Kolossenzen.

Khabouris codex.

Kolossenzen

De brief aan de Kulossoyee.

I. 1:1-8

1.1 Paulos, een apostel van Jeshu de Meshiha door de wil van Aloha, en de broeder Timotheos, 1.2 aan degenen die in Kulosos zijn, de heilige broeders en gelovigen in Jeshu Meshiha: vrede zij met u, en genade van Aloha onze Vader. 1.3 We geven dank aan Aloha de Vader van onze Heer Jeshu Meshiha in aller tijden, en bidden namens u, 1.4 zelfs voor het ons ter ore komen van uw geloof in Jeshu Meshiha, en voor uw liefde tot al de heiligen; 1.5 voor de hoop die bewaard is voor u in de hemel, welke gij in het begin hebt gehoord door het woord van de waarheid van het goede nieuws, 1.6 die gepredikt is aan u, zoals ook aan de hele wereld, en het is toegenomen en geeft vruchten, zoals ook in u vanaf de dag dat gij het gehoord hebt, en de genade gerealiseerd hebt van Aloha in waarheid, 1.7 gelijk gij geleerd hebt van Epaphra onze geliefde metgezel, wie zichzelf is voor u, een trouwe bedienaar van de Meshiha, 1.8 en die uw liefde aan ons heeft bekend gemaakt, welke in de Geest is.

II. 1:9-20

1.9 Vanwege dit, hebben ook wij, vanaf de dag dat wij het gehoord hebben, niet opgehouden om te bidden voor u, en om te smeken dat gij moge gevuld worden met de kennis van de wil van Aloha in alle wijsheid en in alle bovennatuurlijke begrip, 1.10  en moge wandelen volgens dat die rechtvaardig is, en Aloha moge behagen in alle goede werken, en moge vrucht opbrengen, en toeneemt in de kennis van Aloha; 1.11 en in alle kracht bevoegd zijnde volgens de grootheid van Zijn heerlijkheid in alle geduld en verdraagzaamheid van geest: 1.12 en met vreugde moge dank geven aan Aloha de Vader, die voor ons een deel heeft voorzien van de erfenis van de heiligen in het licht, 1.13 en ons heeft verlost van de macht van duisternis, en ons bracht in het koninkrijk van Zijn geliefde Zoon, 1.14 in wie wij verlossing hebben en de vergeving van misstappen: 1.15 wie het beeld is van Aloha de onzienlijke, en de eerstgeborene van alle schepsels. 1.16 En door Hem werd elk ding geschapen die in de hemel en op aarde is; alles dat gezien is, en alles dat ongezien is, hetzij tronen of bezittingen, of prinsen of bevoegdheden; alle dingen zijn van Zijn hand en zijn geschapen door Hem; 1.17 en Hij is voor alles en alles blijft door Hem bestaan. 1.18 En Hij is het hoofd van het lichaam, van de samenkomst, Hij die het begin is en eerstgeborene vanonder de dood, opdat Hij de meest vooraanstaande zou zijn in alles. 1.19 Want de Vader heeft gewild dat in Hem  alle volheid zou wonen; 1.20 en om door Hem allen te verzoenen tot Zichzelf, en om vrede te maken door het bloed van Zijn kruis, zelfs door Hem, of ze nu inwoners zijn op de aarde of in de hemel.

III. 1:21-2:5

1.21 U ook, die voorheen vreemdelingen waren, en tegenstanders in uw gedachten door uw boze werken, heeft Hij nu verzoend, 1.22 in het lichaam van Zijn vlees en door Zijn dood, om u heiligen te vormen voor Hem zonder vlek en zonder schuld; 1.23 indien gij in uw geloof blijft, word uw fundament vast, en word niet verplaatst van de hoop van het goede nieuws die gij gehoord hebt, en die gepredikt is aan ieder schepsel die onder de hemel is, waarvan ik, Paulos, een bedienaar ben gemaakt. 1.24 Ik verheug me in het lijden ter wille van u, en vervul in mijn vlees de leegte van de ellende van de Meshiha omwille van Zijn lichaam, welke de samenkomst is; 1.25 waarvan ik een bedienaar ben gemaakt volgens de bedeling van Aloha, welke aan mij werd gegeven voor u, om wat gezegd is van Aloha te vervullen; 1.26 namelijk het mysterie die verborgen was voor de tijden en generaties, maar nu geopenbaard is geworden tot Zijn heiligen. 1.27 Aan wie Aloha heeft willen bekend maken, wat de weelde is van de heerlijkheid van dit mysterie onder de andere volken; welke is, de Meshiha, die in u de hoop van heerlijkheid is; 1.28 Hem wie wij verkondigen, en wie wij onderwijzen en ieder mens informeren in alle wijsheid, opdat we elke mens volmaakt zouden mogen presenteren in Jeshu Meshiha; 1.29 waarvoor ik ook arbeid en strijd, volgens de krachtdadige werking van Hem, die aan mij is gegeven. 2.1 Maar ik wil dat gij weet wat een lijdensweg ik voor u heb en voor degenen die in Laodikia zijn, en voor de rest die mijn persoon niet hebben gezien in het vlees; 2.2 opdat hun harten getroost zouden mogen worden, en opdat zij zouden mogen naderen in liefde tot alle rijkdommen van volle verzekering,  en tot het begrijpen van de kennis van het mysterie van Aloha de Vader en van de Meshiha, 2.3 in wie al de schatten van wijsheid en van kennis verborgen zijn. 2.4 Maar dit zeg ik, laat niemand u bedriegen met verleidelijke woorden. 2.5 Want hoewel, in het vlees ben ik verre van u, maar in de geest nochtans ben ik met u; en ik ben blij om uw waardigheid te aanschouwen, en de stabiliteit van uw geloof in de Meshiha.

IV. 2:6-15

2.6 Zoals, gij dan Jeshu Meshiha onze Heer hebt ontvangen, wandelt zo in Hem, 2.7 uw wortels versterkende, en in Hem zijt ge opgebouwd, en bevestigd in dat geloof die gij geleerd hebt, opdat gij daarin zou overvloeien met dankzegging. 2.8 Pas op, opdat niemand u als buit wegleid door filosofie en door ijdel bedrog, naar de leer van mensen, en naar de beginselen van de wereld, en niet naar de Meshiha, 2.9 in wie al de volheid woont van de Godheid lichamelijk. 2.10 En in Hem zijt gij ook voltooid; want Hij is het hoofd van alle overheden en machten. 2.11 En in Hem zijt gij besneden geworden met de besnijdenis die niet met handen is, door het afstrippen van het vlees van zonden, zelfs door de besnijdenis van de Meshiha. 2.12 En gij zijt begraven met Hem door de doop, en in Hem opgestaan met Hem, die geloofd heeft in de kracht van Aloha die Hem uit de doden opgewekt heeft. 2.13 En u die dood waart in uw zonden, en in de voorhuid van uw vlees, heeft Hij levend gemaakt met Hem, en ons al onze zonden vergeven; 2.14 en heeft in Zijn autoriteit het geschrift van onze schulden uitgewist dat tegen ons was, en heeft het weggenomen vanuit het midden, en bevestigde het aan het kruis; 2.15 en door de opbrengst van Zijn lichaam heeft Hij overheden en machten onderworpen, en heeft hen openlijk te schande gesteld door Hemzelf.

V. 2:16-23

2.16 Laat niemand u daarom oordelen in vlees en in drinken, of in het onderscheiden van festivals, en van nieuwe manen, en van shabeths,  2.17 welke schaduwen zijn van deze die komen, maar het lichaam is van de Meshiha. 2.18 En laat geen mens door zwartheid van gedachten u willen beperken, om onderworpen te zijn aan de aanbidding van engelen, binnendringende in dat wat hij niet gezien heeft, en tevergeefs opgeblazen zijnde in zijn vleselijke denken; 2.19 en aan het Hoofd niet vasthoud, van wie het gehele lichaam is samengesteld en gevormd in de gewrichten en ledematen, en toegenomen is met de toename van Aloha. 2.20 Want indien gij afgestorven zijt met de Meshiha van de beginselen van de wereld: waarom laat ge u, alsof ge nog naar die wereld leefde onderwerpen door wetten ? 2.21 opdat gij niet zou aanraken, noch zou proeven, noch ermee te maken hebben? 2.22 Want deze dingen zijn van bederfelijk gebruik, en zijn inzettingen en leerstellingen van mensen; 2.23 welke in hen een reden van wijsheid lijken te hebben, met een schijn van nederigheid en de vreze van Aloha, maar alzo verdraagt het lichaam niet de dingen welke werkelijke waarde hebben, maar deze dingen welks gebruik betrekking hebben op het vlees.

VI. 3:1-17

3.1 Indien gij opgewekt zijt met de Meshiha, zoekt dan de realiteit die in den hoge is, waar de Meshiha gezeten is aan de rechterhand van Aloha. 3.2 Denk aan dat die in den hoge is, en niet aan dat die op aarde is. 3.3 Want gij zijt dood, en uw leven is verborgen met de Meshiha in Aloha; 3.4 en wanneer de Meshiha, die ons leven is, zal geopenbaard worden, dan zult ook gij geopenbaard worden met Hem in heerlijkheid. 3.5 Onderwerp vervolgens uw deel die op de aarde is, ontucht, onreinheid, en kwellingen, en kwade verlangens, en begeertes, eender wat afgoderij is. 3.6 Want hierdoor komt de woede van Aloha op de zonen van eigenwijsheid. 3.7 In deze wandelde ook gij eertijds, toen gij nog vertrouwende waart in hen. 3.8 Maar nu legt gij al deze dingen af; woede, toorn, boosaardigheid, beschimping, vuilsprekerij; 3.9 en lieg niet tot elkaar, maar leg de oude mens af met al zijn praktijken, 3.10 en draag de nieuwe mens, die vernieuwd is door kennis in gelijkenis van zijn Schepper, 3.11 en waarin geen meerder is, noch Jihudoya of Aramoya, noch besnedenen of onbesnedenen, noch Javanoya of Barbaroya, noch slaaf of vrije man, maar de Meshiha is in alles en in allen. 3.12 Draag, daarom, als de gekozenen van Aloha, heiligen en geliefden, compassie en tederheid, en goedaardigheid, en nederigheid van geest, en kalmte, en geduld. 3.13 En houd rekening met elkaar, en vergeef elkaar, indien iemand een klacht heeft tegen zijn naaste; gelijk als de Meshiha u heeft vergeven, vergeeft gij ook zo; 3.14 en dit met alle liefdadigheid, welke de gordel is van perfectie. 3.15 En laat de vrede van de Meshiha uw harten leiden; want daartoe zijt geroepen in één lichaam; en geef dank aan de Meshiha, 3.16 wiens woord overvloedig in u zal wonen, in alle wijsheid. En onderwijs en vermaan elkaar in psalmen en in hymnen en in liederen van de Geest, en zing in dankbaarheid met uw harten tot Aloha. 3.17 En wat ge ook doet, hetzij in woord of werk, doe het in de naam van onze Heer Jeshu Meshiha, en met dankzegging door Hem tot Aloha de Vader.

VII. 3:18-4:18

3.18 Vrouwen, dien uw echtgenoten zoals het goed is in de Meshiha. 3.19 Mannen, heb uw echtgenotes lief, en wordt niet bitter tegen hen. 3.20 Kinderen, gehoorzaam uw ouders in elk ding, want zo is het aangenaam voor onze Heer. 3.21 Vaders, kwel uw kinderen niet, opdat ze niet ontmoedigd worden. 3.22 Dienaars, gehoorzaam in elk ding uw meesters naar het vlees, niet alleen onder een toeziend oog, als dezen die mensen behagen, maar met een eenvoudig hart,  en in de vreze van de Heer. 3.23 En alles wat ge doet, doe het vanuit uw hart, zoals tot onze Heer, en niet zoals tot mensen. 3.24 En weet dat gij van onze Heer de beloning ontvangt in het erfdeel; want gij dient de Heer Meshiha. 3.25 Maar hij die kwaad doet, zal ontvangen naar het kwaad die hij heeft gedaan, en bij Aloha is geen partijdigheid. 4.1 Meesters, handel in billijkheid en rechtvaardigheid tot uw dienaren, wetende dat gij ook een Meester hebt in de hemel. 4.2 Zijt voortdurend in gebed, en wees waakzaam daarin, en in het geven van dankzegging; 4.3 bid ook voor ons, opdat Aloha aan ons de poort van het woord moge openen, om te spreken van het mysterie van de Meshiha, omwille van welke ik gebonden ben, 4.4 opdat ik het volledig openbaar moge maken. 4.5 Wandel in wijsheid naar degenen die buiten zijn, en waag uw kans. 4.6 En laat uw toespraak te allen tijde met genade zijn, als besprenkeld met zout, ieder weet hoe hem betaamt om het antwoord terug te keren. 4.7 Wat mij zorgen baart zal Tykikos, een geliefde broeder en trouwe bedienaar, en onze metgezel in de Heer, aan u bekend maken: 4.8 wie ik naar u heb gezonden voor dit, opdat hij weet hoe het met u gesteld is, en uw harten moge vertroosten; 4.9 met Onesimos, de getrouwe en geliefde broeder die van onder u is. Deze zullen er voor zorgen dat gij weet wat ons bezig houd. 4.10 Aristarchos, een gevangene met mij, bidt voor uw vrede, en Markos de neef van Bar Naba , aangaande wie gij aanwijzingen ontvangen hebt, opdat als hij tot u komt, hem zoude ontvangen, 4.11 en Jeshu die Justos genoemd wordt: deze zijn van de besnijdenis, en deze alleen hebben mij geholpen in het koninkrijk van Aloha, en deze zijn voor mij een troost geweest. 4.12 Epaphra, die van onder u is bidt voor uw vrede; een bedienaar van de Meshiha, die altijd arbeid namens u in gebed, opdat gij volmaakt moge staan en voltooid in al de wil van Aloha. 4.13 Want ik getuige van hem dat hij een grote ijver voor u heeft en voor dezen in Laodikia en in Iripolis. 4.14 Lukos onze geliefde arts, en Dima, bidden voor uw vrede. 4.15 Bid gij de vrede toe aan de broeders die in Laodikia zijn, en aan Nymfa, en aan de gemeenschap die in zijn huis is. 4.16 En wanneer deze brief aan u zal gelezen zijn, maak dat hij ook wordt gelezen in de samenkomst van de Laodikoyee; en leest gij deze welke geschreven is van de Laodikoyee. 4.17 En zeg tegen Arkipos, weest waakzaam in de bediening die gij ontvangen hebt in onze Heer, opdat gij die vervult. 4.18 De shaloma van mijn hand, Paulos. Gedenk mijn banden. Genade zij met u. Amen.

Beëindigd is de brief aan de Kulosoyee, die geschreven werd vanuit Ruma, en verzonden door de hand van Tykikos. 


Copyright en vertaling: 2008 Goethals Jean-Paul.