Prediker

Aramaic Tanakh.

Ketava d’Kukhlat

Boek Prediker

1:1 De woorden van Kohelet,

de zoon van David,

koning in Yerushalayim.

1:2 IJdelheid over ijdelheden,

zegt Kohelet;

ijdelheid over ijdelheden,

alles is ijdelheid.

1:3 Welke winst heeft de mens van al zijn arbeid-

waarin hij zwoegt onder de zon?

1:4 Een generatie gaat voorbij,

en een andere generatie komt;

en de aarde blijft voor eeuwig.

1:5 De zon komt ook op,

en de zon gaat onder,

en haast zich naar zijn plaats waar hij opkomt.

1:6 De wind gaat naar het zuiden,

en draait rond naar het noorden;

hij draait voortdurend rond in zijn kringloop,

en de wind keert weer terug naar zijn kringlopen.

1:7 Al de rivieren stromen in de zee,

toch is de zee niet vol;

naar de plaats waar de rivieren heen gaan,

daar gaan zij weer heen.

1:8 All dingen zwoegen tot vermoeidheid;

de mens kan het niet uiten,

het oog is niet voldaan met zien,

noch is het oor gevuld met horen.

1:9 Dat wat geweest is-

is dat wat zal zijn,

en dat wat gedaan is-

is dat wat gedaan zal worden;

en er is niets nieuws onder de zon.

1:10 Is er een ding waarvan er is gezegd:

‘Kijk dit is nieuw’?–

het is reeds geweest,

in de tijdperken die vóór ons waren.

1:11 Er is geen herinnering aan hen uit vroegere tijden;

noch zal er enige herinnering aan hen zijn van de latere tijden

die zullen komen,

onder degenen die daarna zullen komen.

פ

1:12 Ik Kohelet ben koning over Isra’el geweest in Yerushalayim.

1:13 En ik heb mijn hart door wijsheid toegelegd-

om te onderzoeken en om uit te zoeken

aangaande alle dingen die onder de hemel worden gedaan;

het is een pijnlijke taak-

die Aloha aan de zonen der mensen heeft gegeven-

om zich daarmee bezig te houden.

1:14 Ik heb al de werken gezien die worden gedaan onder de zon;

en,

ziedaar,

alles is ijdelheid en een streven naar wind.

1:15 Dat wat krom is kan niet recht worden gemaakt;

  en dat wat ontbrekend is kan niet worden geteld.

1:16 Ik sprak met mijn eigen hart,

zeggende,

‘Zie,

ik heb grote wijsheid gekregen,

meer ook dan allen die vóór mij over Yerushalayim waren’;

ja,

mijn hart heeft een grote ervaring van wijsheid en kennis gehad.

1:17 En ik heb mijn hart toegelegd om wijsheid te kennen,

en om waanzin en dwaasheid te kennen–

ik merkte dat dit ook een streven naar wind was.

1:18 Want in veel wijsheid is veel ergernis;

en hij die kennis vermeerdert-

vermeerdert smart.

2:1 Ik zei in mijn hart:

‘Kom nu,

ik zal u beproeven met vrolijkheid,

en genieten van plezier’;

en,

zie,

dit was ook ijdelheid.

2:2 Ik zei over lachen:

‘Dit is dwaas’;

en over vrolijkheid:

‘Wat heeft het bereikt?’

2:3 Ik doorzocht in mij hart hoe ik mijn vlees met wijn kon verwennen,

en,

mijn hart geleidde zich met wijsheid,

hoe de dwaasheid toch vast te grijpen,

totdat ik zou zien wat voor de zonen van mensen het beste was-

dat zij die paar dagen van hun leven onder de hemel zouden doen.

2:4 Ik maakte mij grote werken;

ik bouwde mij huizen;

ik plantte mij wijngaarden;

2:5 ik maakte mij tuinen en parken,

en ik plantte bomen in hen van alle soorten vrucht;

2:6 ik maakte mij poelen van water,

om daaruit de bomen die uit het woud ontspringen te bewateren;

2:7 ik verwierf knechten en dienstmaagden,

en had knechten in mijn huis geboren;

ook had ik grote bezittingen van runderkuddes en schapenkuddes,

meer dan allen die vóór mij in Yerushalayim waren;

2:8 ik verzamelde mij ook zilver en goud,

en schatten zoals koningen en de landschappen als hun bezit hebben;

  ik verwierf mij mannelijke zangers en vrouwelijk zangers,

en de geneugten van de zonen van mensen,

  en heel veel bijvrouwen.

2:9 Alzo was ik groot,

en nam meer toe dan allen die vóór mij in Yerushalayim waren:

ook stond mijn wijsheid in plaats van mij.

2:10 En al wat mijn ogen ook maar verlangden heb ik van hen niet onthouden;

ik weerhield mijn hart niet van enige blijdschap,

want mijn hart had blijdschap over al mijn arbeid;

en dit was mijn deel van al mijn arbeid.

2:11 Toen keek ik naar al de werken die mijn handen hadden bewerkt,

  en naar de arbeid die ik doende had gezwoegd;

en,

ziedaar,

alles was ijdelheid en een streven naar wind,

en daarin was geen winst onder de zon.

2:12 En ik wendde mij om wijsheid te aanschouwen,

en waanzin en dwaasheid;

want wat kan de mens die na de koning komt doen?

datgene wat zelfs al is gedaan geweest.

2:13 Toen zag ik dat de wijsheid de dwaasheid overtreft,

  zover als het licht de duisternis overtreft.

2:14 De wijze mens,

zijn ogen zijn in zijn hoofd;

maar de dwaas wandelt in duisternis.

En ik merkte ook dat hen allemaal hetzelfde voorval overkomt.

2:15 Toen zei ik in mijn hart,

‘Zoals het de dwaas overkomt,

zo zal het gelijk aan mij overkomen;

en waarom was ik dan wijzer?’

Toen zei ik in mijn hart,

dat dit ook ijdelheid is.

2:16 Want van de wijze mens,

gelijk als van de dwaas,

is er geen herinnering in eeuwigheid;

ziende dat in de dagen die komen-

  alles lang geleden zal zijn vergeten.

En hoe moet de wijze mens sterven!

gelijk als de dwaas.

2:17 Dus haatte ik het leven;

want het werk dat onder de zon werd gedaan was afschuwelijk voor mij;

want alles is ijdelheid en streven naar wind.

2:18 En ik haatte al mijn werk waarin ik zwoegde onder de zon,

ziende dat ik het moet nalaten-

aan de mens die na mij zal zijn.

2:19 En wie weet of hij een wijs mens of een dwaas zal zijn?

toch zal hij heerschappij hebben over al mijn werk

waarin ik heb gezwoegd,

en waarin ik mezelf wijs heb betoond onder de zon.

Dit is ook ijdelheid.

2:20 Daarom draaide ik mij om-

  om mijn hart te laten wanhopen-

betreffende al het werk-

waarin ik onder de zon had gezwoegd.

2:21 Want er is een mens wiens werk met wijsheid is,

en met kennis,

en met vaardigheid;

maar aan een mens die daarin niet gezwoegd heeft

  moet hij het nalaten tot zijn deel.

  Dit is eveneens ijdelheid en een groot kwaad.

2:22 Want wat heeft een mens van al zijn zwoegen (verkregen),

  en van het streven van zijn hart,

  waarin hij onder de zon zwoegt?

2:23 Want al zijn dagen zijn moeiten,

en zijn werkzaamheid ergernis;

ja,

zelfs in de nacht krijgt zijn hart geen rust.

Dit is ook ijdelheid.

2:24 Er is niets beters voor een mens dan dat hij zou eten en drinken,

  en zijn ziel laat genieten van voldoening over zijn gezwoeg.

Dit zag ik ook,

dat dit van de hand van Aloha is.

2:25 Want wie zal eten,

of wie zal genieten?

zo niet ik.

2:26 Want aan de mens die goed is in Zijn aanblik geeft Hij wijsheid,

en kennis,

en vreugde,

maar aan de zondaar geeft Hij de taak,

om te verzamelen en om op te hopen,

  opdat hij het moge nalaten-

aan hem die goed is in het aanblik van Aloha.

  Dit is ook ijdelheid en een streven naar wind.

3:1 Voor elk ding is er een seizoen,

en een tijd voor elk doel onder de hemel:

פ

3:2 Een tijd om geboren te worden,

  en een tijd om te sterven;

  een tijd om te planten,

en een tijd om dat wat geplant is opwaarts uit te trekken;

3:3 Een tijd om te doden,

en een tijd om te genezen;

een tijd om af te breken,

en een tijd om op te bouwen;

3:4 Een tijd om te wenen,

en een tijd om te lachen;

een tijd om te rouwen,

en een tijd om te dansen;

3:5 Een tijd om stenen weg te werpen,

en een tijd om stenen te verzamelen;

een tijd om te omhelzen,

en een tijd om zich te onthouden van omhelzen;

3:6 Een tijd om te zoeken,

en een tijd om te laten voorbijgaan;

een tijd om te bewaren,

en een tijd om weg te gooien;

3:7 Een tijd om te verscheuren,

en een tijd om te naaien;

een tijd om stil te zijn,

en een tijd om te spreken;

3:8 Een tijd om lief te hebben,

en een tijd om te haten;

een tijd voor oorlog,

en een tijd voor vrede.

3:9 Welke winst heeft hij die werkt naar dat hij zwoegt?

ס

3:10 Ik heb de taak gezien

die Aloha aan de zonen van mensen heeft gegeven-

om zich daarmee bezig te houden.

3:11 Hij heeft elk ding mooi gemaakt op zijn tijd;

ook heeft Hij de wereld in hun hart gelegd,

doch zo dat de mens het werk dat Aloha heeft gedaan-

niet kan verklaren-

vanaf het begin zelfs tot het einde toe.

3:12 Ik weet dat er niets beter voor hen is,

dan zich te verheugen,

en plezier te hebben zo lang zij leven.

3:13 Maar ook dat elk mens eten en drinken zou,

en zich verheugen in genoegen om al zijn zwoegen,

(dat) is de gave van Aloha.

3:14 Ik weet dat,

al wat Aloha ook doet,

dat zal voor eeuwig zijn;

niets kan er aan toegevoegd worden,

noch enig ding ervan afgenomen;

  en Aloha heeft het zo gedaan-

opdat mensen voor Hem zouden vrezen.

3:15 Hetgeen dat lang geleden is geweest,

en dat wat zal zijn is reeds geweest;

en Aloha zoekt hetgeen wat (door mensen) nagejaagd is.

3:16 En bovendien zag ik onder de zon,

in de plaats van gerecht,

dat aldaar goddeloosheid was;

en in de plaats van gerechtigheid,

dat aldaar goddeloosheid was

3:17 Ik zei in mijn hart,

‘De rechtvaardige en de goddeloze zal Aloha oordelen;

want er is aldaar een juiste tijd voor elk voornemen en voor elk werk.’

3:18 Ik zei in mijn hart,

‘Het is vanwege de zonen van mensen,

dat Aloha hun moge ziften,

en opdat ze mogen zien dat zij zelf slechts zoals beesten zijn.’

3:19 Want hetgeen dat de zonen van mensen overkomt-

overkomt beesten;

zelfs één ding overkomt hen;

zoals de ene sterft,

alzo sterft de ander;

ja,

zij hebben allen één adem,

zodat de mens geen superioriteit heeft boven een beest;

want alles is ijdelheid.

3:20 Allen gaan naar één (zelfde) plaats,

allen zijn uit het stof,

en allen keren terug tot stof.

3:21 Wie weet of de geest van de mens naar boven gaat,

en of de geest van het beest naar beneden gaat naar de aarde?

3:22 Daarom bemerkte ik dat er niets beters is-

dan dat een mens zich zou verheugen in zijn werken;

want dat is zijn deel;

want wie zal hem brengen om te zien wat er na hem zijn zal?

4:1 Maar ik keerde terug en overwoog al de verdrukkingen-

die onder de zon worden gedaan;

en ziedaar de tranen van degenen zoals werden verdrukt,

en zij hadden geen trooster;

en aan de zijde van hun verdrukkers was er macht,

doch zij hadden geen trooster.

4:2 Daarom prees ik de doden die reeds gestorven zijn-

meer dan de levenden die nog levend zijn;

4:3 maar beter dan zij beiden is hij die nog niet (geboren) is geweest,

die het boze werk dat onder de zon is gedaan-

niet heeft gezien.

4:4 Vervolgens,

bemerkte ik alle gezwoeg en alle uitblinken in werk,

dat het een mens zijn rivaliteit is met zijn naaste.

Dit is ook ijdelheid en een streven naar wind.

4:5 De dwaas vouwt zijn handen samen,

en eet zijn eigen vlees.

4:6 Beter is een handvol rust,

dan de beide handen gevuld van zwoegen en streven naar wind.

4:7 Toen keerde ik terug en zag ijdelheid onder de zon.

4:8 Daar is er één die alleen is,

en hij heeft geen tweede:

ja,

hij heeft noch zoon noch broer;

nochtans is er geen einde aan al zijn zwoegen,

  evenmin is zijn oog verzadigd van rijkdom:

  ‘voor wie (vraagt hij) zwoeg ik dan,

en beroof ik mijn ziel van genot?’

  Dit is ook ijdelheid,

ja,

het is een smartelijke bezigheid.

4:9 Twee zijn beter dan één,

omdat zij een goede beloning hebben voor hun (gezamenlijk) gezwoeg.

4:10 Want als zij vallen,

zal de ene zijn metgezel optillen,

maar wee hem die alleen is wanneer hij valt,

en geen ander heeft om hem op te tillen.

4:11 Bovendien,

als er twee bij elkaar liggen,

dan hebben zij warmte;

maar hoe kan er één het alleen warm hebben?

4:12 En indien een mens de overhand krijgt tegen hem die alleen is,

zullen er twee hem weerstaan;

en een drie-dradig-snoer wordt wordt niet gauw gebroken.

4:13 Beter is een arm en wijs kind dan een oude en dwaze koning,

die niet meer weet hoe (hij) vermaning (moet) ontvangen.

4:14 Want hij kwam uit de kerker om koning te zijn;

hoewel hij in zijn koninkrijk arm werd geboren.

4:15 Ik zag al de levenden die onder de zon wandelden,

dat zij samen met het kind waren,

het tweede,

dat was om in zijn plaats op te staan.

4:16 Er was geen einde van al het volk,

zelfs van al hen die hij leidde;

doch zij die daarna komen zullen zich in hem niet verheugen.

Zeker dit is ook ijdelheid en streven naar wind.

4:17 Bewaar uw voet wanneer gij naar het huis van Aloha gaat,

en wees bereid om te luisteren:

het is beter dan wanneer dwazen slachtoffers geven;

want zij weten niet dat zij kwaad doen.

5:1 Wees niet overhaast met uw mond,

en laat uw hart niet haastig zijn om een woord te uiten voor Aloha;

want Aloha is in de hemel,

en gij op aarde;

dus laat uw woorden weinig zijn.

5:2 Want een droom komt door een veelheid van bezigheid;

en een dwaze stem door een veelheid van woorden.

5:3 Wanneer gij een gelofte aan Aloha zweert,

stel deze dan niet uit;

want Hij heeft geen behagen in dwazen;

hetgeen gij zweert voldoe dat.

5:4 Beter is het dat gij niet zoudt zweren,

dan dat gij zoudt zweren en niet voldoet.

5:5 Sta uw mond niet toe om uw vlees in schuld te brengen,

noch zegt gij voor de boodschapper,

dat het een dwaling was;

waarom zou Aloha toornig zijn op uw stem,

en het werk van uw handen vernietigen?

5:6 Want door de veelheid van dromen en ijdelheden

zijn er ook veel woorden,

maar vreest gij Aloha.

5:7 Indien gij de verdrukking van de armen ziet,

en de felle verdraaiing van recht

en gerechtigheid in het rijk,

verwonder u dan niet over de aangelegenheid;

want een hogere dan de hoge ziet toe,

en daar zijn hogere dan zij.

5:8 Maar de winst van een land is in elk opzicht-

een koning die zichzelf tot knecht maakt voor het veld.

5:9 Hij die zilver liefheeft zal met zilver niet voldaan worden;

noch hij die weelde liefheeft,

met de toename;

dit is ook ijdelheid.

5:10 Wanneer goederen toenemen,

nemen zij toe die ze eten;

en welk voordeel is er voor de eigenaar daarvan,

behalve het aanschouwen ervan met zijn ogen?

5:11 Zoet is de slaap van een werkende mens,

of hij nu weinig of veel eet;

maar de voldaanheid van de rijken

  zal hem niet toelaten om te slapen.

5:12 Er is een afschuwelijk kwaad hetwelk ik onder zon heb gezien,

namelijk,

  rijkdom door de eigenaar ervan opgepot tot zijn eigen kwaad;

5:13 en die rijkdom vergaat door een kwalijke onderneming;

en als hij een zoon heeft verwekt,

is er helemaal niets in zijn hand.

5:14 Zoals hij uit zijn moeders baarmoeder voortkwam,

zo zal hij naakt terugkeren zoals hij kwam,

  en zal hij niets voor zijn gezwoeg meenemen,

dat hij in zijn hand kan wegdragen.

5:15 En dit is ook een afschuwelijk kwaad,

dat (hij) op alle punten zoals hij kwam alzo zal gaan,

en welke winst heeft hij dat hij zwoegt voor de wind?

5:16 Al zijn dagen eet hij ook in duisternis,

en hij heeft veel ergernis en ziekte en toorn.

5:17 Zie dat wat ik heb gezien;

het is goed,

ja,

het is aantrekkelijk voor een om te eten en te drinken,

en om te welgevallen te genieten voor al zijn gezwoeg,

waarin hij zwoegde onder de zon,

al de dagen van zijn leven hetwelk Aloha hem heeft gegeven;

want dit is zijn deel.

5:18 Ook ieder mens aan wie Aloha rijkdom en overvloed heeft gegeven,

en hem macht heeft gegeven om daarvan te eten,

en om zijn deel te nemen,

en om zich te verheugen in zijn zwoegen–

dit is de gave van Aloha.

5:19 Want laat hem de dagen van zijn leven gedenken dat zij niet veel zijn;

want Aloha antwoordt hem in de blijdschap van zijn hart.

6:1 Er is een kwaad dat ik onder de zon heb gezien ,

en het weegt zwaar op de mensen:

6:2 een man aan wie Aloha rijkdom geeft,

overvloed en eer,

  zodat hij niets voor zijn ziel wil van alles wat hij begeert,

toch geeft Aloha hem geen macht om daarvan te eten,

maar een vreemdeling eet het;

dit is ijdelheid,

en het is een kwaadaardige ziekte.

6:3 Indien een man een-honderd kinderen verwekt,

  en vele jaren leeft,

zodat de dagen van zijn jaren vele zijn,

maar zijn ziel heeft niet genoeg van het goede,

en bovendien heeft hij geen begrafenis;

ik zeg,

dat een vroegtijdige geboorte beter is dan hij;

6:4 want het komt in ijdelheid,

en vertrekt in duisternis,

en de naam ervan is bedekt met duisternis;

6:5 bovendien heeft het de zon niet gezien noch het bekend;

het heeft meer voldoening dan de andere;

6:6 ja,

al leeft hij een-duizend jaren welbekend,

en het goede niet geniet;

gaan niet allen naar één plaats?

6:7 Al het zwoegen van de mens is voor zijn mond,

en toch is de eetlust niet verzadigd.

6:8 Want welk voordeel heeft de wijze meer dan de dwaas?

of de arme man die inzicht heeft,

in wandelen voor de levenden?

6:9 Beter is het zien van de ogen dan het dolen van de begeerte;

dit is ook ijdelheid en een streven naar de wind.

6:10 Al wat tot bestaan komt,

de naam ervan is lang geleden gegeven,

en het is van te voren bekend wat de mens is;

evenmin kan hij twisten met Hem die sterker is dan hij.

6:11 Aangezien er vele woorden zijn die ijdelheid vermeerderen,

wat is de mens-

de betere?

6:12 Want wie weet wat goed is voor de mens in zijn leven,

al de dagen van zijn ijdele leven-

dat hij als een schaduw doorbrengt?

Want wie kan een mens vertellen-

wat er na hem zijn zal onder de zon?

7:1 Een goede naam is beter dan kostbare olie;

en de dag van de dood (beter) dan de dag van iemands geboorte.

7:2 Het is beter om naar het huis van rouw te gaan,

dan om naar het huis van feesten te gaan;

want dat is het einde van alle mensen,

en de levende zou dit ter harte moeten nemen.

7:3 Ergernis is beter dan lachen;

want door de droefheid van het gelaat kan het hart verblijd worden.

7:4 Het hart van de wijzen is in het huis van rouw,

maar het hart van dwazen is in het huis van vrolijkheid.

7:5 Het is beter om de berisping van de wijzen te horen,

dan voor een mens om het gezang van dwazen te horen.

7:6 Want als het geknetter van (brandende) doornen onder een pot,

zo is het lachen van de dwaas;

dit is ook ijdelheid.

7:7 Voorwaar,

onderdrukking verandert een wijs man in een dwaas;

en een geschenk vernietigd het begrip.

7:8 Beter is het einde van een ding dan het begin ervan;

en de lankmoedige in geest is beter dan de hoogmoedige in geest.

7:9 Wees niet haastig in uw geest om toornig te zijn;

want toorn rust in de boezem van dwazen.

7:10 Vraagt gij niet:

‘Waarom dat de vroegere dagen beter waren dan deze?’

Want het is niet uit wijsheid dat gij betreffende dit vraagt.

7:11 Wijsheid is goed samen met een erfdeel,

ja,

een winst voor hen die de zon zien.

7:12 Want wijsheid is een bescherming,

gelijk als geld een bescherming is;

maar de voortreffelijkheid van kennis is,

dat wijsheid het leven behoud van hem die het heeft.

7:13 Overweeg het werk van Aloha;

want wie kan dat recht maken,

wat Hij krom gemaakt heeft?

7:14 Wees verheugd in de dag van voorspoed,

en overweeg in de dag van tegenspoed;

  Aloha heeft zowel het een als het ander gemaakt,

ten einde dat de mens na hem niets zou vinden.

7:15 Alle dingen heb ik gezien in de dagen van mijn ijdelheid;

er is een rechtvaardig mens die omkomt in zijn gerechtigheid,

en er is een goddeloos mens die zijn leven verlengt in zijn kwaad-doen.

7:16 Wees niet al te rechtvaardig;

maak u zelf ook niet overdreven wijs;

waarom zoudt gij uzelf verwoesten?

7:17 Wees niet al te goddeloos,

weest gij ook niet dwaas;

waarom zoudt gij sterven voor uw tijd?

7:18 Het is goed dat gij van het ene zoudt vastgrijpen,

  ja,

trek ook van het andere uw hand niet terug;

want hij die Aloha vreest zal zich van hen allemaal ontdoen.

7:19 Wijsheid is voor de wijze mens een bolwerk-

meer dan tien heersers die in een stad zijn.

7:20 Want er is geen rechtvaardig mens op aarde,

die enkel goed doet,

en nooit zondigt.

7:21 Sla ook geen acht op alle woorden die gesproken worden,

opdat gij uw knecht u niet hoort vervloeken;

7:22 want ook uw eigen hart weet-

dat gij zelf vaak ook anderen hebt vervloekt.

7:23 Dit alles heb ik met wijsheid beproefd;

ik zei,

‘Ik zal wijsheid verkrijgen’;

maar het was verre van mij.

7:24 Dat wat is-

is verre weg,

en buitengewoon diep;

wie kan het ontdekken?

7:25 Ik keerde mij om,

en legde mijn hart erop toe om te weten en te ontdekken,

en om wijsheid en de reden van dingen te zoeken,

en om te weten dat goddeloosheid dwaasheid is,

en dwaasheid waanzin is;

7:26 en ik vind bitterder dan de dood de vrouw,

wier hart is strikken en netten,

en haar handen als banden;

wie dus Aloha behaagt zal van haar ontkomen,

maar de zondaar zal door haar worden gegrepen.

7:27 Zie,

dit heb ik gevonden,

zegt Kohelet,

een ding aan een ander toevoegend,

om de verklaring te achterhalen;

7:28 welke mijn ziel nog zocht,

maar ik vond ze niet;

één man te midden van duizend heb ik gevonden;

maar een vrouw te midden van al deze heb ik niet gevonden.

7:29 Zie,

dit heb ik slechts gevonden,

dat Aloha de mens oprecht maakte;

maar zij hebben veel bedenksels gezocht.

8:1 Wie is gelijk de wijze mens?

en wie weet de uitlegging van een ding?

een mens zijn wijsheid doet zijn aangezicht stralen,

en de brutaliteit van zijn aangezicht wordt veranderd.

8:2 Ik (raad u aan):

onderhoud het bevel van de koning,

en dat met betrekking tot de eed van Aloha.

8:3 Wees niet haastig om van uit zijn aanwezigheid te gaan;

ga niet in een kwade zaak staan;

want hij doet al wat hem behaagt.

8:4 Daar de koning zijn woord heerschappij heeft;

en wie kan tot hem zeggen:

‘Wat doet gij?’

8:5 Wie dus het gebod onderhoudt zal geen kwaad ding kennen;

en het hart van een wijs mens onderscheidt tijd en oordeel.

8:6 Want voor elke kwestie is er een tijd en zienswijze;

daar het kwaad van de mens aanzienlijk is over hem.

8:7 Want hij weet niet wat er zijn zal;

want zelfs als het komt te geschieden,

wie zal het hem vertellen?

8:8 Er is geen mens die heerschappij over de wind heeft-

om de wind tegen te houden;

evenmin heeft hij heerschappij over de dag van de dood,

en er is geen ontlading in de strijd;

noch zal goddeloosheid hem verlossen die eraan gegeven is .

8:9 Dit alles heb ik gezien,

zelfs mijn hart daarop toegelegd,

ongeacht het werk die onder de zon is gedaan;

een tijd dat de ene mens over de andere heerschappij had-

tot zijn kwaad.

8:10 En zo zag ik de goddelozen begraven;

en zij gingen in hun rust binnen.

Maar zij die recht hadden gedaan gingen weg uit de Heilige Plaats,

en werden vergeten in de stad.

Dit is ook ijdelheid;

8:11 Omdat het oordeel over een boos werk niet snel wordt voltrokken,

daarom is het hart van de zonen van mensen-

ten volle in hen gelegd om kwaad te doen;

8:12 omdat een zondaar honderd maal kwaad doet,

en zijn dagen verlengt–

hoewel ik toch weet dat het goed zal gaan met hen die Aloha vrezen,

die voor Hem vrezen;

8:13 maar met de goddeloze zal het niet goed gaan ,

noch zal hij zijn dagen verlengen,

welke als een schaduw zijn,

omdat hij voor Aloha niet vreest.

8:14 Er is een ijdelheid die op aarde is gedaan:

dat er rechtvaardige mensen zijn,

bij wie dingen gebeuren naar het werk van de goddelozen;

verder,

zijn er goddeloze mensen,

bij wie dingen gebeuren naar het werk van de rechtvaardigen–

Ik zei dat dit ook ijdelheid is.

8:15 Daarom prees ik vrolijkheid,

opdat een mens geen beter ding heeft onder de zon,

dan te eten,

en te drinken,

en vrolijk te zijn,

en dat dit hem zou vergezellen in zijn zwoegen-

al de dagen van zijn leven-

die Aloha hem heeft gegeven onder de zon.

8:16 Toen ik mijn hart toelegde om wijsheid te kennen,

en om de zaken te zien die op aarde worden gedaan–

want geen van beide dag noch nacht

zien de mensen de slaap met hun ogen–

8:17 toen aanschouwde ik al het werk van Aloha,

dat de mens niet kan te weten komen-

het werk dat onder de zon is gedaan ;

want hoewel een mens zwoegt om het te uit te zoeken,

toch zal hij het niet vinden;

ja,

hoewel een wijs mens denkt het nog beter te weten,

toch zal hij niet in staat zijn om het te vinden.

9:1 Want dit alles legde ik aan mijn hart,

zelfs om dit alles duidelijk te maken;

dat de rechtvaardigen,

en de wijzen,

en hun werken,

in de hand van Aloha zijn;

of het nu liefde of haat is,

de mens weet het niet;

elke keuze staat voor hen (open).

9:2 Alle dingen overkomen aan iedereen gelijk;

er is één gebeurtenis voor de rechtvaardigen en voor de goddelozen;

voor de goede en voor de reine en voor de onreine;

voor hem die offert en voor hem die niet offert;

zoals de goede is,

alzo is de zondaar,

en hij die zweert,

zoals hij die een eed vreest.

9:3 Dit is een kwaad in alles wat onder de zon is gedaan,

dat er voor allen één gebeurtenis is,

ja,

ook het hart van de zonen van mensen is vol van kwaad,

en waanzin is in hun hart terwijl ze leven,

en daarna gaan ze naar de doden toe.

9:4 Want voor hem die met alle levenden is verbonden is er hoop;

want (het) is beter een levende hond (te zijn) dan een dode leeuw.

9:5 Want de levenden weten dat zij sterven zullen;

maar de doden weten niet één ding,

ook hebben zij geen beloning meer;

want de herinnering over hen is vergeten.

9:6 Zowel hun liefde,

als hun haat en hun afgunst,

is lang geleden verloren gegaan;

ook hebben zij voor eeuwig geen deel meer in enig ding-

wat onder de zon wordt gedaan.

9:7 Ga uw weg,

eet uw brood met vreugde,

en drink uw wijn met een blijmoedig hart;

want Aloha heeft uw werken reeds aanvaard.

9:8 Laat uw kleding altijd wit zijn:

en laat uw hoofd geen gebrek hebben aan olie.

9:9 Geniet van het leven met de vrouw die gij liefhebt-

al de dagen van het leven van uw ijdelheid,

welke Hij u onder de zon heeft gegeven,

al de dagen van uw ijdelheid;

want dit is uw deel in het leven,

en in uw gezwoeg waarin gij zwoegt onder de zon.

9:10 Al wat uw hand bereikt om te doen door uw kracht,

doet dat;

want er is geen werk,

noch planning,

noch kennis,

noch wijsheid,

in Sh’ol,

waarheen gij gaat.

ס

9:11 Ik keerde terug,

en zag onder de zon,

dat de wedloop niet voor de snellen is,

noch de strijd voor de sterken,

noch brood voor de wijzen,

noch rijkdom voor mensen van begrip,

noch gunst voor mensen van ervarenheid;

maar (dat) tijd en toeval aan hen allen overkomt.

9:12 Want ook de mens weet zijn tijd niet,

zoals de vissen die in een kwaadaardig net worden gevangen,

en zoals de vogels die in de strik worden gevangen,

evenzo zijn de zonen van mensen verstrikt in een kwaadaardige tijd,

wanneer het plotseling op hen valt.

9:13 Dit heb ik ook gezien als wijsheid onder de zon,

en het leek me belangrijk:

9:14 er was een kleine stad,

en weinig mensen waren daarin;

en er kwam een grote koning tegen haar op,

en belegerde haar,

en bouwde grote bolwerken tegen haar;

9:15 nu werd daarin een man gevonden die arm en wijs was,

en door zijn wijsheid verloste hij de stad;

toch herinnerde geen mens zich diezelfde arme man.

9:16 Toen zei ik:

‘Wijsheid is beter dan kracht,

niettemin wordt de wijsheid van de arme veracht,

en zijn woorden worden niet gehoord.’

9:17 De woorden van de wijze (die) in stilte (worden) gesproken

zijn aanvaardbaarder-

dan het geschreeuw van een heerser onder de dwazen.

9:18 Wijsheid is beter dan krijgswapens;

maar één zondaar kan veel goeds vernietigen.

10:1 Dode vliegen maken de zalf van de parfumeur stinkend en verrot;

alzo weegt een beetje dwaasheid zwaarder dan wijsheid en eer.

10:2 Het inzicht van een wijs mens is aan zijn rechterhand;

maar het inzicht van een dwaas aan zijn linkerhand.

10:3 Ja ook,

wanneer een dwaas langs de weg wandelt,

ontbreekt zijn inzicht hem,

en hij zegt tot eenieder dat hij een dwaas is.

10:4 Indien de geest van een heerser tegen u opstaat,

verlaat uw plaats niet;

want zachtaardigheid verzacht grote overtredingen.

10:5 Er is een kwaad dat ik gezien heb onder de zon,

als een dwaling die uitgaat van een heerser:

10:6 Dwaasheid is gezet op grote hoogten,

en de rijken zitten in een lage plaats.

10:7 Ik heb knechten op paarden gezien,

en vorsten wandelend op de aarde als knechten.

10:8 Hij die een kuil graaft kan erin vallen;

en wie door een omheining breekt,

kan door een serpent worden gebeten.

10:9 Wie stenen opdelft kan daarmee gekwetst worden,

en hij die hout klieft wordt daardoor in gevaar gebracht.

10:10 Indien het ijzer bot is,

en één de snede niet scherpt,

dan moet hij meer kracht zetten;

maar wijsheid is nuttig om te richten.

10:11 Indien de slang bijt voordat ze wordt bezworen,

dan heeft de bezweerder geen voordeel.

10:12 De woorden van de mond van een wijs mens zijn genadig;

maar de lippen van een dwaas zullen hemzelf verslinden.

10:13 Het begin van de woorden van zijn mond is dwaasheid;

en het einde van zijn gepraat is pijnlijke waanzin.

10:14 Een dwaas vermenigvuldigt ook woorden;

toch weet de mens niet wat er zijn zal;

en dat wat na hem zijn zal,

wie kan het hem vertellen?

10:15 Het gezwoeg van dwazen vermoeit elkeen van hen,

want hij weet niet hoe naar de stad te gaan.

10:16 Wee aan u,

O land,

wanneer uw koning een knaap is;

en uw heersers in de morgen feestvieren!

10:17 Gelukkig zijt gij,

O land,

wanneer uw koning een vrij mens is,

en uw voornaamsten ten gepaste tijde eten,

in sterkte,

en niet in dronkenschap!

10:18 Door luiheid zakken de dakspanten in;

en door nutteloosheid van de handen lekt het huis.

10:19 Er wordt een feestmaal gemaakt om te lachen,

en wijn maakt het leven vrolijk;

en geld beantwoord alle dingen.

10:20 Beledig de koning niet,

neen,

zelfs niet in uw gedachten,

en beledig de rijke niet in uw slaapkamer;

want een vogel in de lucht zal de stem wegdragen,

en dat wat vleugels heeft zal de kwestie verhalen.

11:1 Werp uw brood uit op de wateren,

want gij zult het na vele dagen vinden.

11:2 Verdeel een gedeelte in zeven,

ja,

zelfs in acht;

want gij weet niet wat voor kwaad er op de aarde zijn zal.

11:3 Als de wolken vol van regen zijn,

ledigen zij zich op de aarde;

en als een boom in het zuiden valt,

of in het noorden,

op de plaats waar de boom valt,

daar zal hij blijven.

11:4 Hij die de wind observeert zal niet zaaien;

en hij die op de wolken let zal niet maaien.

11:5 Gelijk gij niet weet welke de weg van de wind is,

noch hoe de beenderen groeien-

in de buik van haar die zwanger is;

evenzo weet gij het werk van Aloha niet die alle dingen maakt.

11:6 Zaai uw zaad in de morgen,

en weerhoud uw hand niet in de avond;

want gij weet niet welk (zaaien) zal gedijen,

hetzij dit of dat,

of hetzij zij beide tegelijk goed zullen zijn.

11:7 En het licht is zoet,

en een aangenaam ding is het voor de ogen-

om de zon te aanschouwen.

11:8 Want indien een mens vele jaren leeft,

laat hij zich in hen allen verheugen,

en de dagen van duisternis gedenken,

want zij zullen talrijk zijn.

Alles wat komt is ijdelheid.

11:9 Jubelt,

O jonge man,

in uw jeugd;

en laat uw hart u opvrolijken in de dagen van uw jeugd,

en wandel naar de wegen van uw (eigen) hart,

en naar het aanblik van uw ogen;

maar weet gij,

dat Aloha u om al deze dingen in het oordeel zal brengen.

11:10 Daarom-

verwijder de ergernis van uw hart,

en doe het kwaad weg van uw vlees;

want kinderjaren en jeugdigheid zijn ijdelheid.

12:1 Gedenk dan uw schepper in de dagen van uw jeugdigheid,

alvorens de kwade dagen komen en de jaren naderen,

wanneer gij zeggen zult:

‘Ik heb geen plezier in hen’;

12:2 Voordat de zon,

en het licht,

en de maan,

en de sterren,

verduisterd worden,

en de wolken terugkomen na de regen;

12:3 Op de dag wanneer de wachters van het huis zullen beven,

en de sterke mannen zich zullen buigen,

en de vrouwen die malen ophouden aangezien zij met niet velen zijn,

en de vrouwen die in de vensters uitkijken verduisterd zullen worden,

12:4 En de deuren naar de straat zullen gesloten worden,

wanneer het geluid van het malen zacht is,

en iemand zal opschrikken door de stem van een vogel,

en al de dochters van muziek zullen gedempt worden.

12:5 Ook wanneer zij bevreesd zullen zijn van dat wat hoog is,

en er verschrikkingen op de weg zullen zijn;

en de amandelboom zal bloeien;

en de sprinkhaan zich zal voortslepen;

en de kappertjes-bes zal bezwijken;

want de mens gaat naar zijn langdurig huis,

en de rouwenden gaan reeds door de straten;

12:6 Voordat het zilveren koord uiteen is geknapt,

en de gouden schaal is gebarsten,

en de kruik bij de springbron is gebroken,

en het rad valt verbrijzeld,

in de put;

12:7 En het stof terug naar de aarde keert zoals het was,

en de geest terug naar Aloha keert die het gaf.

12:8 IJdelheid over ijdelheden,

zei Kohelet,

alles is ijdelheid.

12:9 En daarnaast was Kohelet wijs,

hij leerde ook de mensen kennis;

ja,

hij overwoog,

en onderzocht,

  en stelde vele spreuken in orde.

12:10 Kohelet zocht om woorden van verrukking te achterhalen,

en dat wat recht was geschreven,

zelfs woorden van waarheid.

12:11 De woorden van de wijzen zijn als prikstokken,

en als goed vastgemaakte spijkers-

zijn zij die in verzamelingen zijn samengesteld;

gegeven zijn zij door één herder.

12:12 En bovendien,

mijn zoon,

wees gewaarschuwd:

aan het maken van vele boeken komt geen einde;

en veel studeren is een vermoeienis van het vlees.

12:13 Het einde van de zaak,

alles gehoord geweest zijnde:

vrees Aloha,

en onderhoud Zijn geboden;

want dit is de complete mens.

12:14 Want Aloha zal elk werk in het oordeel brengen-

betreffende elk verborgen ding,

hetzij het goed is

of hetzij het kwaad is.

ש

You cannot copy content of this page