grond werden.

83:12 Maak hun edelen als Oreb en Zeeb

en al hun prinsen als Zebah en Zalmunna,

83:13 die zeiden,

“Laten we voor onszelf bezit nemen van de weilanden van Aloha.”

83:14 O mijn Aloha,

maak hen als het wervelende stof,

als kaf voor de wind.

83:15 Als vuur

die het bos afbrandt

en als een vlam

die de bergen in vuur zet,

83:16 dus vervolg hen met Uw orkaan

en verschrik hen met Uw wervelstorm.

83:17 Bekleed hun aangezichten met schande,

opdat zij Uw naam zouden zoeken,

O Maryah.

83:18 Laat hen beschaamd worden en eeuwig verschrikt,

en laat hen vernederd worden en verloren gaan,

83:19 opdat zij mogen weten dat Gij alleen,

wiens naam Maryah is,

de Meest Hoogste zijt over de ganse aarde.

Tehelim 84

84:1 Voor de koor leider;

op de gittith.

Een psalm van de zonen van Korah.

84:2 Hoe prachtig zijn Uw woonplaatsen,

O Maryah der heerscharen!

84:3 Mijn ziel verlangde en hunkerde zelfs

naar de hoven van Maryah;

mijn hart en mijn vlees zingen van vreugde

tot de levende Aloha.

84:4 De vogel heeft ook een huis gevonden,

en de zwaluw een nest voor haarzelf,

waar zij haar jongen kan leggen,

bij Uw altaren,

O Maryah der heerscharen,

mijn koning en mijn Aloha.

84:5 Hoe gezegend zijn degenen die in Uw huis wonen!

immer prijzen zij U.

Selah.

84:6 Hoe gezegend is de mens wiens sterkte in U is,

in wiens hart de verharde wegen zijn

naar Zion!

84:7 De vallei van Baca doortrekkende

  maakt Hij hen een springbron;

ook de vroege regen bedekt hen met zegeningen.

84:8 Zij gaan van sterkte tot sterkte,

elk één van hen verschijnt voor Aloha in Zion.

84:9 O Maryah Aloha der heerscharen,

hoort mijn gebed;

geef gehoor,

O Aloha van Jacob!

Selah.

84:10 Zie ons schild,

O Aloha,

en aanzie het aangezicht van Uw gezalfde.

84:11 Want één dag in uw hoven is beter dan duizend dagen daarbuiten

  liever zou ik op de drempel staan van het huis van mijn Aloha

dan in de tenten der goddeloosheid te wonen.

84:12 Want Maryah Aloha is een zon en schild;

Maryah geeft genade en heerlijkheid;

Hij weerhoud geen goed ding

van degenen die oprecht wandelen.

84:13 O Maryah der heerscharen,

hoe gezegend is de mens

die in U vertrouwen stelt!

Tehelim 85

85:1 Voor de koor leider.

Een psalm van de zonen van Korah.

85:2 O Maryah,

U betoonde gunst aan Uw land;

de gevangenschap van Jacob heeft U omgewend.

85:3 U vergaf de ongerechtigheid van Uw volk;

U bedekte al hun zonden.

Selah.

85:4 U trok al Uw woede terug;

  U wendde af van Uw brandende toorn.

85:5 Breng ons terug,

O Aloha van onze zaligheid,

en doe Uw verontwaardiging naar ons toe ophouden.

85:6 Zult Gij door ons eeuwig vertoornd zijn?

zult Gij Uw toorn naar alle generaties verlengen?

85:7 Zult Gij ons niet zelf weer doen herleven,

opdat Uw volk in U moge verheugen?

85:8 Toon ons Uw liefdevolle vriendelijkheid,

O Maryah,

en schenkt ons Uw heil.

85:9 Ik zal horen wat Aloha Maryah zal zeggen;

want Hij zal vrede spreken tot Zijn volk,

tot degenen die god-vrezen;

maar laat hen niet terugkeren naar dwaasheid.

85:10 Zijn heil is immers dichtbij

voor degenen die Hem vrezen,

opdat heerlijkheid in ons land moge wonen.

85:11 Liefdevolle goedheid en waarheid

hebben elkaar ontmoet;

gerechtigheid en vrede

hebben elkaar gekust.

85:12 Waarheid ontspringt uit de aarde,

en gerechtigheid kijkt uit de hemel naar beneden.

85:13 Inderdaad zal Maryah geven wat goed is,

en ons land zal haar voortbrengsel voortbrengen.

85:14 Gerechtigheid zal voor Hem uitgaan

en zal een weg maken

voor Zijn voetstappen.

Tehelim 86

86:1 Een gebed van David.

Neig Uw oor,

O Maryah,

en antwoord mij;

want ik ben gekweld en behoeftig.

86:2 Behoud mijn ziel,

want ik ben een godvruchtig mens;

O Gij mijn Aloha,

verlos Uw dienaar die in U vertrouwt.

86:3 Wees genadig tot mij,

O Maryah,

want ik aanroep U

de hele dag lang.

86:4 Maak de ziel van Uw dienaar blij,

want tot U,

O Maryah,

verhef ik mijn ziel.

86:5 Want Gij,

Maryah,

zijt goed,

en klaar om te vergeven,

en overvloedig aan liefdevolle goedheid

voor allen die U aanroepen.

86:6 Geef gehoor,

O Maryah,

aan mijn gebed;

en sla acht op de stem van mijn smeekbeden!

86:7 Op de dag van mijn moeite

zal ik U aanroepen,

want Gij zult mij verhoren.

86:8 Er is niet één onder de machtigen

zoals U ,

O Maryah,

er zijn ook geen werken

zoals de Uwe.

86:9 Alle naties die Gij hebt gemaak

zullen komen en aanbidden voor U,

O Maryah,

en zij zullen Uw naam verheerlijken.

86:10 Want U bent groot

en doet wonderbaarlijke daden;

U alleen bent Aloha.

86:11 Leer mij Uw weg,

O Maryah;

ik zal wandelen in Uw waarheid;

verenigd mijn hart

om Uw naam te eerbiedigen.

86:12 Ik zal aan U dankzegging geven,

O Maryah mijn Aloha,

met geheel mijn hart,

en zal Uw naam eeuwig prijzen.

86:13 Want Uw liefdevolle goedheid naar mij toe

is kostbaar,

en Gij hebt mijn ziel verlost

  vanuit de diepten van Sheol.

86:14 O Aloha,

verwaande mannen zijn opgestaan tegen mij,

en een bende van gewelddadige mannen hebben mijn leven gezocht,

en zij hebben U niet vóór hun gesteld.

86:15 Maar Gij,

O Maryah,

zijt een Aloha barmhartig en genadig,

traag tot toorn

en royaal in liefdevolle goedheid en waarheid.

86:16 Wend naar mij,

en wees genadig tot mij;

oh verleen Uw sterkte aan Uw dienaar,

en verlos de zoon van Uw dienstmaagd.

86:17 Toon mij een teken ten goede,

opdat degenen die mij haten

het mogen zien

en beschaamd worden,

want Gij,

O Maryah,

hebt mij geholpen

en mij getroost.

Tehelim 87

87:1 Een psalm van de zonen van Korah.

Een lied.

Zijn fundament is op de heilige bergen.

87:2 Maryah heeft de poorten van Zion lief

meer dan al de andere woonplaatsen van Jakob.

87:3 Glorieuze dingen worden over u gesproken,

O stad van Aloha.

Selah.

87:4 “Ik zal gewag maken van Rahab en Babylon

te midden van degenen die mij kennen;

Aanschouw!

Philistia en Tyrus samen met Ethiopia:

‘Deze is daarginds geboren.'”

87:5 Maar van Zion zal worden gezegd,

“Deze hier en die daar zijn in haar geboren”;

en de Meest Hoge zelf zal haar vestigen.

87:6 Maryah zal hen tellen wanneer Hij de volken registreert,

“Deze is daarginds geboren.”

87:7 Dan zullen degenen die zingen

zowel als degenen die de fluit spelen zeggen,

“Al mijn bronnen van vreugde zijn in u.”

Tehelim 88

88:1 Een lied.

Een psalm van de zonen van Korah.

Voor de koor leider;

volgens Mahalath Leannoth.

een maskil van Heman de Ezrahite.

88:2 O Maryah,

Aloha van mijn heil,

bij dag en bij nacht

aanriep ik vóór U.

88:3 Laat mijn gebed vóór U komen;

neigt Uw oor naar mijn gejammer!

88:4 Want mijn ziel heeft genoeg kwellingen gehad,

en mijn leven is nabij Sheol getrokken.

88:5 Ik ben gerekend onder diegenen die naar de put afdalen;

ik ben als een man zonder kracht geworden,

88:6 Verlaten te-midden-van de doden,

zoals de gedoden die in het graf liggen,

die Gij niet meer gedenkt,

en zij zijn van Uw hand afgesneden.

88:7 En Gij hebt mij in de onderste put gelegd,

in duistere plaatsen,

in kolken.

88:8 Uw toorn rustte op mij,

en met al Uw golven hebt Gij mij gekweld.

Selah.

88:9 Gij hebt mijn kennissen verre van mij verwijderd;

Gij hebt mij voor hen een object van afkeer gemaakt;

ik ben opgesloten

en kan niet uitgaan.

88:10 Mijn oog heeft verspild

vanwege smart;

ik heb U elke dag aangeroepen,

O Maryah;

ik heb mijn handen naar U uitgespreid.

88:11 Zult Gij mirakels doen voor de doden?

zullen de vertrokken geesten opstaan en U prijzen?

Selah.

88:12 Zal Uw liefdevolle goedheid worden bekend gemaakt in het graf,

Uw trouw in Abaddon?

88:13 Zullen uw mirakels bekend gemaakt worden in de duisternis?

en Uw gerechtigheid in het land der vergetelheid?

88:14 Maar ik,

O Maryah,

riep tot U uit om hulp,

en in de morgen komt mijn gebed voor U.

88:15 O Maryah,

waarom verwerpt Gij mijn ziel?

waarom verbergt Gij Uw aangezicht voor mij?

88:16 Ik was gekweld en zowat stervende van mijn jeugd af aan;

ik draag Uw verschrikkingen;

ik ben overweldigd.

88:17 Uw gloeierige toorn is over mij gegaan;

Uw verschrikkingen hebben mij vernietigd.

88:18 Ze hebben mij omringd als water

de hele dag lang;

ze hebben mij te samen omgeven.

88:19 Gij hebt geliefde en vriend verwijderd

verre van mij;

mijn kennissen zijn in duisternis.

Tehelim 89

89:1 Een Maskil van Ethan de Ezrahite.

89:2 Ik zal zingen van de liefdevolle goedheid van Maryah

voor eeuwig;

aan alle generaties zal ik Uw trouw bekend maken

met mijn mond.

89:3 Want Ik heb gezegd,

“Liefdevolle goedheid zal voor eeuwig worden opgebouwd

in de hemelen zult Gij uw trouw vestigen.”

89:4 “Ik heb een verbond gemaakt met Mijn gekozene;

ik heb gezworen aan David Mijn dienaar,

89:5 Ik zal uw zaad vestigen

voor eeuwig

en uw troon opbouwen tot alle generaties.”

Selah.

89:6 De hemelen zullen Uw wonderwerken loven,

O Maryah;

evenals Uw trouw

in de samenkomst van de heiligen.

89:7 Want wie in de hemelen

is vergelijkbaar aan Maryah?

wie onder de zonen van de machtige

is gelijk Maryah,

89:8 de Aloha zeer gevreesd in de raad van de heiligen,

en ontzagwekkend boven al degenen die rondom Hem zijn?

89:9 O Maryah Aloha der heerscharen,

wie is gelijk U,

O machtige Maryah?

ook Uw trouw omringt U.

89:10 Gij bestuurt de zwelling van de zee;

wanneer haar golven oprijzen,

kalmeert Gij hen.

89:11 Gij zelf,

  Gij verpletterde Rahab als iemand die gedood is;

Gij verstrooide Uw vijanden met Uw machtige arm.

89:12 De hemelen zijn de uwe,

ook de aarde is de uwe;

de wereld en alles daarin,

Gij hebt hen gegrond.

89:13 Het noorden en het zuiden,

Gij hebt hen geschapen;

Tabor en Hermon juichen van vreugde in Uw naam.

89:14 Gij hebt een sterke arm;

Uw hand is machtig,

Uw rechterhand is verheven.

89:15 Gerechtigheid en rechtvaardigheid

zijn de basis van Uw troon;

liefdevolle goedheid en waarheid

gaan voor U heen.

89:16 Hoe gezegend is het volk

die de heugelijke klank kent!

O Maryah,

zij wandelen in het licht van Uw aangezicht.

89:17 In Uw naam verheugen zij zich de gehele dag,

en door Uw gerechtigheid worden zij verhoogd.

89:18 Want Gij zijt de heerlijkheid van hun sterkte,

en door Uw gunst is onze hoorn verhoogd.

89:19 Want ons schild behoort aan Maryah toe,

en onze koning aan de Heilige Ene van Israël.

89:20 Op een keer sprak U in een visioen tot Uw vromen,

en zei,

“Ik heb hulp verleent aan iemand die machtig is;

ik heb iemand verhoogd

gekozen uit het volk.

89:21 “Ik heb David gevonden

mijn dienaar;

met Mijn heilige olie heb Ik hem gezalfd,

89:22 die zal worden vastgesteld door Mijn hand;

ook zal Mijn arm hem versterken.

89:23 “De vijand zal hem niet misleiden,

evenmin zal de zoon der goddeloosheid hem kwellen

89:24 “Maar Ik zal zijn tegenstanders verpletteren voor zijn aangezicht,

en diegenen treffen die hem haten.

89:25 “Mijn trouw en Mijn liefdevolle goedheid zullen met hem zijn,

en in Mijn naam zal zijn hoorn worden verhoogd.

89:26 Ook zal Ik zijn hand over de zee stellen

en zijn rechterhand over de rivieren.

89:27 “Hij zal tot Mij roepen,

  ‘Gij zijt mijn vader,

Mijn Aloha,

en de rotssteen van mijn heil.’

89:28 “Ook zal ik hem Mijn eerstgeborene maken,

de hoogste der koningen van de aarde?

89:29 “Mijn liefdevolle goedheid zal ik aan hem voor altijd nakomen,

en Mijn verbond zal aan hem worden bevestigd.

89:30 “Zo zal ik zijn nazaten voor eeuwig vestigen

en zijn troon

als de dagen des hemel.

89:31 “Indien zijn zonen Mijn wet verzaken

en niet wandelen naar Mijn zienswijzen,

89:32 indien zij Mijn inzettingen geweld aandoen

en Mijn geboden niet houden,

89:33 dan zal Ik hun overtredingen bestraffen met de roede

en hun ongerechtigheid met strepen.

89:34 “Maar Ik zal Mijn liefdevolle goedheid naar hem niet verbreken,

evenmin valselijk handelen

in Mijn getrouwheid.

89:35 “Mijn verbond zal Ik geen geweld aandoen,

evenmin zal Ik de uiting van Mijn lippen veranderen.

89:36 “Eens heb ik gezworen bij Mijn heiligheid;

Ik zal niet liegen tegen David.

89:37 “Zijn nazaten zullen voor eeuwig voortbestaan

en zijn troon voor Mij gelijk de zon.

89:38 “Het zal voor eeuwig worden vastgesteld

gelijk de maan,

en in de hemel is de getuige getrouw.”

Selah.

89:39 Maar Gij hebt afgestoten en verworpen,

Gij zijt vol van toorn geweest

tegen Uw gezalfde.

89:40 Gij hebt het verbond van Uw dienaar met verachting afgewezen;

Gij hebt zijn kroon

in het stof ontwijd.

89:41 Gij hebt al zijn muren afgebroken;

Gij hebt zijn bolwerken tot val gebracht.

89:42 Allen die langs de weg passeren plunderen hem;

hij is een schande geworden tot zijn naasten.

89:43 Gij hebt de rechterhand van zijn tegenstanders verhoogd;

Gij hebt al zijn vijanden verheugd gemaakt.

89:44 Ook wendde U de snede van zijn zwaard af

en hebt hem niet doen opstaan in de strijd.

89:45 Gij hebt zijn pracht doen ophouden

en zijn troon ten gronde geworpen.

89:46 Gij hebt de dagen van zijn jeugd verkort;

Gij hebt hem bedekt met schaamte.

Selah.

89:47 Hoelang,

O Maryah?

Zult Gij uzelf altijd verbergen?

Zal Uw toorn branden als vuur?

89:48 Bedenk welke mijn tijdspanne van leven is;

nietigheid

voor welke Gij al de zonen der mensen hebt geschapen!

89:49 Welk mens kan leven en de dood niet zien?

kan hij zijn ziel bevrijden van de macht van Sheol.

Selah.

89:50 Waar zijn Uw eerste liefdevolle goedheden,

O Maryah,

die Gij aan David hebt gezworen bij Uw getrouwheid?

89:51 Bedenk,

O Maryah,

de smaad over Uw dienaren;

hoe ik de smaad draag in mijn boezem

van alle vele volkeren,

89:52 Met welke Uw vijanden hebben gesmaad,

O Maryah,

met welke zij de voetstappen van Uw gezalfde hebben gesmaad.

89:53 Gezegend is Maryah voor eeuwig!

Amen en Amen.

Tehelim 90

90:1 Een gebed van Mozes,

de man van Aloha.

Maryah,

Gij zijt onze woning plaats geweest

in alle generaties.

90:2 Voor de bergen geboren waren

en Gij geboorte hebt gegeven aan de aarde en de wereld,

  zelfs van eeuwigheid tot eeuwigheid,

zijt Gij Aloha.

90:3 Gij doet mensen wederkeren tot stof en zegt,

“keert weder, O kinderen der mensen.”

90:4 Want één duizend jaren voor Uw aanblik

zijn als de dag van gisteren

zo die verstreken is,

of als een wake in de nacht.

90:5 Gij hebt hen weggevaagd als een overstroming,

zij vallen in slaap;

in de morgen zijn ze als gras die opnieuw ontspruit.

90:6 In de morgen bloeit het en ontspruit opnieuw;

naar de avond toe verwelkt het en kwijnt weg

90:7 Want we zijn verteerd geweest door Uw woede

en door Uw toorn zijn we verschrikt geweest.

90:8 Gij hebt onze ongerechtigheden voor U geplaatst,

onze geheime zonden in het licht van Uw tegenwoordigheid.

90:9 Want al onze dagen zijn afgenomen

in Uw grimmigheid;

we hebben onze jaren beëindigd

als een zucht.

90:10 Wat betreft de dagen van ons leven,

ze bevatten zeventig jaren,

of als gevolg van sterkte,

tachtig jaren,

toch is hun trots maar arbeid en smart;

want snel is het vervlogen

en we vliegen heen.

90:11 Wie begrijpt de kracht van Uw boosheid

en Uw woede,

volgens het ontzag dat U verschuldigd is?

90:12 Leer ons dus om onze dagen te tellen,

opdat wij U een hart van wijsheid mogen aanbieden.

90:13 Keer terug,

O Maryah,

hoe lang zal het zijn?

en heb spijt om Uw dienaars.

90:14 O kom ons tegemoet in de ochtend

met uw liefdevolle goedheid,

dat wij van vreugde mogen zingen

en verblijd zijn al onze dagen.

90:15 Maak ons blij

  naar de dagen Gij ons hebt getroffen,

en de jaren wij kwaad hebben gezien.

90:16 Laat Uw werk aan Uw dienaren verschijnen

en Uw majesteit aan hun kinderen.

90:17 Laat de gunst van Maryah onze Aloha op ons zijn;

en bevestigt het werk van onze handen aan ons;

  ja,

bevestigt het werk van onze handen.

Tehelim 91

91:1 Hij die in de schuilplaats van de Meest Hoge woont

zal in de schaduw van de Almachtige verblijven.

91:2 Ik zal tot Maryah zeggen,

“Mijn toevlucht en mijn vesting,

mijn Aloha,

op wie ik vertrouw!”

91:3 Want het is Hij die U verlost

uit de valstrik van de strikkenzetter

en van de dodelijke pest.

91:4 Hij zal u bedekken met Zijn vlerken,

en onder Zijn vleugels moogt ge toevlucht zoeken;

Zijn getrouwheid is een schild en een bolwerk.

91:5 Gij zult niet bevreesd zijn

van de verschrikking in de nacht,

of van de pijl die bij daglicht vliegt;

91:6 van de pest die besluipt in duisternis,

of van de vernieling die verwoesting aanricht op de middag.

91:7 Aan uw zijde kunnen er één duizend vallen

en tienduizend aan uw rechterhand;

maar het zal u niet naderen.

91:8 Gij zult het alleen met uw ogen aanschouwen

en de vergelding van de goddelozen zien.

91:9 Want gij hebt Maryah,

mijn toevlucht,

de Meest Hoge zelf,

tot uw woningplaats gemaakt.

91:10 Geen kwaad zal u overkomen,

noch zal enige plaag nabij uw tent komen.

91:11 Want Hij zal Zijn engelen opdracht geven aangaande u,

om u te beschermen in al uw wegen.

91:12 Zij zullen u op hun handen dragen,

  opdat gij uw voet niet tegen een steen stoot.

91:13 Op de leeuw en cobra zult gij treden

de jonge leeuw en het serpent zult gij vertrappen

91:14 “Omdat hij Mij heeft liefgehad,

daarom zal Ik hem verlossen;

Ik zal hem veilig stellen op hoogten,

omdat hij Mijn naam heeft gekend.

91:15 “Hij zal Mij aanroepen,

en Ik zal hem antwoorden;

Ik zal met hem zijn in moeite;

Ik zal hem verlossen en hem eren.

91:16 “Met een lang levensduur zal Ik hem verzadigen

en hem Mijn heil laten zien.”

Tehelim 92

92:1 Een psalm,

een lied voor de sabbatdag.

92:2 Het is goed om dank te geven aan Maryah

en om lof-prijs te zingen tot Uw naam,

O Meest Hoge;

92:3 om Uw liefdevolle goedheid te verkondigen in de morgen

en Uw getrouwheid in de nacht,

92:4 met de tien snarige luit en met de harp,

met weergalmende muziek op de lier.

92:5 Want Gij,

O Maryah,

hebt mij blij gemaakt

door wat Gij hebt gedaan,

ik zal van vreugde zingen

over de werken van Uw handen.

92:6 Hoe groot zijn Uw werken,

O Maryah!

uitermate diep zijn Uw gedachten.

92:7 Een onverstandig mens heeft er geen kennis van,

ook een dwaze mens verstaat dit niet:

92:8 dat wanneer de goddelozen opgroeien als gras

en allen die ongerechtigheid doen floreren,

het is enkel dat zij zouden worden vernietigd

voor immer en altijd.

92:9 Maar Gij,

O Maryah,

zijt in den hoge

voor eeuwig.

92:10 Want,

zie!

Uw vijanden,

O Maryah,

want,

zie!

Uw vijanden zullen omkomen;

allen die ongerechtigheid doen zullen worden verstrooid.

92:11 Maar Gij hebt mijn hoorn verhoogd

als die van de wilde os;

ik ben gezalfd geweest

met verse olie.

92:12 En mijn oog heeft juichend toegekeken op mijn vijanden,

mijn oren horen van de boosdoeners die opstaan tegen mij.

92:13 De rechtschapen mens zal floreren als de palmboom,

als een ceder in Libanon zal hij groeien.

92:14 Geplant in het huis van Maryah,

zal men floreren in de hoven van onze Aloha.

92:15 Ze zullen nog steeds vrucht opbrengen op oude leeftijd;

ze zullen vol van sap zijn

en zeer groen,

92:16 om bekend te maken dat Maryah oprecht is;

Hij is mijn rotsteen,

en er is geen onrechtvaardigheid in Hem.

Tehelim 93

93:1 Maryah regeert,

Hij is bekleed met majesteit;

Maryah heeft zichzelf bekleed en omgord

met sterkte;

jazeker,

de wereld is krachtig gevestigd,

zij zal niet worden bewogen.

93:2 Uw troon is vanaf vanouds gevestigd;

Gij zijt vanaf de eeuwigheid.

93:3 De stormvloeden hebben verheft,

O Maryah,

de stormvloeden hebben hun geluid verheft,

de stormvloeden verheffen hun beukende golven.

93:4 Meer dan de geluiden van de vele wateren,

dan de machtige branding van de zee,

is Maryah in den hoge machtig.

93:5 Uw getuigenissen worden ten-volle bevestigd;

heiligheid past bij Uw huis,

O Maryah,

voor immer en altijd.

Tehelim 94

94:1 O Maryah,

Aloha van de wraak,

Aloha van de wraak,

verschijn glinsterend!

94:2 Sta op,

O Rechter der aarde,

geef aan de trotsen beloning.

94:3 Hoelang zullen de goddelozen,

O Maryah,

hoelang zullen de goddelozen jubelen?

94:4 Ze gieten praatjes uit,

ze spreken arrogant;

allen die goddeloos handelen roemen over zichzelf.

94:5 Ze verpletteren Uw volk,

O Maryah,

en teisteren Uw erfdeel.

94:6 Ze slaan de weduwe en de vreemdeling dood

en vermoorden de wezen.

94:7 Ze hebben gezegd,

“Maryah ziet het niet,

evenmin besteed de Aloha van Jakob aandacht.”

94:8 Weest aandachtig,

gij redelozen onder het volk;

en wanneer zult ge verstaan,

dwazen?

94:9 Hij die het oor plante,

hoort Hij niet?

Hij die het oog vormde,

ziet Hij niet?

94:10 Hij die de naties kastijdt,

zal Hij niet terechtwijzen,

Hij die zelfs de mens kennis onderwijst?

94:11 Maryah weet de gedachten van de mensen,

dat zij slechts een zuchtje zijn.

94:12 Gezegend is de man die Gij kastijdt,

O Maryah,

en die Gij leert vanuit Uw wet;

94:13 opdat Gij hem ontlasting moge schenken

vanaf de dagen van tegenspoed,

totdat een put is gegraven voor de goddelozen.

94:14 Want Maryah zal Zijn volk niet opgeven,

noch zal Hij Zijn erfdeel in de steek laten.

94:15 Want het oordeel zal wederom rechtvaardig zijn,

en al de oprechten van hart zullen het navolgen.

94:16 Wie zal voor mij opkomen tegen de boosdoeners?

wie zal zijn standplaats innemen voor mij tegen degenen die goddeloosheid doen?

94:17 Zo Maryah mijn hulp niet was geweest,

mijn ziel zou spoedig hebben gewoond

in de verblijfplaats van stilte.

94:18 Zo ik zeggen zou,

“Mijn voet is uitgegleden,”

Uw liefdevolle goedheid,

O Maryah,

zal mij vasthouden.

94:19 Wanneer mijn angstige gedachten

zich in mij vermenigvuldigen,

maken Uw vertroostingen mijn ziel blij.

94:20 Kan een troon van verderf met U worden verbonden,

één die ellende bedenkt door besluit?

94:21 Ze horden zich samen

tegen het leven van de rechtvaardigen

en veroordelen de onschuldigen ter dood.

94:22 Maar Maryah is mijn burcht geweest,

en mijn Aloha de steenrots van mijn toevlucht.

94:23 Hij heeft hun goddeloosheid op hen teruggebracht

en zal hen vernietigen in hun kwaad;

Maryah onze Aloha zal hen vernietigen.

Tehelim 95

95:1 O kom,

laat ons zingen van vreugde

tot Maryah,

laat ons vreugdevol juichen

tot de rotssteen van onze zaligheid.

95:2 Laat ons voor Zijn aanschijns verschijnen

met dankzegging,

laat ons vreugdevol juichen

tot Hem

met psalmen.

95:3 Want Maryah is een groot Aloha

en een groot koning

boven alle machtigen,

95:4 in wiens hand

de diepten van de aarde zijn,

ook de pieken van de bergen

zijn de Zijne.

95:5 De zee is de Zijne;

want het was Hij die haar maakte,

en Zijn handen vormden het droge land.

95:6 Komt,

laat ons aanbidden en neerwaarts buigen,

laat ons knielen voor Maryah onze Maker.

95:7 Want onze Aloha is Hij;

en het volk van Zijn weide zijn wij

en de schapen van Zijn hand.

Vandaag,

indien gij Zijn stem zou horen,

95:8 verhardt uw harten niet,

als in Meribah,

als op de dagen van Massah

in de woestijn,

95:9 “Wanneer uw vaders Mij beproefden,

probeerden ze Mij uit,

hoewel ze Mijn werk hadden gezien.

95:10 “Want veertig jaren walgde Ik van die generatie,

en Ik zei,

ze zijn een volk die dwalen in hun hart,

en ze kennen Mijn wegen niet.

95:11 “Dus zwoer Ik in Mijn toorn,

zij zullen echt niet in Mijn rust binnentreden.”

Tehelim 96

96:1 Zingt tot Maryah een nieuw lied;

zingt tot Maryah,

heel de aarde.

96:2 Zingt tot Maryah,

zegent Zijn naam;

verkondigd goede tijdingen

van Zijn zaligheid

van dag tot dag.

96:3 Vertel van Zijn heerlijkheid onder de naties,

Zijn wonderlijke daden onder al de volken.

96:4 Want Maryah is groot en krachtig

om te worden geprezen;

Hij is te duchten

boven alle goden.

96:5 Want al de goden van de volken zijn afgoden,

maar Maryah maakte de hemelen.

96:6 Pracht en majesteit zijn voor Hem,

sterkte en schoonheid zijn in Zijn heiligdom.

96:7 Geeft aan Maryah,

O families van de volken,

geeft heerlijkheid en sterkte aan Maryah.

96:8 Geeft aan Maryah de heerlijkheid van Zijn naam;

brengt een offer en kom in Zijn hoven.

96:9 Aanbidt Maryah in heilige tooi;

siddert voor Hem,

geheel de aarde.

96:10 Zeg onder de naties,

“Maryah regeert;

jazeker,

de wereld is sterk gevestigd,

zij zal niet worden verplaatst;

Hij zal de volken oordelen door rechtvaardigheid.”

96:11 Laat de hemelen verblijd zijn,

en laat de aarde verheugen;

laat de zee razen,

en alles daarin;

96:12 Laat het veld jubelen,

en alles wat daarin is.

Vervolgens zullen al de bomen van het woud zingen van vreugde-

96:13 voor Maryah,

want Hij is komende,

want Hij is komende om de aarde te oordelen.

Hij zal de wereld oordelen in gerechtigheid

en de volken in Zijn getrouwheid.

Tehelim 97

97:1 Maryah regeert,

laat de aarde zich verheugen,

laat de vele eilanden verblijd zijn.

97:2 Wolken en dichte donkerheid omringen Hem;

gerechtigheid en rechtvaardigheid zijn het fondement van Zijn troon.

97:3 Vuur gaat voor Hem uit

en verschroeit Zijn tegenstanders rondom.

97:4 Zijn hemelvuur verlicht de wereld;

de aarde zag het en zij sidderde.

97:5 De bergen smolten als was voor het aangezicht van Maryah

voor het aangezicht van Maryah der ganse aarde.

97:6 De hemelen verkondigen Zijn gerechtigheid,

en al de volken hebben Zijn heerlijkheid gezien.

97:7 Laat al diegenen beschaamd zijn

die gebeitelde beelden dienen,

die zich beroemen op afgoden;

aanbidt Hem

al gij goden.

97:8 Zion hoorde dit en was verblijd,

en de dochters van Judah hebben zich verheugd

vanwege Uw oordelen,

O Aloha.

97:9 Want Gij zijt Maryah

de Meest Hoge over geheel de aarde;

Gij zijt verheven

verre boven alle goden.

97:10 Haat het kwaad,

gij die houdt van Maryah,

Die de zielen behoudt van Zijn godvruchtigen;

Hij bevrijd hen uit de hand van de goddelozen.

97:11 Licht wordt gezaaid als zaad

voor de rechtvaardigen

en blijdschap

voor de oprechten van hart.

97:12 Weest verheugd in Maryah,

gij rechtvaardigen,

en geef dankzegging aan Zijn heilige naam.

Tehelim 98

98:1 Een psalm.

O zingt Maryah een nieuw lied,

want Hij heeft wonderlijke dingen gedaan,

Zijn rechterhand en Zijn heilige arm

  hebben voor Hem de victorie verworven.

98:2 Maryah heeft Zijn heil kenbaar gemaakt;

Hij heeft Zijn gerechtigheid geopenbaard

voor het oog van de naties.

98:3 Hij is Zijn liefdevolle goedheid niet vergeten

en Zijn getrouwheid

aan het huis van Israël;

al de einden van de aarde

hebben het heil van onze Aloha gezien.

98:4 Juicht tot Maryah,

vreugdevol,

gij ganse aarde;

breekt uit en zingt van vreugde

en zingt lof-prijs.

98:5 Zingt lof-prijs tot Maryah met de lier,

met de lier en de klank van de melodie.

98:6 Met de bazuinen en het geluid van de ramshoorn

juicht vreugdevol voor de koning,

Maryah.

98:7 Laat de zee razen

en al wat het bevat,

de wereld

en degenen die daarin wonen.

98:8 Laat de rivieren in hun handen klappen,

laat de bergen met elkaar van vreugde zingen

98:9 voor Maryah,

want Hij is komende om de aarde te oordelen;

Hij zal de wereld oordelen met gerechtigheid

en de volken met rechtvaardigheid.

   Tehelim 99

99:1 Maryah regeert,

laat de volken sidderen;

Hij is boven de cherubim getroond,

laat de aarde schudden!

99:2 Maryah is groot in Zion,

en Hij is verheven boven al de volken.

99:3 Laat hen Uw grote en ontzagwekkende naam prijzen;

heilig is Hij.

99:4 De sterkte van de koning is gerechtigheid liefhebben;

Gij hebt billijkheid gegrondvest;

Gij hebt rechtvaardigheid en gerechtigheid verricht in Jakob.

99:5 Verheerlijkt Maryah onze Aloha

en aanbidt voor Zijn voetbank;

heilig is Hij.

99:6 Mozes en Aäron waren onder Zijn priesters,

en Samuel was onder degenen die Zijn naam aanriepen;

zij aanriepen Maryah

en Hij antwoordde hun.

99:7 Hij sprak tot hen in de wolkpilaar;

zij hielden Zijn getuigenissen

en de verordening die Hij hen gaf.

99:8 O Maryah onze Aloha,

Gij antwoordde hun;

Gij waart een vergevende Aloha tot hen,

en toch een wreker van hun kwade daden.

99:9 Verheerlijkt Maryah onze Aloha

en aanbidt voor Zijn heilige heuvel,

want heilig is Maryah onze Aloha.

   Tehelim 100

100:1 Een psalm van dankzegging.

Jubelt vreugdevol tot Maryah,

gans de aarde.

100:2 Dient Maryah met blijdschap;

komt voor Hem met vreugdevol gezang.

100:3 Weet dat Maryah zelf Aloha is;

het is Hij die ons heeft gemaakt,

en niet wij onszelf;

wij zijn Zijn volk

en de schapen van Zijn weide.

100:4 Ga Zijn poorten binnen met dankzegging

en Zijn hoven met lof.

Geef dank aan Hem,

zegent Zijn naam.

100:5 Want Maryah is goed;

Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend

en Zijn getrouwheid

(is) aan alle generaties.

   Tehelim 101

101:1 Een psalm van David.

Ik zal zingen van liefdevolle goedheid en rechtvaardigheid,

tot U,

O Maryah,

zal ik lof zingen.

101:2 Ik zal aandacht geven op de onberispelijke weg.

Wanneer zult Gij tot mij komen?

ik zal wandelen

binnenin mijn huis

in de integriteit van mijn hart.

101:3 Ik zal geen waardeloos ding voor mijn ogen stellen;

ik haat het gedrag van degenen die afvallen;

het zal zijn greep op mij niet vasthouden.

101:4 Een verdorven hart zal van mij wijken;

ik zal geen kwaad kennen.

101:5 Al wie heimelijk zijn naaste belastert,

die zal ik vernietigen;

al die een hooghartige uiterlijk heeft

en een verwaand hart

die zal ik niet verdragen.

101:6 Mijn ogen zullen op de getrouwen van het land zijn,

opdat zij met mij mogen verblijven;

  hij die op een onberispelijke weg wandelt

is degene die mij zal dienen.

101:7 Hij die bedrog beoefent

zal binnen mijn huis niet verblijven;

hij die leugen spreekt

zal zijn positie voor mij niet behouden.

101:8 Elke morgen zal ik al de goddelozen van het land vernietigen,

teneinde uit de stad van Maryah

allen die ongerechtigheid doen

uit te snijden.

   Tehelim 102

102:1 Een gebed van de ellendige

wanneer hij zwak is

en zijn klacht uitgiet voor Maryah.

102:2 Hoort mijn gebed,

O Maryah!

en laat mijn schreeuw om hulp tot U komen.

102:3 Verbergt Uw aangezicht niet voor mij

op de dag van mijn nood;

neig Uw oor tot mij;

op de dag wanneer ik roep

antwoord mij haastig.

102:4 Want mijn dagen

zijn verbruikt geweest in rook,

en mijn botten

zijn verschroeid geweest als een vuurhaard.

102:5 Mijn hart is geslagen geweest als gras

en is verdord,

jazeker,

ik vergat om mijn brood te eten.

102:6 Vanwege het volume van mijn gekerm

kleven mijn botten aan mijn vlees.

102:7 Ik gelijk op een pelikaan van de woestijn;

ik ben als een uil van de woeste plaatsen geworden.

102:8 Ik lig wakker,

ik ben als een eenzame vogel geworden

bovenop een huis.

102:9 Mijn vijanden hebben mij de hele dag lang verweten;

degenen die mij bespotten

hebben mijn naam gebruikt als een vloek.

102:10 Want ik heb as gegeten als brood

en mijn drankje vermengd met geschrei –

102:11 vanwege Uw verontwaardiging en Uw toorn,

want Gij hebt mij opgetild en weggeworpen.

102:12 Mijn dagen zijn als een langgerekte schaduw,

en ik verdor als gras.

102:13 Maar Gij ,

O Maryah,

verblijft voor eeuwig,

en Uw naam is tot alle generaties.

102:14 Gij zult opstaan en compassie hebben met Zion;

want het is tijd om genadig te zijn aan haar,

want de bestemde tijd is gekomen.

102:15 Jazeker Uw dienaren vinden welbehagen in haar stenen

en hebben medelijden vanwege haar stof.

102:16 Zo zullen de naties de naam van Maryah vrezen

en al de koningen van de aarde Uw heerlijkheid.

102:17 Want Maryah heeft Zion opgebouwd;

Hij is verschenen in Zijn heerlijkheid.

102:18 Hij heeft het gebed aanschouwd van de behoeftige

en heeft hun bidden niet veracht.

102:19 Dit zal worden geschreven voor de generatie die komt,

opdat een nog te creëren volk

Maryah moge loven.

102:20 Want Hij keek neer vanuit Zijn heilige hoogte;

vanuit de hemel aanschouwde Maryah op de aarde,

102:21 om het gekreun te horen van de gevangenen,

om diegenen te bevrijden

die gedoemd waren tot de dood,

102:22 opdat mensen zouden vertellen

van de naam van Maryah

in Zion

en van Zijn lof in Jeruzalem,

102:23 wanneer de volken bij elkaar worden verzameld,

en de koninkrijken,

om Maryah te dienen.

102:24 Hij heeft mijn sterkte verzwakt op de weg;

Hij heeft mijn dagen verkort.

102:25 Ik zeg,

“O mijn Aloha,

neem mij niet weg te-midden van mijn dagen,

Uw jaren zijn doorheen alle generaties.

102:26 “Vanouds fundeerde U de aarde,

en de hemelen zijn het werk van Uw handen.

102:27 “Ze zullen zelfs vergaan,

maar Gij zult voortbestaan;

  en allen van hen zullen afslijten als een kleed;

als kleding zult U hen verwisselen

  en zij zullen worden veranderd.

102:28 “Maar Gij zijt dezelfde,

en Uw jaren zullen niet tot een einde komen.

102:29 “De kinderen van Uw dienaren zullen verdergaan,

en hun nazaten zullen voor Uw aangezicht worden gevestigd.”

Tehelim 103

103:1 Een psalm van David.

Zegen Maryah,

O mijn ziel,

en al wat binnen in mij is,

zegen Zijn heilige naam.

103:2 Zegen Maryah,

O mijn ziel,

en vergeet geen van Zijn goedheden;

103:3 die al uw ongerechtigheden vergeeft,

die al uw ziekten geneest;

103:4 die uw leven verlost

  vanuit de put,

die u kroont

met liefdevolle goedheid en mededogen;

103:5 die uw jaren verzadigt

met goede dingen,

zodat uw jeugd wordt vernieuwd

zoals de adelaar.

103:6 Maryah voert rechtvaardige handelingen en oordelen uit

voor allen die onderdrukt worden.

103:7 Hij maakte Zijn wegen bekend aan Mozes,

Zijn handelingen aan de zonen van Israël.

103:8 Maryah is barmhartig en genadig,

traag tot toorn

en overvloedig in liefdevolle goedheid.

103:9 Hij zal niet steeds met ons twisten,

noch zal Hij Zijn toorn voor altijd behouden.

103:10 Hij heeft niet met ons gehandeld

volgens onze zonden,

noch ons vergolden

volgens onze ongerechtigheden.

103:11 Want zo hoog als de hemelen boven de aarde zijn,

zo groot is Zijn liefdevolle goedheid

naar diegenen toe die Hem vrezen.

103:12 Zover als het oosten is van het westen,

zover heeft Hij onze overtredingen van ons verwijderd.

103:13 Net zo als een vader compassie heeft met zijn kinderen,

zo heeft Maryah compassie met degenen die Hem vrezen.

103:14 Want Hij zelf kent onze vorming;

Hij is indachtig dat wij maar stof zijn.

103:15 Wat betreft de mens,

zijn dagen zijn als gras;

als een bloem van het veld,

zo bloeit hij.

103:16 Wanneer de wind er overheen gegaan is,

is zij niet meer,

en haar plaats accepteert haar niet langer.

103:17 Maar de liefdevolle goedheid van Maryah

is van eeuwigheid tot eeuwigheid

over degenen die Hem vrezen,

en Zijn gerechtigheid over de kinder’s kinderen,

103:18 aan degenen die Zijn verbond houden

en aan Zijn voorschriften denken

om ze te doen.

103:19 Maryah heeft Zijn troon gevestigd in de hemelen,

en Zijn soevereiniteit regeert over alles.

103:20 zegent Maryah,

gij Zijn engelen,

machtigen in sterkte,

die Zijn woord uitvoert,

gehoor gevende aan de stem van Zijn woord!

103:21 zegent Maryah,

gij allen Zijn heerscharen,

gij die Hem dient,

doende Zijn wil.

103:22 zegent Maryah,

al gij werken van Hem,

in alle plaatsen van Zijn heerschappij;

zegent Maryah,

O mijn ziel!

Tehelim 104

104:1 Zegent Maryah,

O mijn ziel!

O Maryah mijn Aloha,

Gij zijt zeer groot;

Gij zijt gekleed met glorie en majesteit,

104:2 Uzelf bedekkende met licht

als met een mantel,

de hemel uitrekkende als een tentgordijn.

104:3 Hij legt de balken van Zijn opper-kamers in de wateren;

Hij maakt de wolken tot Zijn strijdwagen;

Hij wandelt op de vleugels van de wind;

104:4 Hij maakt de winden tot Zijn boodschappers,

vlammend vuur tot Zijn dienaars.

104:5 Hij vestigde de aarde op Zijn grondvesten,

zo dat zij niet voor eeuwig en altijd zal wankelen.

104:6 Gij overdekte haar met de diepte

als met een kleed;

  de wateren stonden boven de bergen.

104:7 Op Uw berisping ontvluchtten zij,

op het klinken van Uw donder

haasten zij zich weg.

104:8 De bergen stonden op;

de valleien zonken neer

naar de plaats die Gij voor hen gevestigd hebt.

104:9 Gij stelde een grenspaal

opdat zij die niet zouden kunnen passeren,

zodat zij niet zullen terugkeren

om de aarde te bedekken.

104:10 Hij zend bronnen vooruit in de valleien;

zij stromen tussen de bergen;

104:11 Ze geven drinken aan elk beest van het veld;

de wilde ezels lessen hun dorst.

104:12 Naast hen verblijven de vogels van de hemelen;

zij verheffen hun stemmen te-midden van de takken.

104:13 Hij bewatert de bergen vanuit Zijn opperkamers;

de aarde is voldaan met de vrucht van Zijn werken.

104:14 Hij laat het gras groeien voor het vee,

en vegetatie voor de arbeid van de mens,

zo dat hij voedsel moge voortbrengen vanuit de aarde,

104:15 en wijn die het hart van de mens verheugd maakt,

zo dat hij zijn aangezicht blinkend kan maken met olie,

en voedsel dat het hart van de mens ondersteund.

104:16 De bomen van Maryah drinken hun verzadiging,

de ceders van Libanon die Hij plantte,

104:17 alwaar de vogels hun nesten bouwen,

en de ooievaar,

  wiens huis de sparren-bomen zijn.

104:18 De hoge bergen zijn voor de wilde geiten;

de kliffen zijn een toevluchtsoord voor de shephanim.

104:19 Hij maakte de maan voor de seizoenen;

de zon weet de plaats van haar omgeving.

104:20 Gij benoemt duisternis en het word nacht,

in dewelke al de beesten van het woud rondsluipen.

104:21 De jonge leeuwen brullen naar hun prooi

en zoeken hun voedsel van Aloha.

104:22 Wanneer de zon opkomt trekken zij zich terug

  en liggen neer in hun holen.

104:23 De mens gaat dan uit tot zijn arbeid

en naar zijn gezwoeg tot aan de avond.

104:24 O Maryah,

hoe vele zijn Uw werken!

in wijsheid hebt Gij hen allemaal gemaakt;

de aarde is vol van Uw bezittingen.

104:25 Er is de zee,

groot en breed,

in welke gewriemel is zonder aantal,

beide kleine en grote dieren.

104:26 Daar bewegen de schepen langs,

en Leviathan,

  die Gij hebt geformeerd om daarin te spelen.

104:27 Zij wachten allen op U

om hen hun voedsel te geven op de gepaste tijd.

104:28 Gij geeft aan hen,

zij verzamelen het;

Gij opent Uw hand,

zij worden met goed voldaan.

104:29 Gij verbergt Uw aangezicht,

zij zijn verbijsterd;

Gij neemt hun levenskracht weg,

zij blazen de laatste adem uit

en keren terug naar het stof dat ze waren.

104:30 Gij zend Uw geest uit,

zij worden geschapen;

en Gij vernieuwt het aangezicht van de grond.

104:31 Laat de heerlijkheid van Maryah voor eeuwig duren;

laat Maryah verheugd zijn in Zijn werken;

104:32 Hij kijkt naar de aarde,

en zij beeft;

Hij raakt de bergen aan,

en ze roken.

104:33 Ik zal zingen van Maryah

zo lang als ik leef;

ik zal lof zingen tot mijn Aloha

terwijl ik mijn bestaan heb.

104:34 Laat mijn meditatie aan Hem welgevallig zijn;

wat mij betreft,

ik zal verblijd zijn in Maryah.

104:35 Laat zondaren worden verteerd door de aarde

en laat de goddelozen niet meer zijn.

Zegent Maryah,

O mijn ziel.

prijst Maryah.

Tehelim 105

105:1 Oh geef dank aan Maryah,

roep Zijn naam aan;

maak Zijn daden bekend onder de volkeren.

105:2 Zingt tot Hem;

zingt lof tot Hem;

spreekt van al Zijn wonderen.

105:3 Glorie in Zijn heilige naam;

laat het hart van degenen die Maryah zoeken verblijd zijn.

105:4 Zoekt Maryah en Zijn sterkte;

zoekt voortdurend Zijn aangezicht.

105:5 Gedenk Zijn wonderen

die Hij heeft gedaan,

Zijn verwonderingen

en Zijn oordelen door Zijn mond geuit,

105:6 O zaad van Abraham,

Zijn dienaar,

O zonen van Jakob,

Zijn uitverkorenen!

105:7 Hij is Maryah onze Aloha;

Zijn oordelen zijn over de ganse aarde.

105:8 Hij heeft Zijn verbond voor eeuwig herinnerd,

het woord die Hij gebood aan één duizend generaties,

105:9 het verbond dat Hij met Abraham maakte,

en Zijn eed aan Isaac.

105:10 Vervolgens bevestigde Hij het aan Jakob tot een verordening,

aan Israël als een eeuwigdurend verbond,

105:11 zeggende,

“Aan u zal ik het land van Kanaän geven

als het deel van uw erfenis,”

105:12 wanneer zij enkel met een weinig mensen in aantal waren,

heel weinig,

en vreemdelingen daarin.

105:13 En ze liepen rond van volk naar volk,

van één koninkrijk

naar een andere gemeenschap.

105:14 Hij stond geen mens toe om hun te onderdrukken,

en Hij berispte koningen om hunnentwil:

105:15 “Raak Mijn gezalfden niet aan,

en doe Mijn profeten geen kwaad.”

105:16 En Hij riep een hongersnood over het land;

Hij verbrak de hele staf des brood.

105:17 Hij zond één man vóór hen,

Joseph,

die verkocht werd als slaaf.

105:18 Ze kwelden zijn voeten

met belemmeringen,

hijzelf werd in boeien geslagen;

105:19 tot het moment dat zijn woord geschiedde,

beproefde het woord van Maryah hem.

105:20 De koning zond en gaf hem vrij,

de heerser der volkeren,

en stelde hem vrij.

105:21 Hij maakte hem Mar van zijn huis

en heerser over al zijn bezittingen,

105:22 om zijn prinsen gevangen te nemen naar zijn wil,

dat hij zijn ouderlingen wijsheid zou onderwijzen.

105:23 Ook Israël kwam naar Egypte;

alzo verbleef Jacob in het land van Ham.

105:24 En Hij maakte Zijn volk zeer vruchtbaar,

en maakte hun sterker dan hun tegenstanders.

105:25 Hij keerde hun hart om,

om Zijn volk te haten,

om listig om te gaan met Zijn dienaren.

105:26 Hij zond Mozes Zijn dienaar,

en Aaron,

die Hij had uitverkoren.

105:27 Zij droegen onder hen Zijn wonderlijke daden uit,

en de wonderen in het land van Ham.

105:28 Hij zond duisternis en maakte het donker;

en zij rebelleerden niet tegen Zijn woord.

105:29 Hij veranderde hun wateren in bloed

en maakte dat hun vis stierf.

105:30 Hun land krioelde van de kikkers

zelfs in de kamers van hun koningen.

105:31 Hij sprak,

en er kwam een zwerm van vliegen en steekmuggen

in geheel hun grondgebied.

105:32 Hij gaf hen hagel voor regen,

en vlammend vuur in hun land.

105:33 Hij sloeg ook hun wijnstokken neer

en hun vijgenbomen,

en verbrijzelde de bomen van hun grondgebied.

105:34 Hij sprak,

en sprinkhanen kwamen,

en jonge sprinkhanen,

zelfs zonder getal,

105:35 en aten alle vegetatie op in hun land,

en aten de vrucht op van hun grond.

105:36 Hij sloeg ook alle eerstgeborenen neer in hun land,

de eerstelingen van al hun kracht.

105:37 Vervolgens bracht Hij hun uit

met zilver en goud,

en onder Zijn stammen

was er niet één die struikelde.

105:38 Egypte was blij toen zij vertrokken,

want de schrik van hun

was op hen gevallen.

105:39 Hij spreidde een wolk tot een bedekking,

en vuur om bij nacht te verlichten.

105:40 Zij vroegen,

en Hij bracht kwakkels,

en voldeed hen met het brood des hemels.

105:41 Hij opende de rots

en water stroomde eruit;

het liep in de droge plaatsen

als een rivier.

105:42 Want Hij gedacht Zijn heilig woord met Abraham Zijn dienaar;

105:43 En Hij bracht Zijn volk uit met vreugde,

Zijn uitverkorenen met een vreugdevolle schreeuw.

105:44 Hij gaf hen ook de landen van de naties,

zodat zij bezit zouden kunnen nemen

van de vrucht van de arbeid van de volkeren,

105:45 opdat zij Zijn inzettingen mogen houden

en Zijn wetten in acht nemen,

Prijst Maryah!

Tehelim 106

106:1 Prijst Maryah!

Oh geef dank aan Maryah,

want Hij is goed;

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

106:2 Wie kan de machtige daden van Maryah uitspreken,

of kan al Zijn lof laten zien?

106:3 Hoe gezegend zijn zij die de rechtvaardigheid behouden,

die gerechtigheid beoefenen

ten allen tijde!

106:4 Gedenk mij,

O Maryah,

naar Uw gunst tot Uw volk;

bezoek mij met Uw heil,

106:5 dat ik moge zien de welvaart van Uw uitverkorenen,

dat ik moge verheugen in de blijdschap van Uw volk,

dat ik moge roemen met uw erfdeel.

106:6 We hebben gezondigd zoals onze vaders,

we hebben ongerechtigheid begaan,

we hebben ons goddeloos gedragen.

106:7 Onze vaders in Egypte hebben Uw wonderen niet begrepen;

zij herinnerden zich Uw overvloedige vriendelijkheid niet,

maar rebelleerden bij de zee,

aan de rode zee.

106:8 Toch verloste Hij hen

omwille van Zijn naam,

opdat Hij Zijn kracht bekend zou kunnen maken.

106:9 Dus berispte Hij de rode zee en droogde haar op,

en Hij leidde hen door de diepten,

als door de woestijn.

106:10 Zo redde Hij hen

vanuit de hand van degene die hen haatte,

en verloste hen

vanuit de hand van de vijand.

106:11 De wateren bedekten hun tegenstanders;

niet één van hen bleef over.

106:12 Toen geloofden zij Zijn woorden;

ze zongen Zijn lof.

106:13 Ze vergaten snel Zijn werken;

ze hebben niet op Zijn raad gewacht,

106:14 maar begeerden intens

in de woestijn,

en verzochten Aloha

in die woestenij.

106:15 Dus gaf Hij hen hun verzoek,

maar zond een verwoestende ziekte onder hen.

106:16 Toen zij jaloers werden van Mozes in het kamp,

en van Aaron,

de heilige van Maryah,

106:17 opende de aarde en slokte Dathan op,

en verzwolg het gezelschap van Abiram.

106:18 En een vuur laaide op in hun gezelschap;

de hitte verteerde de goddelozen.

106:19 Ze maakten een kalf bij Horeb

en aanbaden het gesmolten beeld.

106:20 Zij wisselden alzo hun heerlijkheid

voor het beeld van een os die gras eet.

106:21 Ze vergaten Aloha hun redder,

die grote dingen had gedaan in Egypte,

106:22 wonderen in het land van Ham

en ontzagwekkende dingen bij de rode zee.

106:23 Daarom zei Hij dat Hij hun zou vernietigen,

had Mozes

Zijn uitverkorene

  niet in de bres gestaan voor Hem,

om Zijn toorn af te wenden

  van hun vernietiging.

106:24 Vervolgens smaalden zij het aangename land;

ze geloofden niet in Zijn woord,

106:25 maar mopperden in hun tenten;

ze luisterden niet naar de stem van Maryah.

106:26 Daarom zwoer Hij aan hen

dat Hij hen zou neerwerpen in de woestijn,

106:27 en dat Hij hun zaad zou werpen onder de naties

en hen verstrooien in de landen.

106:28 Ze sloten zichzelf ook aan bij Baal-peor,

en aten de aangeboden offers aan de doden.

106:29 Dus tergden zij Hem tot toorn met hun daden,

en de plaag brak uit onder hen.

106:30 Vervolgens,

stond Pinehas op en stapte tussenbeide,

en zo werd de plaag gestopt.

106:31 En het werd hem aangerekend als gerechtigheid,

tot alle geslachten

voor eeuwig.

106:32 Ze tergden Hem ook tot toorn

bij de wateren van Meribah,

zo dat het op hun rekening

met Mozes zwaar ging;

106:33 omdat zij rebels waren tegen Zijn geest,

sprak hij onbezonnen met zijn lippen.

106:34 Ze vernietigden de volken niet,

zoals Maryah hen gebood,

106:35 maar ze vermengden met de naties

en ze leerden hun praktijken,

106:36 en dienden hun afgodsbeelden,

welke een valstrik voor hun werden.

106:37 Ze offerden zelfs hun zonen en dochters aan de demonen,

106:38 en vergoten onschuldig bloed,

het bloed van hun zonen en hun dochters,

die zij offerden aan de afgoden van Canaan;

en het land werd met het bloed bevlekt.

106:39 Zo werden zij onrein door hun praktijken,

en speelden de hoer door hun handelingen.

106:40 Daarom was de toorn van Maryah ontstoken

tegen Zijn volk

en Hij gruwde van Zijn erfdeel.

106:41 Vervolgens gaf Hij hun in de hand van de naties,

en degenen die hun haten

  heersten over hen.

106:42 Hun vijanden onderdrukten hen ook,

en zij werden onderworpen onder hun macht.

106:43 Vele malen zou Hij hen redden;

zij,

echter,

waren rebels in hun raad,

en zonken zo dieper in hun ongerechtigheid.

106:44 Niettemin,

aanschouwde Hij hun nood

  toen Hij hun gejammer hoorde;

106:45 En Hij herinnerde Zijn verbond voor hun bestwil,

en liet zich vermurwen

naar de grootheid van Zijn liefdevolle goedheid.

106:46 Hij maakte hen ook tot voorwerp van compassie

in het bijzijn van al hun gevangen-nemers.

106:47 Red ons,

O Maryah onze Aloha,

en verzamel ons vanonder de naties,

om aan Uw heilige naam dankzegging te geven

en roemen in Uw lof.

106:48 Gezegend is Maryah,

de Aloha van Israël,

van eeuwigheid

tot eeuwigheid zelfs.

En laat al de mensen zeggen,

“Amien.”

Prijst Maryah!

Tehelim 107

107:1 Oh geef dankzegging aan Maryah,

want Hij is goed,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

107:2 Laat de verlosten van Maryah zo zeggen,

  die Hij heeft verlost

uit de hand van de tegenstander –

107:3 en verzameld uit de landen,

uit het oosten en vanuit het westen,

uit het noorden en vanuit het zuiden.

107:4 Ze dwaalden in de woestijn

in een onbewoonde streek;

ze vonden geen weg

naar een bewoonde stad.

107:5 Ze waren hongerig en dorstig;

hun ziel bezwijmde in hen.

107:6 Vervolgens,

  schreeuwden ze het uit naar Maryah in hun kwelling;

Hij verloste hen vanuit hun ellende.

107:7 Hij leidde hen ook door een rechte weg,

om naar een bewoonde stad te gaan.

107:8 Laat hen dankzegging geven aan Maryah

voor Zijn liefdevolle goedheid,

en voor Zijn wonderen aan de zonen der mensen!

107:9 Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd,

en Hij heeft de hongerige ziel gevuld met wat goed is.

107:10 Daar waren degenen die in duisternis leefden

en in de schaduw des doods,

gevangenen in ellende en kettingen,

107:11 Omdat zij hadden gerebelleerd tegen de woorden van Aloha

en de raad van de Meest Hoge verwierpen.

107:12 Daarom verootmoedigde Hij hun hart door moeite;

zij struikelden en er was niet één om te helpen.

107:13 Vervolgens,

schreeuwden zij het uit naar Maryah in hun kwelling;

Hij verloste hen vanuit hun ellende.

107:14 Hij haalde hen uit de duisternis en de schaduw des doods

en brak hun banden uit elkaar.

107:15 Laat hen dankzegging geven aan Maryah

               voor Zijn liefdevolle goedheid,

               en voor Zijn wonderen aan de zonen der mensen!

107:16 Want Hij verbrijzelde poorten van brons

en brak de tralies van ijzer in stukken.

107:17 Dwazen,

vanwege hun rebels pad,

en vanwege hun ongerechtigheden,

werden zij gekweld.

107:18 Hun ziel verafschuwde alle soorten van voedsel,

en zij kwamen tot dichtbij de poorten des doods.

107:19 Vervolgens schreeuwden zij het uit naar Maryah in hun kwelling;

               Hij verloste hen vanuit hun ellende.

107:20 Hij zond Zijn woord en genas hen,

en bevrijdde hen van hun verwoestingen.

107:21 Laat hen dankzegging geven aan Maryah

               voor Zijn liefdevolle goedheid,

               en voor Zijn wonderen aan de zonen der mensen!

107:22 Laat hen ook offers van dankzegging aanbieden,

en van Zijn werken vertellen

met vreugdevol gezang.

107:23 Degenen die in schepen ter zee afvaren,

die zaken doen op de grote wateren;

107:24 zij hebben de werken van Maryah gezien,

en Zijn wonderen in de diepte.

107:25 Want Hij sprak en wekte een stormachtige wind op,

die de golven van de zee optilde.

107:26 Ze stegen op naar de hemelen,

ze gingen neerwaarts naar de diepten;

hun ziel smolt weg in hun miserie.

107:27 Ze waggelden en wankelden als een dronken man,

en waren aan het einde van hun verstand.

107:28 Vervolgens schreeuwden zij het uit naar Maryah in hun kwelling,

en Hij haalde hen uit hun ellende.

107:29 Hij zorgde ervoor dat de storm stil was,

zodat de golven van de zee werden gesust.

107:30 Toen waren ze blij omdat ze stil waren,

zo leidde Hij hen naar hun verlangde haven.

107:31 Laat hen dankzegging geven aan Maryah

              voor Zijn liefdevolle goedheid,

              en voor Zijn wonderen aan de zonen der mensen!

107:32 Laten zij Hem ook verhogen

in de samenkomst van het volk,

en Hem roemen

in de stoel van de oudsten.

107:33 Hij verandert rivieren in een woestijn

en wellen van water in een dorstige grond;

107:34 een vruchtbaar land in een zoute leegte,

vanwege de goddeloosheid van degenen die daarin wonen.

107:35 Hij verandert een woestijn in een poel van water

en een dor land in wellen van water;

107:36 en daar doet Hij de hongerigen wonen,

zodat zij een bewoonde stad zouden stichten,

107:37 en velden zaaien en wijngaarden aanplanten,

  en een vruchtbare oogst vergaren.

107:38 Ook zegent Hij hen

en ze vermenigvuldigen veel,

en hun vee laat Hij niet verminderen.

107:39 Als zij worden verminderd

en neer buigen door onderdrukking,

  miserie en leed,

107:40 giet Hij verachting uit over prinsen

en doet hen verdwalen

in een woestenij zonder paden.

107:41 Maar Hij stelt de behoeftige veilig in hoogten

  weg uit de kwelling,

en maakt zijn families als een kudde.

107:42 De oprechten zien het en zijn verblijd;

maar alle ongerechtigheid sluit haar mond.

107:43 Wie is verstandig?

laat hem aandacht schenken aan deze dingen,

en de liefdevolle goedheid overwegen van Maryah.

Tehelim 108

108:1 Een lied,

een psalm van David.

108:2 Mijn hart is standvastig,

O Aloha;

ik zal zingen,

ik zal lof zingen,

zelfs met mijn ziel.

108:3 Ontwaakt,

harp en lier;

ik zal het morgenrood wekken!

108:4 Ik zal aan U dankzegging geven,

O Maryah,

te midden van de volken,

en ik zal tot U lof zingen,

te midden van de naties.

108:5 Want Uw liefdevolle goedheid

is tot hoog boven de hemelen gesteld,

en Uw waarheid reikt tot het uitspansel.

108:6 Wees verheerlijkt,

O Aloha,

boven de hemelen,

en Uw heerlijkheid over de ganse aarde.

108:7 Opdat Uw geliefden bevrijd mogen worden,

verlos met Uw rechter hand,

en antwoord mij!

108:8 Aloha heeft gesproken in Zijn heiligheid:

“Ik zal juichen,

ik zal Schehem verdelen

en de vallei van Sukkot uitmeten.

108:9 Gilead is de Mijne,

Manasseh is de Mijne;

Ephraim is bovendien de helm van Mijn hoofd;

Judah is Mijn scepter.

108:10 Moab is Mijn waskom;

over Edom zal ik Mijn schoen gooien;

over Philistia zal Ik hardop juichen.”

108:11 Wie zal mij in de belegerde stad brengen?

wie zal mij naar Edom leiden?

108:12 Hebt Gij niet zelf,

O Aloha,

ons verworpen?

En zult Gij niet uitgaan met onze heerscharen,

O Aloha?

108:13 Oh geef ons hulp tegen de tegenstander,

want bevrijding door mensen is tevergeefs.

108:14 Door Aloha zullen we dapper handelen,

en het is Hij

die zal vertreden

onze tegenstanders.

Tehelim 109

109:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

O Aloha van mijn lof,

wees niet stil!

109:2 Want zij hebben de goddeloze en bedrieglijke mond tegen mij geopend;

zij hebben tegen mij gesproken met een leugenachtige tong.

109:3 Ze hebben mij ook omringd

met woorden van haat,

en streden tegen mij zonder reden.

109:4 In ruil voor mijn liefde

handelden ze als mijn aanklagers;

maar ik ben in gebed.

109:5 Dus hebben ze mij kwaad voor goed terugbetaald

en haat voor mijn liefde.

109:6 Stel een goddeloos man over hem aan,

en laat een aanklager aan zijn rechterhand gaan staan.

109:7 Wanneer hij is geoordeeld,

laat hem schuldig naar buiten komen,

en laat zijn gebed zonde worden.

109:8 Laat zijn dagen weinig zijn;

laat een ander zijn ambt nemen.

109:9 Laat zijn kinderen vaderloos worden

en zijn vrouw een weduwe.

109:10 Laat zijn kinderen rondzwerven en bedelen;

en laat ze voeding zoeken

verre van hun verwoeste huizen.

109:11 Laat de schuldeiser alles grijpen wat hij heeft,

en laat vreemdelingen het voortbrengsel van zijn arbeid plunderen.

109:12 Laat er niet één zijn

om liefdevolle goedheid over hem uit te strekken,

noch één

om genadig te zijn aan zijn vaderloze kinderen.

109:13 Laat zijn nageslacht worden neergemaaid;

in een volgende generatie

laat hun namen worden uitgewist.

109:14 Laat de ongerechtigheid van zijn vaders

herinnerd worden voor het aangezicht van Maryah,

en laat de zonde van zijn moeder niet uitgewist worden.

109:15 Laat hun voortdurend voor het aangezicht van Maryah zijn,

dat Hij hun herinnering moge wegmaaien van de aarde;

109:16 omdat hij niet heeft gedacht

om liefdevolle goedheid te tonen,

maar de gekwelde en behoeftige man vervolgde,

en de wanhopige van hart,

om ze ter dood te brengen.

109:17 Hij hield ook van vervloeking,

dus kwam het tot hem;

en hij had geen behagen in zegen,

dus was het verre van hem.

109:18 Maar hij kleedde zichzelf met vervloeking

als met zijn kleed,

en het drong in zijn lichaam binnen

als water

en als olie in zijn botten.

109:19 Laat het aan hem als een kleed zijn

met welke hij zichzelf bedekt,

en tot een gordel

met welke hij zichzelf altijd omgordt.

109:20 Laat dit de beloning voor mijn aanklagers zijn

van Maryah,

en van degenen die kwaad spreken tegen mijn ziel.

109:21 Maar Gij,

O Aloha,

Maryah,

handelt goedaardig met mij omwille van Uw naam;

want Uw liefdevolle vriendelijkheid is goed,

verlos mij;

109:22 want ik ben gekweld

en behoeftig,

en mijn hart is verwond

  binnenin mij.

109:23 Ik ben voorbij gegaan

  als een schaduw

wanneer zij langer wordt;

ik ben afgeschud als sprinkhaan.

109:24 Mijn knieën zijn krachteloos van het vasten,

en mijn vlees is mager geworden,

zonder vetheid.

109:25 Ik ben ook een schande tot hen geworden;

wanneer zij mij zien,

schudden zij met hun hoofd.

109:26 Help mij,

O Maryah mijn Aloha;

verlos mij volgens Uw liefdevolle vriendelijkheid.

109:27 En laat hen weten dat dit Uw hand is;

Gij,

Maryah,

hebt het gedaan.

109:28 Laat hen vervloeken,

maar Gij zegent;

wanneer zij opstaan,

zullen zij beschaamd worden,

maar Uw dienstknecht zal verheugd zijn.

109:29 Laat mijn aanklagers worden bekleed met oneer,

en laat ze zich met hun eigen schaamte bedekken

als met een mantel.

109:30 Met mijn mond zal ik overvloedig dankzegging geven aan Maryah;

en te-midden-van velen zal ik Hem loven.

109:31 Want Hij staat aan de rechter hand van de behoeftige,

om hem te redden van degenen die zijn ziel oordelen.

Tehelim 110

110:1 Een psalm van David.

Maryah zegt tot mijn *Heer (*’imarya’ naam die verwijst naar Yeshu):

“Zit aan Mijn rechterhand

tot ik Uw vijanden een voetbankje maak

voor Uw voeten.”

110:2 Maryah zal Uw krachtige scepter uitstrekken uit Zion,

zeggende,

“Heers te-midden-van Uw vijanden.”

110:3 Uw mensen zullen zich vrijwillig melden op de dag van Uw macht;

in heilige uitdossing,

vanuit de schoot van het morgenrood,

zijn Uw jongeren als de dauw voor U.

110:4 Maryah heeft gezworen

en zal Zijn gedachten niet veranderen,

“Gij zijt een priester voor altijd

volgens de orde van Melchizedek.”

110:5 Maryah is aan Uw rechter-hand;

Hij zal Koningen verpletteren

op de dag van Zijn toorn.

110:6 Hij zal oordelen onder de naties,

Hij zal ze vullen met lijken,

de hoofdman over een uitgestrekt land

zal Hij verpletteren.

110:7 Hij zal drinken uit de beek aan de kant van de weg;

daarom zal Hij Zijn hoofd opheffen.

Tehelim 111

111:1 Prijst Maryah!

Ik zal dankzegging geven aan Maryah met heel mijn hart,

in het gezelschap van de oprechten

en in de samenkomst.

111:2 Groot zijn de werken van Maryah;

ze worden bestudeerd door allen die behagen in hen scheppen.

111:3 Prachtig en majestueus is Zijn werk,

en Zijn gerechtigheid duurt voor eeuwig.

111:4 Hij heeft Zijn wonderen gemaakt om herinnerd te worden;

Maryah is genadig en barmhartig.

111:5 Hij heeft voedsel gegeven

aan degenen die Hem vrezen;

Hij zal Zijn verbond voor eeuwig gedenken.

111:6 Hij heeft aan Zijn volk de kracht van Zijn werken bekend gemaakt,

hun gevende het erfdeel van de naties.

111:7 De werken van Zijn handen zijn waarachtigheid en gerechtigheid;

al Zijn voorschriften zijn betrouwbaar.

111:8 Ze worden nageleefd

voor eeuwig en altijd;

ze worden uitgevoerd

in waarheid en oprechtheid.

111:9 Hij heeft verlossing gezonden aan Zijn volk;

Hij heeft Zijn verbond verordend voor eeuwig;

heilig en ontzagwekkend is Zijn naam.

111:10 Het ontzag voor Maryah

is het begin van wijsheid;

een goed inzicht hebben al degenen die Zijn geboden doen;

Zijn lof voor eeuwig blijvende.

Tehelim 112

112:1 Prijst Maryah!

hoe gezegend is de man die ontzag heeft voor Maryah,

die buitengewoon behagen schept in Zijn geboden.

112:2 Zijn nakomelingen zullen bekwaam worden op aarde;

de generatie van de oprechten zal worden gezegend.

112:3 Welvaart en rijkdom zijn in zijn huis,

en zijn gerechtigheid voor eeuwig blijvende.

112:4 Licht rijst op in de duisternis voor de oprechten;

hij is genadig en barmhartig en rechtvaardig.

112:5 Het gaat goed met de man die genadig is en uitleent;

hij zal zijn aangelegenheden naar recht onderhouden.

112:6 Want hij zal nimmer wankelen;

de rechtvaardige zal voor altijd worden herinnerd.

112:7 Hij zal kwade tijdingen niet vrezen;

zijn hart is standvastig,

vertrouwende op Maryah.

112:8 Zijn hart wordt gekoesterd,

hij zal niet vrezen,

totdat hij met tevredenheid ziet op zijn tegenstanders.

112:9 Hij heeft vrijelijk gegeven aan de armen,

zijn gerechtigheid blijft voor eeuwig;

zijn hoorn zal in ere worden verhoogd.

112:10 De goddeloze zal het zien en verontwaardigd zijn,

hij zal zijn tanden knarsen en wegsmelten;

de wens van de goddeloze zal vergaan.

Tehelim 113

113:1 Prijst Maryah!

Prijst,

O dienaren van Maryah,

prijst de naam van Maryah.

113:2 Gezegend zij de naam van Maryah

vanaf deze tijd

en voor eeuwig.

113:3 Vanaf de opstijging van de zon,

tot haar ondergang

  de naam van Maryah is om te worden geprezen.

113:4 Maryah is hoog boven alle naties;

Zijn heerlijkheid is boven de hemelen.

113:5 Wie is als Maryah onze Aloha,

die in de hoogte troont,

113:6 wie verlaagt zichzelf

om de dingen te zien

die in de hemel zijn

en op de aarde?

113:7 Hij doet de armen opstaan uit het stof

en tilt de behoeftigen op uit de ashoop,

113:8 om hen te laten zitten bij prinsen,

bij de prinsen van Zijn volk.

113:9 Hij laat de onvruchtbare vrouw in het huis vertoeven

als een vreugdevolle moeder van kinderen.

Prijst Maryah!

Tehelim 114

114:1 Toen Israël uitging van Egypte,

het huis van Jakob

van een volk vreemd ter taal,

114:2 werd Judah Zijn heiligdom,

Israël,

Zijn heerschappij.

114:3 De zee keek en vluchtte;

de Jordaan keerde achterwaarts om.

114:4 De bergen sprongen op als rammen,

de heuvels,

als lammeren.

114:5 Wat scheelde u,

O zee,

dat gij vluchtte?

O Jordaan,

dat gij achterwaarts omkeerde?

114:6 O bergen,

dat gij opsprong als rammen?

O heuvels,

als lammeren?

114:7 Beef,

O aarde,

voor het aangezicht van Maryah,

voor het aangezicht van de Aloha van Jakob,

114:8 Die de rotssteen veranderde in een poel van water,

de kiezelsteen in een fontein van water.

Tehelim 115

115:1 Niet aan ons,

O Maryah,

niet aan ons,

maar aan Uw naam

geef glorie vanwege Uw liefdevolle goedheid,

vanwege Uw waarheid.

115:2 Waarom zouden de naties zeggen,

“Waar, nu, is hun Aloha?”

115:3 Maar onze Aloha is in de hemelen;

Hij doet wat Hij wil.

115:4 Hun afgoden zijn zilver en goud,

het werk van s’mensen handen.

115:5 Zij hebben monden,

maar spreken kunnen ze niet;

zij hebben ogen,

maar zien kunnen ze niet;

115:6 ze hebben oren,

maar horen kunnen ze niet;

ze hebben neuzen,

maar ruiken kunnen ze niet;

115:7 Zij hebben handen,

maar voelen kunnen ze niet;

zij hebben voeten,

maar wandelen kunnen ze niet;

ze kunnen niet één geluid vormen door hun keelgat.

115:8 Degenen die hen maken

zullen worden als hun,

iedereen die op hen vertrouwt.

115:9 O Israël,

vertrouwt op Maryah;

hun helper en hun beschermer is Hij.

115:10 O huis van Aaron,

vertrouwt op Maryah;

hun helper en hun beschermer is Hij.

115:11 Gij die Maryah vreest,

vertrouwt op Maryah;

hun helper en hun beschermer is Hij.

115:12 Maryah is ons indachtig geweest;

Hij zal ons zegenen;

Hij zal het huis van Israël zegenen;

Hij zal het huis van Aaron zegenen.

115:13 Hij zal diegenen zegenen die Maryah vrezen,

de kleinen samen met de groten.

115:14 Moge Maryah u vermeerdering geven,

u en uw kinderen.

115:15 Moge gij worden gezegend van Maryah,

Schepper van hemel en aarde.

115:16 De hemelen zijn de hemelen van Maryah,

maar de aarde

heeft Hij gegeven aan de zonen der mensen.

115:17 De doden prijzen Maryah niet,

eenieder die in de stilte afdaalt evenmin;

115:18 Maar wat ons betreft,

wij zullen Maryah zegenen

vanaf dit moment en voor altijd.

Prijst Maryah!

Tehelim 116

116:1 Ik heb Maryah lief,

want Hij hoort mijn stem

en mijn smeekbeden.

116:2 Want Hij heeft Zijn oor naar mij geneigd,

daarom zal ik Hem aanroepen

zolang als ik leef.

116:3 De koorden des doods omvatten mij

en de verschrikkingen van sheol kwamen over mij;

ik ondervond ellende en verdriet.

116:4 Vervolgens riep ik op de naam van Maryah:

” O Maryah,

ik smeek U,

red mijn leven!”

116:5 Genadig is Maryah,

en rechtvaardig;

ja,

onze Aloha is medelijdend.

116:6 Maryah bewaart de eenvoudige;

ik werd laag gebracht,

en Hij redde mij.

116:7 Keer terug tot uw rust,

O mijn ziel,

want Maryah heeft weldadig met u gehandeld.

116:8 Want Gij hebt mijn ziel gered van de dood,

mijn ogen van tranen,

mijn voeten van struikelen.

116:9 Ik zal wandelen voor het aanschijn van Maryah

in het land van de levenden.

116:10 Ik geloofde terwijl ik zei,

“Ik ben zeer geintimideert.”

116:11 Ik zei in mijn alarmering,

“Alle mensen zijn leugenaars.”

116:12 Wat zal ik terug geven aan Maryah

voor al Zijn gunsten naar mij toe?

116:13 Ik zal de beker van verlossing optillen

en aanroepen de naam van Maryah.

116:14 Ik zal mijn geloften betalen aan Maryah,

Oh,

moge het zijn in het bijzijn van al zijn volk.

116:15 Onschatbaar,

in de ogen van Maryah,

is de dood van Zijn goddelijken.

116:16 O Maryah,

ongetwijfeld ik ben Uw dienaar,

ik ben Uw dienaar,

de zoon van Uw dienstmaagd,

Gij hebt mijn banden losgemaakt.

116:17 Aan U

zal ik een offer van dankzegging aanbieden,

en de naam van Maryah aanroepen.

116:18 Ik zal mijn geloften betalen aan Maryah,

oh moge het zijn in het bijzijn van al Zijn volk,

116:19 in de hoven van het huis van Maryah,

in het midden van u,

O Jeruzalem.

Prijst Maryah!

Tehelim 117

117:1 Prijst Maryah,

alle naties;

looft Hem,

alle volken!

117:2 Want Zijn liefdevolle goedheid is geweldig jegens ons,

en de waarheid van Maryah is eeuwigdurend.

Prijst Maryah!

Tehelim 118

118:1 Geef dank aan Maryah,

want Hij is goed;

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.!

118:2 Oh laat Israël zeggen,

“Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.”

118:3 Oh laat het huis van Aaron zeggen,

“Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.”

118:4 Oh laat degenen die Maryah vrezen zeggen,

“Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.”

118:5 Uit mijn ellende riep ik Maryah aan;

Maryah antwoordde mij

en stelde mij in een grote ruimte.

118:6 Maryah is voor mij;

ik zal niet vrezen;

wat kan kan de mens aan mij doen?

118:7 Maryah is voor mij onder degenen die mij helpen;

daarom zal ik met voldoening zien

op hen die mij haten.

118:8 Het is beter om toevlucht te nemen in Maryah

dan om op de mens te vertrouwen.

118:9 Het is beter om toevlucht te nemen in Maryah

dan om op prinsen te vertrouwen.

118:10 Alle naties omringden mij;

in de naam van Maryah

zal ik hen zeker doorsteken.

118:11 Ze omringden mij,

ja,

ze omringden mij;

in de naam van Maryah

ik zal hen zeker doorsteken.

118:12 Ze omringden mij als bijen;

ze werden uitgeblust als een vuur van doornen;

in de naam van Maryah

zal ik hen zeker doorsteken.

118:13 Je stootte mij gewelddadig

zodat ik viel,

maar Maryah hielp me.

118:14 Maryah is mijn kracht en gezang,

en Hij is mijn heil geworden.

118:15 Het geluid van vreugdevol gejuich en heil

  is in de tenten van de rechtvaardigen;

de rechterhand van Maryah doet dapperheid.

118:16 De rechterhand van Maryah is verhoogd;

de rechterhand van Maryah doet dapperheid.

118:17 Ik zal niet sterven,

maar leven,

en van de werken van Maryah vertellen.

118:18 Maryah heeft mij zwaar gedisciplineerd,

maar Hij heeft mij aan de dood niet overgegeven.

118:19 Open voor mij de poorten van gerechtigheid;

ik zal ingaan door hen,

ik zal dankzegging geven aan Maryah.

118:20 Dit is de poort van Maryah;

de rechtvaardigen zullen erdoorheen gaan.

118:21 Ik zal dankzegging geven aan U,

want Gij hebt mij geantwoord,

en Gij zijt mijn heil geworden.

118:22 De steen die de bouwers verwierpen

is de hoofd hoeksteen geworden.

118:23 Dit is Maryah zijn doen;

het is wonderbaar in onze ogen.

118:24 Dit is de dag die Maryah heeft gemaakt;

laat ons daarop verheugen

en verblijd zijn.

118:25 O Maryah,

breng redding,

wij smeken U;

O Maryah,

wij smeken U,

zendt voorspoed!

118:26 Gezegend is degene

die komt in de naam van Maryah;

we hebben u gezegend

uit het huis van Maryah.

118:27 Maryah is Aloha,

en Hij heeft ons licht gegeven;

bind het feestoffer met koorden aan de hoornen van het altaar.

118:28 Gij zijt mijn Aloha,

en ik geef dankzegging aan U;

Gij zijt mijn Aloha,

ik verheerlijk U.

118:29 Geef dankzegging aan Maryah,

want Hij is goed;

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

Tehelim 119

119:1 Alef.

Hoe gezegend zijn zij

wiens weg onberispelijk is,

die wandelen in de wet van Maryah.

119:2 Hoe gezegend zijn zij

die Zijn getuigenis in acht nemen,

die Hem zoeken

met gans hun hart.

119:3 Ook doen ze geen ongerechtigheid;

ze wandelen in Zijn wegen.

119:4 Gij hebt Uw voorschriften bevolen,

dat we ze vol overgave moeten houden.

119:5 Oh dat mijn wegen vast mochten worden

om Uw verordeningen te behouden!

119:6 Dan zal ik niet beschaamd worden

wanneer ik zie op al Uw geboden.

119:7 Ik geef dankzegging aan U met oprechtheid van hart,

wanneer ik Uw rechtvaardige oordelen leer.

119:8 Ik zal Uw verordeningen behouden;

verlaat mij niet geheel en al!

Beth.

119:9 Hoe kan een jonge man zijn pad zuiver houden?

door het te bewaken volgens Uw woord.

119:10 Met heel mijn hart heb ik U gezocht;

laat mij niet afdwalen van Uw geboden.

119:11 Uw woord heb ik gekoesterd in mijn hart,

opdat ik niet zou zondigen tegen U.

119:12 Gezegend zijt Gij,

O Maryah;

leer mij Uw verordeningen.

119:13 Met mijn lippen heb ik verteld

van alle verordeningen van Uw mond.

119:14 Ik ben verheugder

in de weg van Uw getuigenissen,

dan over alle rijkdom.

119:15 Uw voorschriften

zal ik overpeinzen

en acht geven

op Uw paden.

119:16 Ik zal verheugen in Uw verordeningen;

  ik zal Uw woord niet vergeten.

Gamal.

119:17 Handel gul met Uw dienaar,

dat ik moge leven

en Uw woord bewaren.

119:18 Open mijn ogen,

dat ik wondermooie dingen moge zien vanuit Uw wet.

119:19 Ik ben een vreemde op aarde;

verberg Uw geboden niet voor mij.

119:20 Mijn ziel wordt verpletterd

door het verlangen naar Uw verordeningen

te alle tijden.

119:21 Gij tuchtigt de arroganten,

de vervloekten,

die van Uw geboden afdwalen.

119:22 Neem smaad en verachting van mij weg,

want ik heb Uw getuigenissen in acht genomen.

119:23 Zelfs als prinsen zitten

en tegen mij praten,

Uw dienaar mediteert over Uw inzettingen.

119:24 Uw getuigenissen zijn ook mijn vreugde;

ze zijn mijn raadgevers.

Dalat.

119:25 Mijn ziel kleeft aan het stof;

doe mij herleven naar Uw woord.

119:26 Ik vertelde van mijn wegen,

en Gij hebt mij geantwoord;

leer mij Uw inzettingen.

119:27 Doe mij verstaan

de weg van Uw voorschriften,

zo zal ik mediteren over Uw wonderen.

119:28 Mijn ziel huilt van droefheid;

versterk mij naar Uw woord.

119:29 Haal mij van de valse weg af,

en verleen mij genadig Uw wet.

119:30 Ik heb gekozen voor de getrouwe weg;

ik heb Uw verordeningen voor mij geplaatst.

119:31 Ik klamp vast aan Uw getuigenissen;

O Maryah,

zet mij niet te schande!

119:32 Ik zal de weg van Uw geboden lopen,

want Gij zult mijn hart verruimen

Hey.

119:33 Leer mij,

O Maryah,

de weg van Uw verordeningen,

en ik zal die in acht nemen

tot het einde.

119:34 Geef me begrip,

opdat ik Uw wet moge in acht nemen

en die houden met heel mijn hart.

119:35 Doe mij stappen op het pad van Uw geboden,

want daarin schep ik behagen.

119:36 Buig mijn hart naar Uw getuigenissen

en niet naar oneerlijke voordeel.

119:37 Wend mijn ogen af

van het kijken naar ijdelheid,

en doe mij herleven op Uw wegen.

119:38 Bevestig Uw woord aan Uw dienaar,

daar dat ontzag voor U teweegbrengt.

119:39 Wend mijn blaam af die ik vrees,

want Uw verordeningen zijn goed.

119:40 Zie!

ik verlang naar Uw voorschriften;

doe mij herleven

door Uw gerechtigheid.

Waw.

119:41 Moge Uw liefdevolle goedheid ook over mij komen,

O Maryah,

Uw redding volgens Uw woord;

119:42 Zo zal ik een antwoord hebben

voor hem die mij smaad,

want ik vertrouw op Uw woord.

119:43 En neem het woord van waarheid niet geheel en al uit mijn mond,

want ik wacht op Uw verordeningen.

119:44 Zo zal ik Uw wet voortdurend houden,

voor eeuwig en altijd.

119:45 En ik zal wandelen in de weidsheid,

want ik zoek Uw voorschriften.

119:46 Ik zal ook van Uw getuigenissen spreken voor koningen

en zal niet beschaamd worden.

119:47 Ik zal behagen scheppen in Uw geboden,

die ik liefheb.

119:48 En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden,

die ik liefheb;

en ik zal Uw verordeningen overpeinzen.

Zayn.

119:49 Gedenk het woord aan Uw dienaar,

op welke Gij mij hoop hebt doen stellen.

119:50 Dit is mijn troost in mijn ellende,

dat Uw woord mij heeft doen herleven.

119:51 De verwaande bespotte mij geheel en al,

toch wijk ik niet af van Uw wet.

119:52 Ik heb Uw verordeningen herinnerd

sedert vanouds,

O Maryah,

en troostte mezelf.

119:53 Gloeiende verontwaardiging heeft mij aangegrepen

vanwege de goddelozen,

die Uw wet verlaten.

119:54 Uw verordeningen zijn m’n gezangen

in het huis van mijn pelgrimstocht.

119:55 O Maryah,

ik herinnerde me Uw naam in de nacht,

en bewaarde Uw wet.

119:56 Dit is het mijne geworden,

omdat ik Uw voorschriften in acht genomen heb.

Het.

119:57 Maryah is mijn deel;

ik heb beloofd om Uw woorden te houden.

119:58 Ik zocht Uw gunst met heel mijn hart;

wees genadig tot mij naar Uw woord.

119:59 Ik overdacht mijn wegen

en keerde mijn voeten naar Uw getuigenissen.

119:60 Ik verhaastte en talmde niet

om Uw geboden te houden.

119:61 De koorden van de goddelozen hebben mij omsloten,

maar ik heb Uw wet niet vergeten.

119:62 Om middernacht zal ik opstaan

om dankzegging aan U te geven

  vanwege Uw rechtvaardige verordeningen.

119:63 Ik ben een metgezel

van al degenen die U vrezen,

en van degenen die Uw voorschriften houden.

119:64 De aarde is vol van Uw liefdevolle goedheid,

O Maryah;

leer mij Uw verordeningen.

  Tet.

119:65 Gij hebt goed gehandeld met Uw dienaar,

O Maryah,

volgens Uw woord.

119:66 Leer mij goed onderscheiden

en kennis,

want ik geloof in Uw geboden.

119:67 Ik werd gekweld tevoren

ik dwaalde af,

maar nu houd ik Uw woord.

119:68 Gij zijt goed

en doet goed;

leer mij Uw verordeningen.

119:69 De hoogmoedigen

hebben een leugen tegen mij verzonnen;

met geheel mijn hart

zal ik Uw voorschriften in acht nemen.

119:70 Hun hart is bedekt met vettigheid,

maar ik schep behagen in Uw wet.

119:71 Het is goed voor mij

dat ik gekweld werd,

opdat ik Uw verordeningen moge leren.

119:72 De wet van Uw mond is beter voor mij

dan duizenden van goud

en zilver stukken.

Yod.

119:73 Uw handen maakten mij

en vormden mij;

geef mij begrip,

opdat ik Uw geboden moge leren

119:74 Moge degenen die U vrezen

mij zien

en blij zijn,

omdat ik op Uw woord wachtte.

119:75 Ik weet,

O Maryah,

dat Uw oordelen rechtvaardig zijn,

en dat Gij mij in getrouwheid hebt gekweld.

119:76 O moge Uw liefdevolle goedheid mij troosten,

volgens Uw woord aan Uw dienaar.

119:77 Moge Uw compassie tot mij komen

dat ik moge leven,

want Uw wet is mijn vreugde.

119:78 Moge de hoogmoedigen beschaamd zijn,

want zij brengen mij ten val door een leugen;

maar ik zal mediteren over Uw voorschriften.

119:79 Moge degenen die U vrezen

tot mij keren,

Zelfs degenen die Uw getuigenissen kennen.

119:80 Moge mijn hart onberispelijk zijn in Uw verordeningen;

zo dat ik niet zal beschaamd worden.

Kaf.

119:81 Mijn ziel smacht naar Uw heil;

ik wacht op Uw woord.

119:82 Mijn ogen falen van verlangen naar Uw woord,

terwijl ik zeg,

“Wanneer zult Gij mij vertroosten?”

119:83 Hoewel ik ben geworden

als een wijnzak in de rook,

ik vergeet Uw verordeningen niet.

119:84 Hoe velen zijn de dagen van Uw dienaar?

wanneer zult Gij oordeel uitvoeren

over degenen die mij vervolgen?

119:85 De hoogmoedigen hebben kuilen gegraven voor mij,

mannen die niet in overeenstemming zijn met Uw wet.

119:86 Al Uw geboden zijn getrouw;

zij hebben mij vervolgd met een leugen;

help me!

119:87 Ze vernietigden mij bijna op aarde,

maar wat mij betreft,

k’heb Uw voorschriften niet verlaten.

119:88 Doe mij herleven

volgens Uw liefdevolle goedheid,

zo dat ik de getuigenis van Uw mond moge houden.

Lamad.

119:89 Voor altijd,

O Maryah,

is Uw woord gevestigd in de hemel.

119:90 Uw getrouwheid blijft

doorheen alle generaties;

Gij bracht de aarde tot stand,

en zij staat.

119:91 Zij staan deze dag

naar Uw verordeningen,

want alle dingen zijn Uw dienaren.

119:92 Als Uw wet mijn vreugde niet had geweest,

dan zou ik zijn omgekomen

in mijn ellende.

119:93 Ik zal nooit Uw voorschriften vergeten,

want door hen hebt Gij mij doen herleven.

119:94 Ik ben de Uwe,

red mij;

want ik heb Uw voorschriften gezocht.

119:95 De goddelozen wachten op mij

om me te vernietigen;

ik zal zorgvuldig overdenken

Uw getuigenissen.

119:96 Ik heb een limiet gezien aan alle perfectie;

Uw gebod is buitengewoon ruim.

Mim.

119:97 O hoe hou ik van Uw wet !

zij is mijn overdenking gans de dag.

119:98 Uw geboden maken mij wijzer dan mijn vijanden,

want zij zijn steeds de mijne.

119:99 Ik heb meer inzicht dan al mijn leraars,

want Uw getuigenissen zijn mijn meditatie.

119:100 Ik begrijp meer dan de ouden,

omdat ik Uw voorschriften heb nageleefd.

119:101 Ik heb mijn voeten weerhouden

van elke kwade weg,

opdat ik Uw woord moge houden.

119:102 Ik heb niet afgeweken van Uw verordeningen,

want Gij

Gij-zelf hebt mij geleerd.

119:103 Hoe zoet zijn Uw woorden naar mijn smaak!

Ja,

zoeter dan honing naar mijn mond!

119:104 Vanuit Uw voorschriften verkrijg ik begrip;

daarom haat ik elk bedrieglijk pad.

Nun.

119:105 Uw woord is een lamp voor mijn voet

en een licht op mijn pad.

119:106 Ik heb gezworen en zal het bevestigen,

dat ik Uw rechtvaardige verordeningen zal houden.

119:107 Ik ben buitengewoon gekweld;

doe mij herleven,

O Maryah,

volgens Uw woord.

119:108 O accepteer de vrijwillige offers van mijn mond,

O Maryah,

en leer mij Uw verordeningen.

119:109 Mijn leven is permanent in mijn hand,

toch vergeet ik Uw wet niet.

119:110 De goddelozen hebben een valstrik voor mij gelegd,

toch heb ik niet afgedwaald van Uw voorschriften.

119:111 Ik heb Uw getuigenissen voor eeuwig geërfd,

want zij zijn de blijdschap van mijn hart.

119:112 Ik heb mijn hart geneigd

om Uw verordeningen

voor altijd te doen,

zelfs tot het einde.

Sim kath.

119:113 Ik haat degenen die besluiteloos zijn,

maar ik hou van Uw wet.

119:114 Gij zijt mijn schuilplaats

en mijn schild;

  ik wacht op Uw woord.

119:115 Wijk van mij,

kwaaddoeners,

dat ik moge handelen

volgens de geboden van mijn Aloha.

119:116 Ondersteun mij

  volgens Uw woord,

opdat ik moge leven;

en laat mij niet beschaamd worden over mijn hoop.

119:117 Ondersteun mij

dat ik veilig moge zijn,

opdat ik aandacht moge hebben

voor Uw verordeningen

voortdurend.

119:118 Gij hebt verworpen

al diegenen die afdwalen van Uw verordeningen,

want hun bedrieglijkheid is nutteloos.

119:119 Gij hebt verwijderd

al de goddelozen van de aarde

als droesem;

daarom heb ik Uw getuigenissen lief.

119:120 Mijn vlees beeft van schrik voor U,

en ik ben bevreesd voor Uw oordelen.

Ayn.

119:121 Ik heb recht gedaan

en gerechtigheid;

laat mij niet over aan mijn onderdrukkers.

119:122 Wees een onderpand ten goede

voor Uw dienaar;

laat de hoogmoedigen mij niet onderdrukken.

119:123 Mijn ogen zijn verzwakt van verlangen naar Uw heil

  en naar Uw rechtvaardig woord.

119:124 Handel met Uw dienaar

volgens Uw liefdevolle goedheid

en leer mij Uw verordeningen.

119:125 Ik ben Uw dienaar;

geef mij begrip

zodat ik kan begrijpen

Uw getuigenissen.

119:126 Het is tijd voor Maryah

om handelend op te treden,

want zij hebben verbroken

Uw wet.

119:127 Daarom bemin ik Uw geboden boven goud,

ja,

boven fijn goudwerk.

119:128 Daarom acht ik al Uw voorschriften correct

betreffende alles,

ik haat ieder bedrieglijk pad.

Peh.

119:129 Uw getuigenissen zijn wonderlijk;

daarom volgt mijn ziel hen op.

119:130 De ontplooiing van Uw woorden geeft licht;

het geeft inzicht aan de eenvoudige.

119:131 Ik opende mijn mond wijd en snakte,

want ik verlangde naar Uw geboden.

119:132 Draai naar mij en wees genadig aan mij,

naar Uw wijze met degenen die Uw naam liefhebben.

119:133 Stel mijn voetstappen vast

  in Uw woord,

en laat niet om het even welke ongerechtigheid

heerschappij over mij hebben.

119:134 Verlos mij van de onderdrukking van de mens,

opdat ik Uw voorschriften moge houden.

119:135 Doe Uw aangezicht stralen op Uw dienaar,

en leer mij Uw verordeningen.

119:136 Mijn ogen plengen stromen van water,

omdat zij Uw wet niet houden.

Sadhe.

119:137 Rechtvaardig zijt Gij,

O Maryah,

en oprecht zijn Uw oordelen.

119:138 Gij hebt Uw getuigenissen geboden

in gerechtigheid

en overtreffende getrouwheid.

119:139 Mijn ijver heeft mij verteerd,

omdat mijn tegenstanders Uw woorden hebben vergeten.

119:140 Uw woord is zeer zuiver,

daarom houdt Uw dienaar ervan.

119:141 Ik ben gering en geminacht,

toch vergeet ik Uw voorschriften niet.

119:142 Uw gerechtigheid is een eeuwigdurende gerechtigheid,

en Uw wet is waarheid.

119:143 Kwelling en angst is op mij gekomen,

maar,

Uw geboden zijn mijn blijdschap.

119:144 Uw getuigenissen zijn rechtvaardig voor altijd;

geef mij inzicht

opdat ik moge leven.

Qof.

119:145 Ik riep met gans mijn hart;

antwoord mij,

O Maryah!

ik zal Uw verordeningen in acht nemen.

119:146 Ik riep tot U;

red mij,

en ik zal Uw getuigenissen houden.

119:147 Ik sta op voor de dageraad

en schrei om hulp;

want ik verwacht Uw woorden.

119:148 Mijn ogen voorzien de nacht waken,

zodat ik Uw woord kan overdenken.

119:149 Hoor mijn stem

volgens Uw liefdevolle goedheid;

doe mij herleven,

O Maryah,

volgens Uw verordeningen.

119:150 Zij die goddeloosheid nalopen

trekken nabij;

zij zijn verre van Uw wet.

119:151 Gij zijt nabij,

O Maryah,

en al Uw geboden zijn waarheid.

119:152 Van ouds heb ik geweten van Uw getuigenissen

dat Gij hen hebt gegrondvest

voor altijd.

Resh.

119:153 Aanzie mijn ellende

en bevrijd mij,

want Uw wet vergeet ik niet.

119:154 Bepleit mijn zaak

en verlos mij;

doe mij herleven

volgens Uw woord.

119:155 Redding is verre van de goddelozen,

want naar Uw verordeningen zijn ze niet op zoek .

119:156 Groot zijn Uw barmhartigheden,

O Maryah;

doe mij herleven

volgens Uw verordeningen.

119:157 Vele zijn mijn vervolgers

en mijn tegenstanders,

nochtans,

wijk ik van Uw getuigenissen niet af.

119:158 Ik aanschouw degenen die dubbelhartig zijn

en verafschuw hen,

omdat ze Uw woord niet houden.

119:159 Overweeg hoe ik van Uw voorschriften hou;

doe mij herleven,

O Maryah,

volgens Uw liefdevolle goedheid.

119:160 De uitkomst van Uw woord is waarheid,

en elkeen van Uw rechtvaardige verordeningen

is eeuwigdurend.

Shin.

119:161 Prinsen vervolgen mij zonder reden,

maar mijn hart staat in ontzag voor Uw woorden.

119:162 Ik verheug me op Uw woord,

gelijk één die een grote verwennerij vindt.

119:163 Ik haat en veracht onwaarheid,

maar ik hou van Uw wet.

119:164 Zeven maal per dag loof ik U,

vanwege Uw rechtvaardige verordeningen.

119:165 Zij die Uw wet liefhebben

hebben grootste vrede,

en niets doet hun struikelen.

119:166 Ik hoop op Uw redding,

O Maryah,

en doe Uw geboden.

119:167 Mijn ziel behoud Uw getuigenissen,

en ik hou zeer veel van hen.

119:168 Ik behoud Uw voorschriften

en Uw getuigenissen,

want al mijn wegen zijn voor U.

Taw.

119:169 Laat mijn geroep voor U naderen,

O Maryah;

geef mij begrip volgens Uw woord.

119:170 Laat mijn smeekbede voor U naderen;

verlos mij volgens Uw woord.

119:171 Laat mijn lippen lof uiten,

want Gij leert mij Uw verordeningen.

119:172 Laat mijn tong Uw woord bezingen,

want al Uw geboden zijn gerechtigheid.

119:173 Laat Uw hand klaar zijn om mij te helpen,

want Uw geboden heb ik verkozen.

119:174 Ik verlang naar Uw heil,

O Maryah,

en Uw wet is mijn verukking.

119:175 Laat mijn ziel leven

opdat zij U moge prijzen,

en laat Uw verordeningen mij helpen.

119:176 Ik ben op een dwaalspoor gegaan

als een verloren schaap;

zoek Uw dienaar,

want ik vergeet Uw geboden niet.

Tehelim 120

120:1 Een lied van opklimming.

In mijn ellende riep ik tot Maryah,

en Hij antwoordde mij.

120:2 Verlos mijn ziel,

O Maryah,

van leugenachtige lippen,

van een bedrieglijke tong.

120:3 Wat zal worden gegeven

aan u,

en wat zal meer worden gedaan

aan u,

gij bedrieglijke tong?

120:4 Scherpe pijlen van de krijger,

met de gloeiende kolen van de bremboom.

120:5 Wee is mij,

want ik vertoef in Meshech,

want ik woon onder de tenten van Kedar!

120:6 Te lang reeds heeft mijn ziel haar woning gehad

met degenen die vrede haten.

120:7 Ik ben voor de vrede,

maar wanneer ik spreek,

zijn zij voor de strijd.

Tehelim 121

121:1 Een lied van opklimming.

Ik zal mijn ogen opheffen naar de bergen;

vanwaar zal mijn hulp komen?

121:2 Mijn hulp komt van Maryah,

die hemel en aarde maakte.

121:3 Hij zal uw voet niet toestaan om te slippen;

Hij,

uw bewaarder

zal niet sluimeren.

121:4 Zie!

Hij die Israël bewaart

zal niet sluimeren

noch slapen.

121:5 Maryah is uw bewaarder,

Maryah is uw schaduw

aan uw rechterhand.

121:6 De zon zal u niet treffen overdag,

noch de maan s’nachts.

121:7 Maryah zal u beschermen tegen alle kwaad;

Hij zal uw ziel bewaren.

121:8 Maryah zal bewaken

uw uitgaan en uw inkomen

van deze tijd aan en tot eeuwig.

Tehelim 122

122:1 Een lied van opklimming,

van David.

Ik was blij toen ze zeiden tegen mij,

“Laat ons gaan naar het huis van Maryah.”

122:2 Onze voeten staan binnen uw poorten,

O Jeruzalem,

122:3 Jeruzalem,

dat is gebouwd

als een stad die opeen-gedrongen is;

122:4 tot welke de stammen opgaan,

zelfs de stammen van Maryah

een verordening voor Israël

om dankzegging te geven aan de naam van Maryah.

122:5 Want daar waren tronen des oordeel’s gezet,

de tronen van het huis van David.

122:6 Bid voor de vrede van Jeruzalem:

“Mogen ze welvaren deze die u beminnen.

122:7 Moge vrede binnen uw muren zijn,

en welvaart binnen uw paleizen.”

122:8 Omwille van mijn broeders en mijn vrienden,

zal ik nu zeggen,

“Moge vrede binnen u zijn.”

122:9 Omwille van het huis van Maryah onze Aloha,

zal ik uw goed betrachten.

Tehelim 123

123:1 Een lied van opklimming.

Tot U hef ik mijn ogen op,

O Gij die gezeten zijt op een troon in de hemelen!

123:2 Zie,

gelijk de ogen van dienstknechten naar de hand van hun meester kijken,

gelijk de ogen van een meid naar de hand van haar meesteres,

zo kijken onze ogen naar Maryah onze Aloha,

totdat Hij genadig aan ons is.

123:3 Wees genadig aan ons,

O Maryah,

wees genadig aan ons,

want wij zijn zwaar opgevuld met verachting.

123:4 Onze ziel is zwaar opgevuld

met het gespot van zij die op hun gemak zijn,

en met de verachting van de hovaardige.

Tehelim 124

124:1 Een lied van opklimming,

van David.

“Was het niet Maryah geweest die aan onze kant was,”

laat Israël nu zeggen,

124:2 was het niet Maryah geweest

die aan onze kant was

toen mannen tegen ons opstonden!

124:3 Dan zouden zij ons levend hebben verslonden,

wanneer hun toorn was ontstoken tegen ons;

124:4 dan zouden de wateren ons hebben overspoeld,

de stroom zou over onze ziel zijn gejaagd;

124:5 dan zouden de razende wateren over onze ziel zijn gejaagd.”

124:6 Gezegend is Maryah,

die ons niet heeft overgegeven

om te worden verscheurd door hun tanden.

124:7 Onze ziel is ontsnapt

als een vogel uit de valstrik van de strikkenzetter;

de strik is gebroken

en wij zijn ontsnapt.

124:8 Onze hulp is in de naam van Maryah,

die hemel en aarde maakte.

Tehelim 125

125:1 Een lied van opklimming.

Zij die vertrouwen in Maryah

zijn als Berg Sion,

welke niet kan worden bewogen

maar voor eeuwig blijft.

125:2 Zoals de bergen Jeruzalem omringen,

  zo omringt Maryah Zijn volk

van deze tijd aan

en voor altijd.

125:3 Want de scepter van goddeloosheid

zal niet rusten op het land van de rechtvaardigen,

zo dat de rechtvaardigen hun handen niet zullen uitsteken

om onrecht te doen.

125:4 Doe goed,

O Maryah,

aan degenen die goed zijn

en aan degenen die oprecht zijn in hun harten.

125:5 Maar wat betreft degenen

die zijwaarts afwenden

naar hun kromme wegen,

Maryah zal hen weg leiden

met de doeners van ongerechtigheid.

Vrede zij op Israël.

Tehelim 126

126:1 Een lied van opklimming.

Wanneer Maryah terug bracht

de gevangenen van Sion;

we waren gelijk degenen die dromen.

126:2 Vervolgens was onze mond gevuld met gelach

en onze tong met vreugdevol geschreeuw;

toen zeiden ze onder de naties,

“Maryah heeft grote dingen voor hen gedaan.”

126:3 Maryah heeft grote dingen voor ons gedaan;

we zijn verblijd.

126:4 Herstel onze gevangenschap,

O Maryah,

als de stromen in het zuiden.

126:5 Degenen die in tranen zaaien

zullen met vreugdevol gejuich maaien.

126:6 Hij die heen en weer gaat,

wenend zijn draagtas met zaad dragende,

zal inderdaad wederkomen met een gejuich van vreugde,

zijn schoven met hem brengende.

Tehelim 127

127:1 Een lied van opklimming,

van Solomon.

Tenzij Maryah het huis bouwt,

tevergeefs zwoegen zij die het bouwen;

tenzij Maryah de stad bewaart,

tevergeefs blijft de wachter wakker.

127:2 Het is tevergeefs voor u om vroeg op te staan,

om u laat terug te trekken,

het brood te eten van pijnlijke arbeid;

want Hij geeft het immers aan Zijn beminden in den slaap

127:3 Zie!

kinderen zijn een gave van Maryah,

de vrucht van de schoot is een beloning.

127:4 Als pijlen in de hand van een krijger,

zo zijn de kinderen van iemands jeugd.

127:5 Hoe gezegend is de man

wiens pijlkoker met hen is gevuld;

zij zullen niet beschaamd worden

wanneer zij met hun vijanden spreken in de poort.

Tehelim 128

128:1 Een lied van opklimming.

Hoe gezegend is eenieder die Maryah vreest,

die in Zijn wegen wandelt.

128:2 Wanneer gij zult eten van de vrucht van uw handen,

zult gij gelukkig zijn

en het zal wel met u zijn.

128:3 Uw vrouw zal als een vruchtbare wijnstok zijn binnen uw huis,

uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.

128:4 Zie!

want alzo zal de mens gezegend worden

die Maryah vreest.

128:5 Moge Maryah u zegenen uit Sion,

dat gij de voorspoed van Jeruzalem moogt zien,

al de dagen van uw leven.

128:6 Jazeker,

dat gij uw kinder’s kinderen moogt zien.

Vrede zij op Israël!

Tehelim 129

129:1 Een lied van opklimming.

“Vele malen hebben zij me vervolgd vanaf mijn jeugd,”

Laat Israël nu zeggen,

129:2 “Vele malen hebben zij me vervolgd vanaf mijn jeugd;

nochtans hebben zij tegen mij niet overheerst.

129:3 De ploegers ploegden op mijn rug;

zij verlengden hun groeven.”

129:4 Maryah is rechtvaardig;

de koorden van de goddelozen

heeft Hij in tweeën gesneden.

129:5 Moge allen die Sion haten

  tot schaamte worden gebracht

en achterwaarts worden gekeerd;

129:6 laat hen als gras worden

op de toppen der huizen,

die verdort voordat het opgroeit;

129:7 met welke de maaier zijn hand niet vult,

of de binder van schoven zijn schoot;

129:8 noch zeggen zij die voorbijgaan,

“De zegen van Maryah zij bij u;

in de naam van Maryah

zegenen we u.”

Tehelim 130

130:1 Een lied van opklimming.

Vanuit de diepten heb ik tot U geschreeuwd,

O Maryah.

130:2 Maryah,

hoor mijn stem!

Laat Uw oren attent zijn

op de stem van mijn smeekbeden.

130:3 Zo Gij,

Maryah,

ongerechtigheden moet markeren,

O Maryah,

wie kan bestaan?

130:4 Maar er is vergeving bij U,

dat Gij moge gevreesd worden.

130:5 Ik wacht op Maryah,

mijn ziel wacht,

en op Zijn woord hoop ik.

130:6 Mijn ziel wacht op Maryah

meer dan de wachters op de morgen;

ja,

meer dan de wachters op de morgen.

130:7 O Israël,

hoop op Maryah;

want bij Maryah is er liefdevolle goedheid,

en bij Hem is overvloedige verlossing.

130:8 En Hij zal Israël verlossen

van al zijn ongerechtigheden.

Tehelim 131

131:1 Een lied van opklimming,

van David.

O Maryah,

mijn hart is niet hoogmoedig,

noch mijn ogen trots;

noch betrek ik mezelf in grote zaken,

of in ingewikkelde dingen voor mij.

131:2 Zeer zeker heb ik mijn ziel bedaard en gekalmeerd;

als een gespeend kind die tegen zijn moeder rust,

mijn ziel is als een gespeend kind in mij.

131:3 O Israël,

hoop op Maryah

vanaf deze tijd en voor eeuwig.

Tehelim 132

132:1 Een lied van opklimming.

Gedenk,

O Maryah,

namens David,

al zijn ellende;

132:2 Hoe hij zwoer aan Maryah

en aan de Machtige Ene van Jakob beloofde,

132:3 “Zeer zeker zal ik mijn huis niet ingaan,

noch neerliggen op mijn bed;

132:4 ik zal geen slaap geven aan mijn ogen

of sluimering aan mijn oogleden,

132:5 totdat ik een plaats ontdek voor Maryah,

een woonplaats voor de Machtige Ene van Jakob.”

132:6 Zie!

we hoorden ervan in Ephrathah,

we vonden het in het veld van Jaar.

132:7 Laat ons ingaan in Zijn woonplaats;

laat ons aanbidden aan Zijn voetbankje.

132:8 Sta op,

O Maryah,

naar Uw rustplaats,

Gij en de ark van Uw sterkte.

132:9 Laat Uw priesters worden bekleed met gerechtigheid,

en laat Uw goddelijken zingen van blijdschap.

132:10 Ter wille van David

Uw dienaar,

wend het aangezicht niet af van Uw gezalfde.

132:11 Maryah heeft gezworen aan David

  een waarheid van welke Hij niet zal terugkeren:

“Van de vrucht van uw lichaam

zal Ik op uw troon zetten.

132:12 Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden

en Mijn getuigenis die Ik hun zal leren,

ook hun zonen zullen op uw troon zitten

voor altijd.”

132:13 Want Maryah heeft Sion verkoren;

Hij heeft het begeerd tot Zijn bewoning.

132:14 “Dit is Mijn rustplaats voor eeuwig;

hier zal Ik wonen,

want Ik heb het begeerd.

132:15 Ik zal haar proviand overvloedig zegenen;

Ik zal haar behoeftigen met brood verzadigen.

132:16 Ook haar priesters zal ik bekleden met heil,

en haar goddelijken zullen luid zingen van vreugde.

132:17 Daar zal Ik de hoorn van David doen ontspringen;

Ik heb een lamp bereid voor Mijn gezalfde.

132:18 Met schaamte zal Ik zijn vijanden bekleden,

maar zijn kroon zal op hem schitteren.”

Tehelim 133

133:1 Een lied van opklimming,

van David.

Zie!

hoe goed en hoe aangenaam is het

voor broeders om tezamen in eenheid te verblijven!

133:2 Het is gelijk de kostbare olie op het hoofd,

neerkomende op de baard,

gelijk Aaron zijn baard,

neerkomende op de zoom van zijn kleden.

133:3 Het is gelijk de dauw van Hermon

neerkomende op de bergen van Zion;

want daar gebied Maryah de zegen

voor eeuwig leven.

Tehelim 134

134:1 Een lied van opklimming.

Zie!

Prijst Maryah,

alle dienaren van Maryah,

die dienen bij nacht in het huis van Maryah!

134:2 Heft uw handen op naar het heiligdom

en prijst Maryah.

134:3 Moge Maryah u zegenen uit Zion,

Hij die hemel en aarde maakte.

Tehelim 135

135:1 Prijst Maryah!

prijst de naam van Maryah;

prijst Hem,

O dienaars van Maryah,

135:2 gij die staat in het huis van Maryah,

in de hoven van het huis van onze Aloha!

135:3 Prijst Maryah,

want Maryah is goed;

zingt lofprijzingen tot Zijn naam,

want die is liefelijk.

135:4 Want Maryah heeft Jakob voor Hemzelf uitgekozen,

Israël tot Zijn eigen bezit.

135:5 Want ik weet dat Maryah groot is

en dat onze Maryah boven alle goden is.

135:6 Al wat Maryah behaagt,

doet Hij,

in de hemel en op de aarde,

in de zeeën en in alle diepten.

135:7 Hij zorgt ervoor dat de dampen opstijgen

van de einden van de aarde;

die bliksemschichten maakt bij de regen,

die de wind voortbrengt uit Zijn schatkisten.

135:8 Hij sloeg de eerstgeborenen van Egypte,

beide,

van mens en dier.

135:9 Hij zond tekenen en wonderen in uw midden,

O Egypte,

aan Farao en al zijn dienaren.

135:10 Hij sloeg vele naties

en doodde machtige koningen,

135:11 Sihon,

koning van de Amorieten,

en Og,

koning van Bashan,

en al de koninkrijken van Kanaän;

135:12 En hun land gaf Hij als een erfdeel,

een erfdeel aan Israël

Zijn volk.

135:13 Uw naam,

O Maryah,

is eeuwigdurend,

Uw nagedachtenis,

O Maryah,

door alle generaties.

135:14 Want Maryah zal Zijn volk rechtspreken

en zal medelijden hebben over Zijn dienaren.

135:15 De afgoden van de naties zijn maar zilver en goud,

het werk van s’mensen-handen

135:16 Zij hebben monden,

maar zij spreken niet;

zij hebben ogen,

maar zij zien niet;

135:17 zij hebben oren,

maar zij horen niet,

ook is er helemaal geen adem in hun monden.

135:18 Degenen die ze maken

zullen zoals hun zijn,

ja,

iedereen die op hen vertrouwt.

135:19 O huis van Israël,

prijst Maryah;

O huis van Aaron,

prijst Maryah;

135:20 O huis van Levi,

prijst Maryah;

gij die Maryah vereert,

prijst Maryah.

135:21 Gezegend is Maryah van Zion,

die woont in Jeruzalem.

Prijst Maryah!

Tehelim 136

136:1 Geef dankzegging aan Maryah,

want Hij is goed,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:2 Geef dankzegging aan de Aloha over de goddelijken,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:3 Geef dankzegging aan Maryah over heren,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:4 Aan Hem die grote wonderen doet alleen,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:5 aan Hem die de hemelen met vaardigheid maakte,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:6 aan Hem die de aarde boven de wateren uitspreidde,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:7 aan Hem die de grote lichten maakte,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend:

136:8 de zon om te heersen over de dag,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:9 de maan en sterren om te heersen over de nacht,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:10 Aan Hem die de Egyptenaren sloeg in hun eerstgeborenen,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:11 en Israël vanuit hun midden bracht,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:12 met een sterke hand en een uitgestrekte arm,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:13 Aan Hem die de Rode Zee splijtend deelde,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:14 en Israël deed passeren door het midden ervan,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:15 maar Farao en zijn leger versloeg Hij aan de Rode Zee,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:16 Aan Hem die Zijn volk door de woestijn leidde,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:17 aan Hem die grote koningen sloeg,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:18 en machtige koningen doodde,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend:

136:19 Sihon,

koning van de Amorieten,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:20 en Og,

koning van Bashan,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:21 en gaf hun land als een erfdeel,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:22 een erfdeel zelfs aan Israël Zijn dienaar,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:23 Die ons gedacht in onze lage staat,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend,

136:24 en ons van onze tegenstanders terugnam,

  want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend;

136:25 die spijs geeft aan alle vlees,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

136:26 Geef dankzegging aan Aloha van de hemel,

want Zijn liefdevolle goedheid is eeuwigdurend.

Tehelim 137

137:1 Bij de rivieren van Babel,

daar zaten wij neer en weenden,

wanneer wij Zion gedachten.

137:2 Aan de wilgen,

in het midden ervan,

hingen wij onze harpen.

137:3 Want daar verlangden onze vangers liedjes van ons,

en onze kwellers vrolijkheid,

zeggende,

“Zing ons één van de liedjes van Zion.”

137:4 Hoe kunnen we het lied van Maryah zingen,

in een vreemd land?

137:5 Als ik u vergeet,

O Jeruzalem,

moge mijn rechterhand haar vaardigheid vergeten.

137:6 Moge mijn tong aan het gewelf van mijn mond kleven

als ik u niet gedenk,

als ik Jeruzalem niet verhef

boven mijn hoogste blijdschap.

137:7 Gedenk,

O Maryah,

aan de zonen van Edom –

aan den dag van Jeruzalem,

dewelke zeiden,

“Verwoest ze,

verwoest ze

tot haar laatste fundament.”

137:8 O dochter van Babel,

gij verwoestte,

hoe gezegend zal degene zijn

die u vergeld met die vergelding waarmede gij ons hebt vergeld.

137:9 Hoe gezegend zal degene zijn

die uw kleintjes grijpt

en tegen de steenrots smakt.

Tehelim 138

138:1 Een psalm van David.

Ik zal U dankzegging geven met gans mijn hart;

ik zal voor U lof zingen

in het bijzijn van de goden.

138:2 Ik zal neerbuigen naar Uw heilige tempel

en dankzegging geven tot Uw naam

  voor Uw liefdevolle goedheid en Uw waarheid;

  want Gij hebt Uw woord vergroot

omwille van Uw ganse naam.

138:3 Op de dag riep ik,

U antwoordde mij;

U maakte mij vrijmoedig met kracht in mijn ziel.

138:4 Al de koningen van de aarde zullen dankzegging aan U geven,

O Maryah,

wanneer zij de woorden gehoord hebben

vanuit Uw mond.

138:5 En zij zullen zingen

van de wegen van Maryah,

  want groots is de glorie van Maryah.

138:6 Want hoewel Maryah hoog is,

toch aanziet Hij de lage,

maar de hooghartige

kent Hij van veraf.

138:7 Al wandel ik te midden van ellende,

Gij zult mij doen herleven;

Gij zult Uw hand uitstrekken

tegen de toorn van mijn vijanden

en Uw rechterhand zal mij behouden.

138:8 Maryah zal het volbrengen

wat mij betreft;

Uw liefdevolle goedheid,

O Maryah,

is eeuwigdurend;

verzaak de werken van Uw handen niet.

Tehelim 139

139:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

O Maryah,

Gij hebt mij doorzocht

  en kent mij.

139:2 Gij weet wanneer ik ga zitten

en wanneer ik opsta;

Gij begrijpt mijn gedachte

van veraf.

139:3 Gij onderzoekt nauwkeurig mijn pad

en mijn neerliggen,

en zijt innerlijk vertrouwd met al mijn wegen.

139:4 Nog voordat er een woord op mijn tong is,

zie!

O Maryah,

Gij kent het volkomen.

139:5 Gij hebt mij omsloten

  achter en voor,

en legde Uw hand op mij.

139:6 Zulke kennis is te wonderlijk voor mij;

zij is te hoog,

ik kan het niet bereiken.

139:7 Waar kan ik heengaan voor Uw geest?

of waar kan ik vluchten voor Uw aanwezigheid?

139:8 Als ik opklim naar de hemel,

Gij zijt daar;

als ik mijn rustplaats maak in She’ol,

zie,

Gij zijt daar.

139:9 Als ik de vleugels van de dageraad neem,

als ik in het meest afgelegen deel van de zee woon,

139:10 zelfs daar zal Uw hand mij geleiden,

en Uw rechterhand zal mij vastgrijpen.

139:11 Als ik zeg,

“Zeker, de duisternis zal mij overweldigen,

en het licht om mij heen zal nacht worden,”

139:12 zelfs de duisternis is niet donker voor U,

en de nacht is zo helder als de dag.

Duisternis en licht zijn gelijk voor U.

139:13 Want Gij vormde mijn inwendige delen;

Gij weefde mij in mijn moeders buik.

139:14 Ik zal dankzegging geven aan U,

want ik ben bangelijk en verbazend mooi gemaakt;

wonderlijk zijn Uw werken,

en mij ziel weet het zeer goed.

139:15 Mijn geraamte was niet verborgen voor U,

toen ik in geheim werd gemaakt,

en behendig gewrocht in de diepten der aarde;

139:16 Uw ogen hebben mijn vormeloze bestaan gezien;

en in Uw boek waren al de dagen geschreven

die voor mij waren bepaald,

toen er nog niet één van hen was.

139:17 Hoe kostbaar ook zijn Uw gedachten aan mij,

O Aloha!

Hoe enorm groot is het totaal van hen!

139:18 Zo ik hen moet tellen,

ze zouden de zandkorrels overtreffen.

Wanneer ik ontwaak,

ben ik nog steeds bij U.

139:19 Oh dat Gij de goddelozen ombrengen zou,

O Aloha;

ga weg van mij,

daarom,

mannen van bloedvergieten.

139:20 Omdat zij goddeloos tegen U spreken,

en Uw vijanden gebruiken Uw naam ijdel.

139:21 Haat ik niet deze

die U haten,

O Maryah?

en verafschuw ik niet deze

die tegen U opstaan?

139:22 Met de grootste haat

haat ik hen;

mijn vijanden

zijn ze geworden.

139:23 Zoek mij,

O Aloha,

en ken mijn hart;

toets mij

en ken mijn ongemakkelijke gedachten;

139:24 en zie of er een verderfelijke weg bij me is,

  en leid mij op de eeuwigdurende weg.

Tehelim 140

140:1 Voor de koor leider.

Een psalm van David.

140:2 Red mij,

O Maryah,

van boze mensen;

bewaar mij van gewelddadige mannen-

140:3 die kwaadaardige dingen in hun hart beramen;

ze hitsen voortdurend tot oorlogen op.

140:4 Ze scherpen hun tongen

zoals een serpent;

vergif van een adder

is onder hun lippen.

Selah.

140:5 Behoed mij,

O Maryah,

voor de handen van de goddelozen;

bewaar mij voor gewelddadige mannen

die hebben besloten

om mijn voeten te doen struikelen.

140:6 De hoogmoedigen hebben een valstrik voor mij verborgen,

en koorden;

ze hebben een net uitgespreid bij de kant van de weg;

ze hebben valstrikken voor mij uitgezet.

Selah.

140:7 Ik zei tot Maryah,

“Gij zijt mijn Aloha;

geef gehoor,

O Maryah,

aan de stem van mijn smeekbeden.

140:8 O Aloha Maryah,

de sterkte van mijn zaligheid,

Gij hebt mijn hoofd bedekt

op de dag der strijd.

140:9 Willig niet in,

O Maryah,

de verlangens van de goddeloze;

bevorder zijn snood plan niet,

opdat zij niet worden verheven.

Selah.

140:10 Hetzelfde voor het hoofd van degenen die mij omringen,

het onheil van hun lippen moge hen bedekken.

140:11 brandende kolen mogen op hun vallen;

in het vuur mogen zij worden geworpen;

in diepe kuilen

uit welke ze niet kunnen opstaan.

140:12 Moge een lasteraar op de aarde niet worden gevestigd;

moge het kwaad snel de gewelddadige man opjagen.”

140:13 Ik weet dat Maryah de zaak van de ellendige

en de rechtvaardigheid voor de armen

zal verdedigen.

140:14 Ongetwijfeld

de rechtvaardigen

zullen dankzegging geven aan Uw naam;

de oprechten

zullen in Uw aanwezigheid verblijven.

Tehelim 141

141:1 Een psalm van David.

O Maryah,

ik roep U aan;

haast U tot mij!

Geef gehoor aan mijn stem

wanneer ik tot U roep!

141:2 Moge mijn gebed worden gerekend

als wierook voor U:

de opheffing van mijn handen

als het offer van de avond.

141:3 Stel een wachter,

O Maryah

bij mijn mond;

houd de wacht bij de deur van mijn lippen.

141:4 Neig mijn hart niet naar enig kwaad ding,

  om daden van goddeloosheid te beoefenen

met mannen die ongerechtigheid doen;

en laat mij niet eten van hun heerlijkheden.

141:5 Laat de rechtvaardigen

mij in liefheid slaan

en mij tuchtigen;

het is olie op het hoofd;

laat mijn hoofd niet weigeren,

want mijn gebed is nog steeds tegen hun boze daden.

141:6 Hun rechters zijn neergeworpen

langs de zijden van de steenrots,

en ze hoorden mijn woorden,

want ze zijn aangenaam.

141:7 Gelijk wanneer men ploegt

  en de aarde open-splijt,

zijn onze botten verstrooid geweest

aan de mond van Sheol.

141:8 Want mijn ogen zijn op U,

O Aloha,

Maryah,

in U neem ik toevlucht;

laat mij niet ontbloot achter.

141:9 Houd mij uit de kaken van de val

die ze voor mij hebben gezet,

en uit de strikken

van degenen die ongerechtigheid doen.

141:10 Laat de goddelozen in hun eigen netten vallen,

terwijl ik veilig voorbij ga.

Tehelim 142

142:1 Maskil van David,

toen hij in de grot was.

142:2 Een gebed.

Ik roep hardop met mijn stem tot Maryah;

ik doe smeekbede met mijn stem tot Maryah.

142:3 Ik stort mijn klacht vóór Hem uit;

ik maakte mijn kwelling vóór Hem bekend.

142:4 Wanneer mijn geest in mij werd overmeesterd,

kende u mijn pad.

Op de weg waar ik loop

hebben ze een val voor mij verborgen.

142:5 Uitziende naar rechts, en zie;

er is daar geen één die zich bekommerd om mij;

er is geen ontsnapping voor mij;

niemand geeft om mijn ziel.

142:6 Ik riep tot U uit,

O Maryah,

ik zei,

“Gij zijt mijn toevlucht,

mijn deel in het land van de levenden.

142:7 Schenk aandacht aan mijn noodkreet,

want ik ben zeer laag gebracht;

verlos mij van mijn vervolgers,

want zij zijn te sterk voor mij.

142:8 Breng mijn ziel uit de gevangenis,

zo dat ik dankzegging moge geven tot Uw naam;

de rechtvaardigen zullen mij omringen,

want Gij zult mij gul behandelen.”

Tehelim 143

143:1 Een psalm van David.

Hoor mijn gebed,

O Maryah,

geef gehoor aan mijn smeekbeden!

Antwoord mij naar Uw getrouwheid,

naar Uw gerechtigheid!

143:2 En ga geen gericht aan met Uw dienaar,

want geen levend mens

is voor Uw aangezicht rechtvaardig

143:3 Want de vijand heeft mijn ziel vervolgd;

hij heeft mijn leven verpletterd op de aarde;

hij heeft me doen verblijven op duistere plaatsen,

gelijk degenen die al lang gestorven zijn.

143:4 Daarom is mijn geest in mij overweldigd;

mijn hart is binnenin mij geschrokken.

143:5 Ik gedenk de dagen vanouds;

ik mediteer over al Uw daden;

ik mijmer over het werk van Uw handen.

143:6 Ik strek mijn handen uit naar U;

mijn ziel verlangt naar U,

als een verdord land.

Selah.

143:7 Antwoord me haastig,

O Maryah,

mijn geest faalt;

verberg Uw aangezicht niet voor mij,

of ik zal worden gelijk degenen die afdalen naar de put.

143:8 Laat mij Uw liefdevolle goedheid in de ochtend horen;

want op U vertrouw ik;

leer mij de weg

op welke ik moet stappen;

want tot U hef ik mijn ziel op.

143:9 Verlos me,

O Maryah,

van mijn vijanden;

ik neem toevlucht in U.

143:10 Leer mij om Uw wil te doen,

want Gij zijt mijn Aloha;

laat Uw goede geest mij geleiden op vlakke grond.

143:11 Omwille van Uw naam,

O Maryah,

doe mij herleven.

Breng mijn ziel vanuit ellende

naar Uw gerechtigheid

143:12 En in Uw liefdevolle goedheid,

roei mijn vijanden uit

en vernietig al degenen die mijn ziel kwellen,

want ik ben Uw dienaar.

Tehelim 144

144:1 Een psalm van David.

Gezegend is Maryah,

mijn rots,

die mijn handen opleid voor den strijd,

en mijn vingers voor den slag;

144:2 Mijn liefdevolle goedheid en mijn vesting,

mijn burcht en mijn bevrijder,

mijn schild en Hij in wie ik toevlucht vind,

die mijn volk onder mij onderwerpt.

144:3 O Maryah,

wat is de mens,

dat Gij kennis van hem neemt?

  Of de zoon van de mens,

dat Gij denkt aan hem?

144:4 De mens is slechts als een ademtocht;

zijn dagen zijn als een passerende schaduw.

144:5 Buig Uw hemelen,

O Maryah,

en daal af;

raak de bergen aan,

dat zij moge walmen.

144:6 Flits bliksem voort

en verstrooi hen;

zend Uw pijlen uit

en verwar hen.

144:7 Strek Uw hand uit

vanuit den hoge;

red mij

en verlos mij vanuit grote wateren,

vanuit de hand van vreemdelingen-

144:8 wiens monden bedriegerij spreken,

en wiens rechterhand

een rechterhand is van valsheid.

144:9 Ik zal een nieuw lied tot U zingen,

O Maryah,

op een harp van tien snaren

zal ik tot U lofprijs zingen.

144:10 Die heil geeft aan koningen,

die David Zijn dienaar bevrijdt

van het kwaadaardige zwaard.

144:11 Bevrijd mij

en verlos mij vanuit de hand van vreemdelingen,

wiens mond bedriegerij spreekt

en wiens rechterhand

een rechterhand is van valsheid.

144:12 Laat onze zonen

als volwassen planten zijn in hun jeugd,

en onze dochters

als hoekpijlers pasklaar gemaakt als voor een paleis;

144:13 laat onze graanschuren gevuld zijn,

verschaffende elke soort van opbrengst,

en onze kuddes

duizenden en tien duizenden voortbrengen

in onze velden;

144:14 laat onze runderen dragen

zonder tegenslag en zonder verlies,

laat er geen geschreeuw in onze straten zijn!

144:15 Hoe gezegend zijn de mensen die zo zijn gevestigd;

hoe gezegend zijn de mensen

wiens Aloha Maryah is!

Tehelim 145

145:1 Een psalm van lofprijs,

van David.

Ik zal U roemen,

mijn Aloha,

O koning,

en ik zal Uw naam zegenen

voor eeuwig en altijd.

145:2 Elke dag zal ik U zegenen,

en ik zal Uw naam loven

voor eeuwig en altijd.

145:3 Groot is Maryah,

en hoogst om geprezen te worden,

en Zijn grootheid is ondoorgrondelijk.

145:4 Één generatie zal Uw werken roemen

aan de ander,

en zal Uw machtige daden bekend maken.

145:5 Over de roemrijke pracht van Uw majesteit

en over Uw wonderlijke werken,

zal ik mediteren.

145:6 Mensen zullen spreken

van Uw ontzagwekkende handelingen,

en ik zal vertellen van Uw grootheid.

145:7 Ze zullen de nagedachtenis

van Uw overvloedige goedheid verlangend uiten

en zullen vreugdevol juichen over Uw gerechtigheid.

145:8 Maryah is genadig en barmhartig;

traag tot toorn

en groot in liefdevolle goedheid.

145:9 Maryah is voor ieder goed,

en Zijn barmhartigheden

zijn over al Zijn werken.

145:10 Al Uw werken

zullen aan U dankzegging geven,

O Maryah,

en Uw goddelijken zullen U zegenen.

145:11 Zij zullen het over de heerlijkheid van Uw koninkrijk hebben

en spreken over uw oppermacht;

145:12 om bekend te maken

aan de zonen van mensen

Uw machtige daden

en de heerlijkheid

  van de majesteit van Uw koninkrijk.

145:13 Uw koninkrijk is een eeuwigdurend koninkrijk,

en Uw heerschappij houd stand doorheen alle generaties.

145:14 Maryah ondersteunt allen die vallen

en doet allen opstaan die neergebogen zijn.

145:15 De ogen van allen zien uit naar U,

en Gij geeft ze hun voedsel

op de gepaste tijd.

145:16 Gij opent Uw hand

en verzadigd het verlangen van elk levend schepsel.

145:17 Maryah is rechtvaardig in al Zijn wegen

en goed in al Zijn daden.

145:18 Maryah is nabij

tot allen die Hem aanroepen,

tot allen die Hem aanroepen

in waarheid.

145:19 Hij zal de wens vervullen

van degenen die Hem vrezen;

ook zal Hij hun geroep horen

  en zal hen verlossen.

145:20 Maryah bewaart allen die Hem liefhebben,

maar al de goddelozen zal Hij verdelgen.

145:21 Mijn mond

zal de lof van Maryah spreken,

en alle vlees

zal Zijn heilige naam zegenen

voor eeuwig en altijd.

Tehelim 146

146:1 Prijst Maryah!

Prijst Maryah,

O mijn ziel!

146:2 Ik zal Maryah prijzen

terwijl ik leef;

ik zal lof-prijs zingen aan mijn Aloha

terwijl ik mijn bestaan heb.

146:3 Vertrouw niet op prinsen,

op de sterfelijke mens,

bij wie er geen heil is.

146:4 Zijn geest gaat heen,

hij keert terug naar de aarde;

op die zelfde dag

gaan zijn gedachten ten onder.

146:5 Hoe gezegend is hij

wiens hulp de Aloha van Jakob is,

wiens hoop op Maryah is

zijn Aloha,

146:6 die hemel en aarde maakte,

de zee en alles dat in hen is;

die trouw blijft voor altijd;

146:7 die gerechtigheid uitvoert voor de verdrukten;

die voedsel geeft aan de hongerige.

Maryah zet de gevangenen vrij.

146:8 Maryah opent de ogen van de blinden;

Maryah doet degenen opstaan die neder-gebogen zijn;

Maryah heeft de rechtvaardigen lief;

146:9 Maryah beschermt de vreemdelingen;

Hij ondersteunt de wees en de weduwe,

maar het pad van de goddelozen dwarsboomt Hij.

146:10 Maryah zal eeuwig regeren,

uw Aloha,

O Zion,

van alle generaties.

Prijst Maryah!

Tehelim 147

147:1 Prijst Maryah!

Want het is goed

om lof-prijs te zingen aan onze Aloha;

want het is aangenaam

en lof is betamelijk.

147:2 Maryah bouwt Jeruzalem op;

Hij verzamelt de verdrevenen van Israël.

147:3 Hij geneest de ontroostbaren

en verbind hun wonden.

147:4 Hij telt het sterrenaantal;

Hij geeft namen aan allen van hen.

147:5 Groot is onze Maryah

en overvloedig in sterkte;

oneindig is Zijn begrip.

147:6 Maryah ondersteunt de gekwelden;

Hij haalt de goddelozen omlaag tot op de grond.

147:7 Zingt tot Maryah met dankzegging;

zingt lof-prijs op de lier tot onze Aloha,

147:8 die de hemelen met wolken bedekt,

die voor de aarde regen voorziet,

die op de bergen gras doet groeien.

147:9 Hij geeft aan het beest zijn voeder,

en aan de jonge raven die krijsen.

147:10 Hij heeft geen vreugde in de sterkte van het paard;

Hij heeft geen tevredenheid in de benen van een mens.

147:11 Maryah begunstigd degenen die Hem vrezen,

degenen die op Zijn liefdevolle goedheid wachten.

147:12 Prijst Maryah,

O Jeruzalem!

Prijst uw Aloha,

O Zion!

147:13 Want

Hij heeft de afsluitingen van uw poorten versterkt;

Hij heeft uw zonen te-midden-van u gezegend.

147:14 Hij brengt vrede in uw grensgebieden;

Hij verzadigd u met het fijnste van de tarwe.

147:15 Hij zend Zijn bevel uit tot op de aarde;

Zijn woord rent zeer snel.

147:16 Hij geeft sneeuw gelijk wol;

Hij strooit de rijm gelijk as.

147:17 Hij werpt Zijn ijs uit gelijk brokstukken;

wie is in staat om voor Zijn koude staan?

147:18 Hij zendt Zijn woord uit

en smelt ze;

Hij wekt Zijn wind op om te blazen

en de wateren om te stromen.

147:19 Zijn woorden maakt Hij bekend aan Jakob,

Zijn inzettingen en Zijn verordeningen aan Israël.

147:20 Hij heeft alzo niet gehandeld met enige natie;

en wat betreft Zijn verordeningen,

zij hebben hun niet gekend.

Prijst Maryah!

Tehelim 148

148:1 Prijst Maryah!

Prijst Maryah van de hemelen;

prijst Hem in de hoogten!

148:2 Prijst Hem,

al Zijn engelen:

prijst Hem,

al Zijn heerscharen!

148:3 Prijst Hem,

zon en maan;

prijst Hem,

alle stralende sterren!

148:4 Prijst Hem,

hoogste hemelen,

en de wateren

die boven de hemelen zijn!

148:5 Laat ze de naam van Maryah prijzen,

want Hij gebood en zij werden geschapen.

148:6 Hij heeft hen ook vastgesteld

voor eeuwig en altijd;

Hij heeft een besluit gemaakt

die niet zal voorbijgaan.

148:7 Prijst Maryah van de aarde,

kolossen van de zee en al de diepten;

148:8 vuur en hagel,

sneeuw en wolken;

stormachtige wind,

volbrengende Zijn woord;

148:9 bergen en alle heuvels;

  vruchtenbomen en alle ceders;

148:10 beesten en alle vee;

kruiperige dingen en gevleugelde vliegers;

148:11 koningen van de aarde en alle volkeren;

prinsen en alle rechters van de aarde;

148:12 beide,

jonge mannen en maagden;

oude mannen en kinderen.

148:13 Laat ze de naam van Maryah loven,

want Zijn naam alleen is verheven;

Zijn heerlijkheid is boven aarde en hemel.

148:14 En Hij heeft een hoorn opgetild voor Zijn volk,

roem voor al Zijn goddelijken;

zelfs voor de zonen van Israël,

een volk nabij Hem.

Prijst Maryah!

Tehelim 149

149:1 Prijst Maryah!

Zingt aan Maryah een nieuw lied,

en Zijn lof in de samenkomst van de goddelijken.

149:2 Laat Israël zich verblijden in zijn Maker;

laat de zonen van Zion vreugde betonen aan hun koning.

149:3 Laat ze Zijn naam lof prijzen

al springend en dansend;

laat ze lof prijs zingen tot Hem

met tamboerijn en lier.

149:4 Want Maryah vindt genoegen in Zijn volk;

Hij zal de getroffenen verfraaien met heil.

149:5 Laat de goddelijken juichen in heerlijkheid;

laat ze zingen van blijdschap op hun ligbedden.

149:6 Laat de krachtige verheerlijkingen van Aloha in hun mond zijn,

en een tweesnijdend zwaard in hun hand,

149:7 om wraak uit te voeren over de naties

  en bestraffing over de volken,

149:8 om hun koningen te binden met kettingen

en hun edelen met kluisters van ijzer,

149:9 om het geschreven vonnis over hun te voltrekken;

dit is een eer voor al Zijn goddelijken.

Prijst Maryah!

Tehelim 150

150:1 Prijst Maryah!

Prijst Aloha in Zijn heiligdom;

prijst Hem in Zijn machtig uitspansel.

150:2 Prijst Hem voor Zijn machtige daden;

prijst Hem volgens Zijn uitmuntende grootheid.

150:3 Prijst Hem met trompet geluid;

prijst Hem met harp en lier.

150:4 Prijst Hem met tamboerijn,

gespring en gedans;

prijst Hem met besnaarde instrumenten en pijpen.

150:5 Prijst Hem met luid klinkende cimbalen;

prijst Hem met weergalmende cimbalen.

150:6 Laat alles wat adem heeft Maryah prijzen.

Prijst Maryah!

You cannot copy content of this page